Search

Formålet med dette speciale er at bidrage til det STEM-didaktiske forskningsfelt ved at undersøge grundskolelæreres opfattelser og anvendelser af Embodied Cognition-perspektiver i STEMundervisning. Dette undersøges gennem et casestudie, seks interview med lærere og en fænomenografisk analysetilgang. Analysen resulterer i otte kvalitativt forskellige måder, hvorpå lærerne opfatter, italesætter, anvender og indtænker en kropslig tilgang til læring i deres praksis. De otte måder samler sig om tre indbyrdes afhængige temaer: didaktiske tilgange, læring og rammer. Resultaterne viser, at lærerne ikke er vant til at fokusere på kroppens rolle i STEM-undervisning, og at de mangler sprog og viden om Embodied Cognition som didaktisk tilgang til læring. Lærerne finder en kropslige tilgang meningsfuld og vigtig. De udtrykker et ønske om at integrere elevernes kroppe mere aktivt i deres STEM-undervisning, fordi de har erfaringer med, at kroppen bidrager til et øget læringsudbytte hos eleverne i form af øget motivation, bedre hukommelse og sansemæssige oplevelser. Lærerne oplever også praktiske og didaktiske udfordringer ved en kropslig tilgang, som de gerne vil ændre på ved at få mere viden og overblik over feltet. Lærernes oplevelser og anvendelser diskuteres i lyset af teoretiske vinkler fra Embodied Cognition, hvilket udmunder i et planlægningsværktøj for STEM-lærere, som kan hjælpe dem med at overskue og planlægge kropsligt orienterede aktiviteter samt sprogliggøre perspektiver fra Embodied Cognition. Dette sigter mod, at øge fokus på et mere kropsligt syn på læring og kan bidrage til udvikling af meningsfuld STEMundervisning i en mere kropsligt orienteret skolekultur., The purpose of this thesis is to contribute to the STEM didactic research field by examining primary and lower secondary school teachers’ perceptions and applications of Embodied Cognition perspectives in STEM education. This is explored through a case study, six interviews with teachers, and a phenomenographic analysis. The analysis results in eight qualitatively different ways in which the teachers perceive, articulate, use, and incorporate an embodied approach to learning in their practice. These eight ways revolve around three interdependent themes: didactic approaches, learning, and contextual factors. The findings show that the teachers are not used to focusing on the role of the body in STEM education, and that they lack language and knowledge about Embodied Cognition as a didactic approach. The teachers find an embodied approach meaningful and important. They wish to integrate their pupils’ bodies more actively in their STEM teaching because they experience that the body contributes to increased learning outcomes in the form of motivation, memory, and sensory experiences. The teachers also encounter practical and didactical challenges with the embodied approach, which they would like to address by gaining more knowledge. The teachers’ experiences and applications are discussed in the light of theoretical perspectives from Embodied Cognition and culminate in a planning tool for STEM teachers. This tool can help teachers contemplate embodied activities as well as verbalize perspectives from Embodied Cognition. This aims to increase focus on a more embodied view of learning and to contribute to the development of meaningful STEM education in a more embodied school culture.

Dit is een casestudie naar de mate waarin Inspiring Walt Disney: The Animation of French Decorative Arts als transhistorische tentoonstelling een vernieuwende bijdrage levert aan de presentatie en interpretatie van The Swing (ca.1767/1768) tot dan toe. Transhistorisch tentoonstellen is een opkomende museumpraktijk, waarbij objecten en artefacten uit verschillende perioden, kunsthistorische en culturele contexten gecombineerd worden in één tentoonstelling. Deze benadering staat tegenover de ‘traditionele’ tentoonstellingspraktijken die objecten groeperen aan de hand van tijdsperiode, nationaliteit, stijl, chronologie en medium. Bij Inspiring Walt Disney worden Franse, achttiende -eeuwse kunstobjecten met twintigste- en eenentwintigste -eeuwse animatie getoond in één museumopstelling. Deze masterscriptie hoopt bij te dragen aan het academische discours over transhistorisch tentoonstellen, wat tot nu toe voor een groot deel uiteengezet is in The Transhistorical Museum: Mapping the Field (2018). In dit boek wordt de assumptie gemaakt dat transhistorisch tentoonstellen het mogelijk maakt om interpretaties van individuele objecten te herzien, door een vernieuwende context. In de masterscriptie wordt deze assumptie getest middels het schilderij The Swing van Jean-Honoré Fragonard (1732 - 1806) als case. De presentatie en interpretatie van The Swing in de vaste opstelling in de Wallace Collection te Londen wordt vergeleken met de presentatie en interpretatie van het gedeelte in Inspiring Walt Disney over het werk en de Disneyanimaties die erop geïnspireerd zijn. Het onderzoek is verdeeld over drie hoofdstukken die ieder een deelvraag beantwoorden. Een visuele en iconografische analyse van The Swing in hoofdstuk 1 en dezelfde analyse voor de Disneyanimatie in hoofdstuk 2 vormen de basis(kennis) voor het kunnen vergelijken van de manier waarop de werken worden geïnterpreteerd door de conservators van de vaste en tijdelijke opstelling. Het derde, laatste hoofdstuk gaat in op d

Methode Dit is onderzocht aan de hand van een single casestudie bij het Marshallplein in Rijswijk. Hier heeft een VVE met overheidsgeld een renovatieproject uitgevoerd, met als doel 100 woningen te verduurzamen. Er is eerst een literatuurstudie uitgevoerd waar de basisconcepten (duurzaamheid als valence issue – een kwestie waarbij er een grote mate van overeenstemming is en het gevoel heerst dat niemand tegen kan zijn - en Corporate Social Responsibility (CSR)) uiteen zijn gezet. Ook zijn er theorieën (Agency Theory en Network Theory) naar voren zijn gekomen, welke de basis hebben gevormd voor de interviews. Met een stakeholderanalyse is duidelijk geworden welke stakeholders bij project aanwezig zijn geweest, waarna hier een selectie is gemaakt op basis van representativiteit en rol in het netwerk. Bij deze selectie zijn semigestructureerde interviews afgelegd aan de hand van een topiclijst die voortgekomen uit Conclusie en Discussie Concluderend hebben de stakeholders en netwerkprocessen zowel motiverende als remmende effecten op het verloop van renovatieprojecten voor de verduurzaming van woningen. Hierbij spelen de verschillende percepties van duurzaamheid een rol, die voortvloeien uit het feit dat duurzaamheid een valence issue is. Daarbij neemt de mate van CSR in de bouw toe, waardoor de sociale en economische aspecten van duurzaamheid een grotere rol gaan spelen (Edum-Fotwe & Price, 2009; Shen et al., 2007). Echter is de financiële kant van duurzaamheid nog leidend voor het handelen van stakeholders binnen renovatieprojecten, wat duidt op een nog te lage valency bij duurzaamheid om het handelen van stakeholders te bepalen (De Vreese & Boomgaarden, 2003; Hahn et al., 2014). Doordat de overheid financiële drempels wegneemt, zijn projecten zoals die van het Marshallplein mogelijk door de motiverende effecten van de financiële prikkels (Bossink, 2002; Chang et al., 2016; Ministerie van Algemene Zaken, 2022a). Daarbij kunnen de agency costs, van de principal-agent

Binnen het project ‘Sponswerking van landschappen in Nederland’ (Penning et al, 2024) zijn voor twee specifieke casestudies detailberekeningen gemaakt die inzicht geven in de sponswerking van specifieke landschappen. Deze technische bijlage bevat een beschrijving van de casestudy naar het effect van droogtemaatregelen in de Chaamse Beken op de sponswerking (droogte en wateroverlast situaties). De casestudy voor de Chaamse Beken is opgestart binnen het KLIMAP-project (Klimaat Adaptatie in de Praktijk) (zie ook (Schoonderwoerd et al., 2023)). Binnen deze casestudy voor het KLIMAP project is een eerste verkenning uitgevoerd met een grondwatermodel om te onderzoeken op welke manier het gebied ingericht kan worden zodat het watersysteem leidend is en wat dit betekent voor de verschillende functies (focus op natuur en landbouw).

After years of intensive eradication, the number of muskrats in The Netherlands has significantly declined in recent years and in parts of the country, such as the Province of Friesland, large rural areas are considered ‘muskrat-free’. This allows a change in management, from a full spatial coverage of trapping activities towards an approach aiming at eradication of remaining populations and prevention of recolonisation. For such an approach it is relevant to study the origins of any individuals that are still being caught, so that catching activities can be targeted at closing off migration routes. This report presents the development of a method and reference dataset for genetic source tracking of muskurats, using the management región Wetterskip Fryslân as a case study., De laatste jaren neemt het aantal muskusratten in Nederland significant af. In sommige provincies van Nederland, zoals Friesland, zijn grote delen van het landelijk gebied inmiddels ‘muskusrat-vrij’. Dit maakt het mogelijk om de manier van bestrijden aan te passen: van vlakdekkende bestrijding naar bestrijding op specifieke plekken, gericht op het uitroeien van ‘laatste’ populaties en het voorkomen van herkolonisatie. Dit maakt het relevant om te kunnen achterhalen waar individuen die nog wel worden gevangen vandaan komen, om hier vervolgens de vanginspanningen op aan te passen. Het in dit rapport beschreven onderzoek, uitgevoerd als onderdeel van het LIFE MICA-project, richt zich op de ontwikkeling van een methode en referentiedataset voor genetische bronherkenning voor muskusratten, met de beheerregio Wetterskip Fryslân als casestudie.

Den globale tøjindustri er i stigende grad blevet en central faktor i miljøforurening og klimakrisen. Virksomheder som H&M har hjulpet med at etablere forretningspraksis og forbrugsmønster der hverken er bæredygtige eller etiske, ofte kaldet fast fashion. Denne industris konsekvenser er allerede tydelige i produktionslandene, de påvirkede miljøer og bjerge af kasserede tekstiler og beklædning. Den voksende interesse og bekymring vedrørende bæredygtighed samt vores påvirkning på miljøet, er et lovende tegn, men den har også resulteret i et bekymrende fænomen. Samtidig med at grønne firmaer begyndte at få positiv feedback på deres udvalg af bæredygtige produkter, opdagede virksomheder som H&M en måde at kapitalisere på denne interesse. Strategisk markedsføring og vage formuleringer kunne let overbevise forbrugere, der gerne ville købe tøj uden at bekymre sig om den miljømæssige påvirkning. Denne strategi, kaldet greenwashing, har gjort det vanskeligere end før for forbrugere at træffe bæredygtige valg, når de køber tøj. Samtidig er der dog tegn på en ny tid for tøjindustrien idet flere begivenheder tyder på at forandringer er på vej. En af de nævnte begivenheder er en anlagt retssag af Chelsea Commodore i 2022 mod det kendte svenske tøjfirma H&M. Commodore anklager firmaet for bevidst at lyve og vildlede deres forbrugere om deres produkters bæredygtighed til en sådan grad, at det svarer til strafbare handlinger i retten i USA. Dette projekt vil derfor fokusere på at analysere denne betydningsfulde retssag i konteksten af både den moderne tøjindustri og firmet H&M. Denne analyse vil være bygget på etableret teori om industrien og et casestudie af H&M, som vil undersøge virksomheden, deres forretningspraksis og markedsføring, med et særligt fokus på enhver omtale eller henvisning til bæredygtighed. Dette vil blive udført ved hjælp af analyseredskaberne PESTEL, Porter’s five forces og SWOT/ TOWS. Analysen vil først fokusere på at undersøg

Dette speciale undersøger samskabelse i en dansk kommunal kontekst gennem en casestudieanalyse af to samskabelsesstiltag i Hørsholm kommune. Undersøgelsen er fokuseret på forholdet mellem formålet, faciliteringen og udbyttet af disse samskabelsesstiltag. Dette undersøges gennem forskningsspørgsmålet: Hvordan stemmer Hørsholm Kommunes formål med de to borgerinddragelsestiltag, som er en del af udarbejdelsen af Hørsholm Kommunes DK2020-klimaplan, overens med udformningen af de konkrete samskabelsesaktiviteter og udbyttet af samskabelsestiltagene? Undersøgelsen har til formål at give ny indsigt i, hvordan samskabelse foregår i en dansk kommunal kontekst, og hvordan det kan forstås og gribes an både teoretisk og i praksis. Denne undersøgelse er designet som et casestudie af samskabelse i Hørsholm kommune, hvor to underenheder undersøges, nemlig de to samskabelsestiltag klimaborgerpanelet og masterclass i klimahandling. Undersøgelsen har til formål at skabe en dybdegående kontekstafhængig forståelse af disse tiltag. Dette gøres gennem tre teoretiske perspektiver på samskabelse, beskrevet af Vanleene et. al. (2015) og Agger et al. (2018), hvilket giver undersøgelsen mulighed for at undersøge formålet med og udbyttet af disse initiativer fra forskellige perspektiver. Endvidere undersøges selve faciliteringen af samproduktionsaktiviteterne gennem Jens Ulrichs (2016) typologi for kommunal samskabelse. Undersøgelsen konkluderer, at der er en positiv sammenhæng mellem formål, facilitering og udbytte for initiativet masterclass i klimahandling, som opnår den mægtiggørelse af borgerne, som den satte sig for at gøre. Men den organisatoriske og demokratiske kontekst i en dansk kommune påvirker klimaborgerpanelet, da panelets mest innovative forslag blev ignoreret af kommunalbestyrelsen. Tiltaget opnåede øget legitimitet, men det førte ikke til innovative politiske forslag, som var en del af dets formålet. Dette illustrerer behovet for at være opmærksom på den orga, This study examines co-production in a Danish municipality context through a case study analysis of two co-production initiatives in Hørsholm municipality. The study is focused on the relation between the purpose, the facilitation, and the yield of these co-production measures. This is examined through the research question: How does the purpose of Hørsholm Municipality's two co-production initiatives, which are part of the preparation of Hørsholm Municipality's DK2020-climate plan, align with the design of the specific co-production activities and the yield of the two initiatives? The study aims to provide new insight into how co-production is carried out in the context of Danish municipalities, and how it can be understood and approached theoretically and in practice. This study is designed as a case-study of co-production in Hørsholm municipality, with two sub-units being examined, that being the two co-production initiatives the climate citizen panel (klimaborgerpanelet) and masterclass in climate action (masterclass i klimahandling). The study aims to create an in-depth context-depended understanding of these initiatives. This is done through three theoretical perspectives on co-production, described by Vanleene et. Al. (2015) and Agger et. al. (2018), which allows the study to examine the pur-pose and yield of these initiatives from different perspectives. Furthermore, the actual facilitation of the co-production activities is examined through Jens Ulrich’s (2016) typology of municipality co-production. The study concludes that there is positive relation between purpose, facilitation and yield for the masterclass in climate action-initiative, which achieves the empowerment of citizens that it set out to do. But the organizational and democratic context of a Danish municipality affect the climate citizen panel, as the panel’s most innovative proposals were ignored by the municipal council. It did achieve increased legitimacy but didn’t lead to innovat

This thesis investigates how clinical perspectives grounded in Acceptance and Commitment Therapy (ACT) can shed light upon sport psychological issues on an individual level and how these issues may be addressed to enhance the performance of elite athletes. In the thesis it is asked 1) what Acceptance and Commitment Therapy is, and what scientific theoretical philosophies it assumes, 2) which psychological issues are particularly relevant to negatively impact individual sports performances, and 3) what aspects and methods of Acceptance and Commitment Therapy are particularly relevant for a performance-oriented practice in individual sport psychological work. The thesis uses a qualitative approach consisting of three case studies of elite athletes from martial arts, cycling and dressage riding. These case studies are presented as case examples with the purpose of illuminating and exemplifying hypotheses, assumptions and postulations presented throughout the thesis. ACT is a practice-oriented theoretical framework based on functional contextualism which seeks to promote psychological flexibility within the client. It is a psychology of the normal rather than of syndromes. ACT takes a pragmatic and ideographic approach and is characterized by using whatever methods that works best as well as being flexible in the development, selection, and adaption of therapeutic methods for the individual client. Through the case examples a sample of psychological issues are highlighted. These involve giving up, sports related anxiety, fixating on negative aspects of the athlete’s own performance, and intense nervousness. The focal point of therapeutic methods in relation to ACT in the thesis is the six therapeutic core processes of ACT. These consist of acceptance, cognitive defusion, self-as-context, present moment, commitment, and values. Through these processes it is assumed that psychological flexibility of the athletes is promoted. It is found that the concept of the six therape

In deze masterscriptie is onderzoek gedaan naar de vraag: ‘Welke kenmerken van het model van Fleuren et al. kunnen invloed hebben op het implementatieproces van de niet-medische zorginnovatie ‘arbeidsgerichte zorg’ in de huidige zorgpraktijk?’. Uit cijfers van het CBS blijkt dat mensen met een chronische ziekte of beperking minder werken dan mensen zonder deze diagnose. Hiernaast blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat er een wisselwerking is tussen arbeid en gezondheid en daarom is het van belang dat arbeidsgerichte zorg wordt meegenomen in het zorgsysteem. In dit onderzoek is er gekeken naar welke rol de kenmerken uit het implementatiemodel van Fleuren et al. (2004) spelen in de implementatie van de arbeidsgerichte zorg. Hiernaast is er ook onderzoek gedaan naar de invloed van institutionele logica op het implementatieproces. Op organisatie- en beroepsniveau bestaan vaak meerdere institutionele logica’s. De dominante logica bepaalt vaak het gedrag van individuen en heeft daarmee invloed op de keuze van een individu om een nieuwe innovatie te adopteren. Aan de hand van een casestudie naar het BAAN-project van het UMCG TGO is de invloed van de kenmerken van het model van Fleuren et al. (2004) en de invloed van institutionele logica onderzocht. Voor de casestudie zijn er tien semigestructureerde interviews gehouden met zorgprofessionals en met twee informateurs. De zorgprofessionals hadden verschillende zorgberoepen, namelijk manager, arts, verpleegkundige en medisch maatschappelijk werker. Informateurs zijn mensen die betrokken zijn geweest bij het BAAN-project en daardoor informatie kunnen geven over het implementatieproces, maar geen zorgprofessional zijn. De informateurs waren de adviseur arbeid en de projectleider van het BAAN-project. Hiernaast is er onderzoek gedaan aan de hand van het analyseren van documenten, zoals het KNMGvisiedocument en het organisatiebeleid van het UMCG. Op basis van de resultaten van het onderzoek zi

This master thesis is exploring the influence of coverage initiation reports issued by commissioned equity research analysts on stock prices and trading volumes. Equity research actors, with their expertise and skill, are providing the market with valuable information and filling the knowledge gaps that investors may have. It is suggested that analysts' publications, being reliable, professional and unbiased, should have a strong weight in an investor’s decision-making process. At present, the challenge lies in investigating the impact of publications by relatively new actors in the field of equity research - sponsored equity research providers. The topic has yet seen only limited attention in research despite of its ever more increasing popularity. It is further suggested that the published reports in some cases affect stock prices of the analyzed company significantly. It is of value for both financial institutions and investors to see if that is the case. The method applied is a classic event study - a time tested method widely used for analysis of impact of events on stock prices. Three different models are used to calculate abnormal returns and excessive trading volumes: mean adjusted, market adjusted and ordinary least squares market adjusted models. The conclusion is drawn by the authors that initiation coverage reports issued by sponsored equity research actors do have a significant impact on stock prices and trading volumes. All models used in the event study have shown that there are significant abnormal returns (on average around 4%) and excessive trading volumes (for the majority of the companies in the dataset) on the day of publication. The yielded knowledge can be used by retail investors in their investment strategies. It is also of interest for the equity research actors themselves to see what impact, if any, their work has on the stock prices and trading volumes to further stimulate the willingness to provide unbiased and qualitative research for i, Det här examensarbetet undersöker inflytandet av uppdragsanalytikers initieringsrapporter på aktiekurser och handelsvolymer. Aktieanalytiker, med sin expertis och skicklighet, förser marknaden med värdefull information och fyller de kunskapsluckor som investerare kan ha. Det föreslås att analytikers publikationer anses vara pålitliga, professionella och opartiska, och bör därför ha en stark inverkan på en investerares beslutsfattande. För närvarande ligger utmaningen i att undersöka effekterna av publikationer från relativt nya aktörer inom aktieanalys - uppdragsanalysaktörer. Ämnet har ännu bara fått begränsad uppmärksamhet i forskningen trots dess alltmer ökande popularitet. Det föreslås vidare att de publicerade rapporterna i vissa fall påverkar aktiekurserna för det analyserade bolaget avsevärt. Det är av värde för både institutioner och privata investerare att se om så är fallet. Metoden som tillämpas är en klassisk eventstudie - en tidsbeprövad metod som ofta används för analys av händelsers påverkan på just aktiekurserna. Tre olika modeller har använts för att beräkna abnormal avkastning och abnormala handelsvolymer: medelvärdesjusterade, marknadsjusterade och OLS-justerade marknadsmodeller. Slutsatsen dras av författarna att initieringsrapporterna utgivna av uppdragsanalytiker har en betydande inverkan på aktiekurser och handelsvolymer. Alla modeller som använts i studien har visat att det finns betydande abnormal avkastning (i genomsnittcirka 4%) och abnormala handelsvolymer (för majoriteten av företagen i datamängden) på publiceringsdagen. Resultat som genereras kan användas av privata investerare i sina investeringsstrategier. Det är också av intresse för aktieanalysaktörerna själva att se vilken inverkan, om någon, deras arbete har på aktiekurserna och handelsvolymerna för att ytterligare stimulera viljan att tillhandahålla opartisk och kvalitativ analys för investerarna.

This master’s thesis examines the Danish protest group Men In Black as an example of “hybridization”, a term presented this year by the Danish Center for Terror Analysis. The term refers to a new form of extremism, found in certain Danish environments, where a worldview that consists of both religion, conspiracies and political ideologies can be seen. The thesis examines the religious ideas and the conspiracies found in Men In Black. Through Ann Taves’ theory of building blocks and special things, I look at the religious ideas and identify many overlaps between religious rites and Men In Black’s demonstrations. Men In Black’s narrative and conspiracy revolve around a secret elite that controls the world – in Denmark this means the prime minister and the queen. The secret elite created the corona virus, to implement the great reset in the countries and the people. Furthermore, I examine whether Men In Black are mostly driven by their ideological beliefs or their religious beliefs, and here I conclude that even though there are religious elements and beliefs present in their worldview, their political beliefs seem to be the most important factor. In the final part of the thesis I turn to already existing theories of religion, in my attempt to explain Men In Black. I use theories of secularization and individualization to conclude that Men In Black are a phenomenon that can be explained with these two theories. It is nothing new that individuals construct their own religion by taking parts from different religions to create something new – the same can be seen within the political landscape of Denmark, where ideologies get mixed together. Therefore I conclude that even though the mix of religions, conspiracies and ideologies might be something new, the mechanism itself is well explained within the science of religion. Lastly I conclude that even though one can look at Men In Black as either religious or political, it may be better to look at them as a product of both.

The purpose of this thesis is to investigate what happens when the management idea of internationalisation becomes a management strategy for organisational change. Academic operations are a key driving force and concern colleges imitating universities and wanting to become universities. This is the case because a university provides more benefits and is perceived as more attractive in society. Internationalisation is thus being used as a tool to change the status of the institution from college to university. The starting point of applying the management idea of internationalisation as a management strategy for organisational change is that academia has inherent international features. To develop on those, the academics in this study propose that internationalisation must fit with current practice and that international activities must be enjoyable to engage in. Instead, if the management rolls out a strategy aimed at altering the international practice of the academics, a strategy infused with specific content aimed at changing the academics’ identity, then the academics perceive this as the annexation of their work. There are two reactions, loyalty and resistance, both driven by identity reinforcement, which involves emphasising that one’s identity is rational, appropriate and correct within the context in which the work is performed. As a result of identity reinforcement, identity as part of the work is given more emphasis than before. The initial reaction of loyalty from academics involves staying employed at the organisation, despite dissatisfaction. Loyalty thus fosters various forms of resistance, that is, actively antagonising the management, with a focus on its strategy of identity work. Academics may employ five forms of resistance: distancing and dissent, discursive resistance, pseudo-loyalty, humour, and professional reinforcement. These resistance forms are aimed at safeguarding the academics’ integrity and autonomy., Dette er en studie om endringsprosesser i høyere utdanning, sett fra akademikernes ståsted. Studiens formål er å undersøke hvordan ledelsens strategier og verktøy for endringsprosesser virker på ansatte og hvordan ansatte reagerer med motstand for å ivareta egen integritet og autonomi i arbeidet. Det er to sentrale begreper som beskriver ledelsens handlinger på den ene siden og akademikernes reaksjoner på den andre: annektering og identitetsforsterkning. Annektering handler om hvordan ledelsen tar eierskap til akademikernes praksis gjennom identitetsarbeid. I denne studien introduserer jeg begrepet identitetsforsterkning. Identitetsforsterkning innebærer å vektlegge at ens egen identitet er rasjonell, hensiktsmessig og riktig innenfor den konteksten som arbeidet utføres. Forsterkning betyr at identitet som en del av arbeidet blir tillagt større vekt enn før. Studien er et bidrag til å forstå ledelsesutøvelse fra et ansattperspektiv og hvilke virkemidler ansatte tar i bruk ved misnøye.

With the growing demand for expanding sustainable energy production in the Netherlands, investigating potential renewable energy sources has become imperative. Scheduled replacement projects for weirs along the river Meuse within the next decade present an excellent opportunity to assess the feasibility of integrating hydropower plants into these future weirs. This thesis explores the feasibility of implementing hydropower plants in future weirs along the river Meuse, addressing criteria such as hydraulic aspects, impact on vessel navigation, fish migration, and economic viability. To achieve this objective, an initial case study was conducted, focusing on the development of a design for the weir replacement at Grave. Subsequently, the broader applicability of the developed design was explored to investigate large-scale implementation in the river Meuse. At the outset of this study, no specific design existed for the future weir at Grave. Therefore, the initial research phase concentrated on creating a future weir design for the Grave location. Following this, the optimal method for integrating a hydropower plant into this future weir was explored, employing the basic engineering design cycle as applied in civil engineering. The Archimedean screw turbine technology was selected, leading to the development of multiple hydropower plant designs using this technology. Initially, their direct integration into the weir was explored. However, it was determined that placing more than two of these turbines directly within the weir was hydraulically unfeasible, posing risks to water safety. To overcome this challenge, three potential implementation concepts were developed: temporary removable turbines, a hydropower plant in the floodplain, and turbine integration into weir pillars. The optimal design for integrating a hydropower plant into the future weir complex at Grave was determined through a Multicriteria Analyses and the calculation of the internal rat, Civil Engineering | Hydraulic Engineering

Vanwege de toenemende behoefte aan uitbreiding van duurzame energieproductie in Nederland, is het essentieel om potentiële energiebronnen nader te onderzoeken. Binnen de komende 10 jaar staan vervangingsprojecten van stuwen in de Maas gepland, wat dit een uitstekend moment maakt om onderzoek te doen naar de mogelijkheden om in de toekomstige stuwen waterkrachtenergie te gaan opwekken. Dit onderzoek levert hier een bijdrage aan. Een grondige verkenning is nodig om de potentie van waterkrachtenergie te beoordelen en een vervolgtraject te bepalen. Het doel van deze thesis is het uitvoeren van een eerste haalbaarheidsstudie naar grootschalige waterkrachtcentrale-implementatie in nieuw te ontwerpen stuwen in de Maas., Feasability study towards turbines implementation in an weir complex. Due to the increasing need for expanding sustainable energy production in the Netherlands, it is essential to explore potential sustainable energy sources further. Replacement projects for weirs along the river Meuse are scheduled within the next 10 years, making this an excellent opportunity to investigate the possibilities of harnessing hydropower in future weirs. This research contributes to this exploration. A comprehensive assessment is required to evaluate the potential of hydropower and determine a follow-up plan. The objective of this thesis is to conduct an initial feasibility study towards large-scale implementation of hydropower plants in the weirs along the river Meuse that have to be designed.

Within the last 15 years, international studies have shown promising results for the intervention of Mindfulness-based Cognitive Therapy for tinnitus (MBCT-t). Thus far, there have seemingly not been any MBCT-t intervention studies carried out in Scandinavia. In this study three participants with distressing tinnitus followed an eight-week MBCT-t-intervention consisting of mindfulness, cognitive behavioral therapy, and tinnitus psychoeducation in a Danish “Kommunikationscenter”. The intervention had predominantly positive but also negative aspects for the participants. Among the positive aspects were a significant decline on the score of the Tinnitus Handicap Inventory (THI) questionnaire and a decline on the score of the Inventory of Hyperacusis Symptoms questionnaire and the visual analog scale for distressing tinnitus. The participants appreciated being part of a compassionate group. They gained further knowledge about tinnitus and reached a more acceptive attitude towards tinnitus. Two of the participants did not consider tinnitus as a problem anymore after the intervention. On the other hand, one participant had a higher score on the THI after the intervention and felt tinnitus to be more present than before. Based on the analysis of the study, it is suggested that MBCT-t is mostly effective for people that are willing to work at accepting their tinnitus and be reflectively aware of their own reactions to tinnitus. Being open to new approaches to manage difficulties and developing skills of giving tinnitus accepting and non-judgmental attention was also shown to have an importance. The intervention seems more suitable for the participants who were fond of meditating and did not experience any adverse effects from meditating after a few weeks of training. The intervention is possibly more effective for people with moderate, severe, or a catastrophic handicap from tinnitus than for people with a mild handicap. On the other hand, it seems more difficult to

This thesis is an account of the cultural clashes that can occur as a result of foreign acquisition of a Japanese company. This thesis explores specific observable cultural phenomena in the case of the acquisition of Bansyo Holdings by the foreign owned entity Rockwool Japan. I tell of a Japanese economic landscape that is actively seeking funds from foreign investors, while at the same time, some of said investors are hesitant to enter business with Japan due to heavily perceived cultural barriers. Current studies on the subject assess that in cross-cultural M&As, poorly estimated cultural risks significantly decrease the chances of successful integration. However, if acquisition is done right, the literature tells us that great boons are lying in wait. Through literature research and interviews with the CEO and an employee at Rockwool Japan, I identify two concrete challenges that the management at Rockwool Japan is still faced with two years after the formal acquisition. They are challenges surrounding Senpai-Kōhai-relations and entrepreneurial spirit, which I analyze these through the lens of organizational- and national culture. Based on the interviews, accumulated literature, and my analysis, I conclude: Firstly, that Senpai-Kōhai-relations exist as a national culture only as a hierarchy in the sphere of language. Secondly, I conclude that Senpai-Kōhai-relations exist as an organizational culture at Rockwool Japan in a traditional sense with rigid hierarchy and high dependence from Kōhai on Senpai, caused by high technical demands and partly due to high average age. Thirdly, I reject that a lack of entrepreneurial spirit exists as an organizational culture at Rockwool Japan. Despite assumptions I was unable to find sufficient backing for this hypothesis. Finally, I reject the hypothesis that there exists a hesitant national culture in Japan when it comes to feedback and criticism. I discuss the findings with an emphasis a more

RIVM rapport:Op veel plekken in Nederland zijn netwerken opgericht die de zorg voor thuiswonende ouderen willen verbeteren. Dit doen deze netwerken door voor meer samenwerking te zorgen tussen verschillende zorgorganisaties en zorgverleners, zoals het ziekenhuis, de huisarts, wijkverpleegkundige en casemanager. Hierdoor is de zorg voor ouderen efficiënter georganiseerd en is de kwaliteit beter. Deze netwerken integrale ouderenzorg bestaan vaak uit verschillende lagen: een overkoepelende laag met bestuurders van betrokken organisaties en een uitvoerende laag dat zich richt op bepaalde thema’s of knelpunten. Het RIVM heeft onderzocht wat een goede rolverdeling tussen de lagen is en gekeken hoe de lagen goed met elkaar in verbinding kunnen staan. Het RIVM verzamelde hiervoor ervaringen van enkele netwerken die goed werken. Een duidelijke rolverdeling tussen de verschillende lagen blijkt belangrijk. De bestuurders bepalen de overkoepelende doelen, projectgroepen op de uitvoerende laag werken deze doelen uit in concrete projecten. Daarnaast hebben de onderzochte netwerken een tussenlaag ingesteld, als schakel tussen de bestuurlijke en uitvoerende laag. Deze tussenlaag blijkt goed te werken. Van daaruit wordt belangrijke informatie van de bestuurlijk laag en de uitvoerders met elkaar gedeeld. De tussenlaag overziet alle projecten die aan een netwerk verbonden zijn en kan snel(ler) handelen. Ook kunnen mensen die op meer lagen tegelijk in het netwerk zitten (linking pins) ervoor zorgen dat belangrijke informatie bij de juiste laag terechtkomt. Het RIVM onderzocht ook hoe netwerken ervoor kunnen zorgen dat ouderen en mantelzorgers mee kunnen denken en praten binnen het netwerk. Dit kan bijvoorbeeld met cliëntvertegenwoordigers. Door hen standaard op zowel de bestuurlijke als uitvoerende laag te betrekken, blijven alle partijen zich bewust van het perspectief van ouderen en mantelzorgers. Tegelijkertijd is het belangrijk dat de cliëntvertegenwoordigers in contact staan met hun achterban., In many parts of the Netherlands, networks have been established to improve care for elderly people who live independently. These networks promote increased cooperation between various care organisations and providers, such as hospitals, general practitioners, district nurses and case managers. Their efforts have improved both the organisation and the quality of care for elderly people. Most of these integrated elderly care networks consist of multiple layers, with an overarching management layer supplied by stakeholder organisations and an operational layer that focuses on particular topics or bottlenecks. RIVM studied how roles should be divided between these layers and looked at effective ways of connecting them. To this end, RIVM gathered experiences from a number of networks that are operating effectively. It appears that a clear division of roles between the respective layers is important: the management layer sets out overarching objectives, while project groups in the operational layer develop specific projects to reach these objectives. Moreover, the networks featured in the study had created an intermediate layer to act as ‘connective tissue’ between the management and operational layers. This intermediate layer appears to work well. It shares key management-layer information with the operational layer and vice versa. As the intermediate layer has an overview of all projects associated with the network, it is able to take swift action. In addition, deploying individuals that are active in multiple layers of a network (linking pins) ensures that important information reaches the right layer. RIVM also studied how networks can enable elderly people and informal carers to share their input and ideas. One option is through the use of client representatives. Consistent involvement of such representatives in both the management and operational layers keeps all stakeholders attuned to the perspective of elderly people and informal carers. Equally important is tha

NLDA Bachelor Eindstudie, In 2019 heeft het Centraal Militair Hospitaal een Qualicor-accreditatie ontvangen, wat betekent dat ze een aantoonbaar kwalitatief voldoende patiëntzorg en patiëntveiligheid hebben. De directie wil echter het management control systeem dat hieraan ten grondslag ligt nog verder verbeteren, wat inhoudt dat ze inzicht willen in de invloeden die verschillende controlvormen hebben op het bevorderen en waarborgen van patiëntzorg en patiëntveiligheid. Het doel van dit onderzoek is dan ook het verschaffen van een dergelijk inzicht, door het doen van aanbevelingen over de inzet van verschillende controlvormen om de patiëntzorg en patiëntveiligheid te bevorderen en te waarborgen. Dit is gedaan door vanuit een management control perspectief te kijken naar vijf hard controls (verbijzonderde interne controle, risicobeheersing, primaire registratie, procedurebeschrijving en controletechnische functiescheiding) en zeven soft controls (helderheid, voorbeeldgedrag, uitvoerbaarheid, betrokkenheid, transparantie, bespreekbaarheid en handhaving). Het krijgen van inzicht in de invloed die verschillende controlvormen op patiëntzorg en patiëntveiligheid hebben is gedaan middels het houden van interviews en het uitzetten van een beperkt vragenlijstonderzoek. Om achter de opzet van de controlvormen in het management control systeem te komen zijn interviews gehouden met vier directieleden. Om de werking van de controlvormen te toetsen zijn interviews gehouden met vijf zorgmedewerkers en zijn responsies op het vragenlijstonderzoek verwerkt met een frequentieanalyse. Uit het onderzoek is gebleken dat elke controlvorm in meer of mindere mate wordt ingezet in het Centraal Militair Hospitaal. Hierbij worden de hard control procedurebeschrijving en de soft control bespreekbaarheid het vaakst gebruikt, en de hard control controletechnische functiescheiding en de soft control helderheid het minst vaak. De controlvormen hebben over het algemeen een positieve invloed op patiëntzorg en patiëntveilighei

Football is the world’s biggest sport and a huge social phenomenon, which forms culture, communities and individuals. Or rather, men’s football. The cultural and commercial status of women’s football is far behind its masculine counterpart. In this context, the media is of great influence. Historically, the media has contributed to the lack of equality in football through a distinct favoritism of men's football and a simultaneous marginalization of women's football. The purpose of this thesis is to investigate how three Danish sports media operating under different media mandates cover women’s football, and to examine media specific challenges and opportunities for women's football that emerge from the analysis. We investigate the topic from a macro level, such as culture and mediatization, to textual analysis on a micro level. Theoretically, we examine the topic from a media industry-, journalistic and gender and equality perspective. The methodological framework is based on a case study approach with a production analytical perspective. The research design is constructed as mixed methods, and we conduct information through quantitative and qualitative content analysis of journalistic articles and semistructured interviews with the media directors. We present our findings in separate case analyses followed by comparative analysis and discussion. The thesis finds that the media organizations’ journalistic practices and priorities are directed by the logic of their media mandates whether it is a non-commercial public service or commercial logic. They have different purposes for disseminating women’s football, but they compensate each other and contribute to the coverage in different ways and to different users in a diverse media landscape. The analyzes also show that the case media cover women's football through predominantly non-marginalizing discourses, sympathetic and source-based content - especially in the journalistically processed articles. This repres, Football is the world’s biggest sport and a huge social phenomenon, which forms culture, communities and individuals. Or rather, men’s football. The cultural and commercial status of women’s football is far behind its masculine counterpart. In this context, the media is of great influence. Historically, the media has contributed to the lack of equality in football through a distinct favoritism of men's football and a simultaneous marginalization of women's football. The purpose of this thesis is to investigate how three Danish sports media operating under different media mandates cover women’s football, and to examine media specific challenges and opportunities for women's football that emerge from the analysis. We investigate the topic from a macro level, such as culture and mediatization, to textual analysis on a micro level. Theoretically, we examine the topic from a media industry-, journalistic and gender and equality perspective. The methodological framework is based on a case study approach with a production analytical perspective. The research design is constructed as mixed methods, and we conduct information through quantitative and qualitative content analysis of journalistic articles and semistructured interviews with the media directors. We present our findings in separate case analyses followed by comparative analysis and discussion. The thesis finds that the media organizations’ journalistic practices and priorities are directed by the logic of their media mandates whether it is a non-commercial public service or commercial logic. They have different purposes for disseminating women’s football, but they compensate each other and contribute to the coverage in different ways and to different users in a diverse media landscape. The analyzes also show that the case media cover women's football through predominantly non-marginalizing discourses, sympathetic and source-based content - especially in the journalistically processed articles. This repres

The concept of political freedom has been one of the most potent and central concepts in politics for several centuries and along the way and has attained different understandings and interpretations along the way, to such an extent, that it rightly can be defined as a contested concept. While the question of political freedom has been examined by a long range of political philosophers and thinkers and the literature in political theory is extensive, we know surprisingly little about how political actors truly understand and apply freedom to politics. This master thesis explores how Danish political parties understand political freedom using a qualitative case study. Conducting eleven semi-structured interviews with national and municipal politicians as well as political candidates representing parties from the Danish parliament, the understanding of freedom was not only uncovered in broader terms, but also examined, how it manifests itself across various policy areas. Using a deductive approach, insights from liberalism, republicanism and communitarianism correspondingly formed the framework for the methodological approach and subsequent analysis. The analysis illustrates several findings. First, Danish political parties use different understandings of political freedom to form their underlying views, which largely differ from the idea of whether freedom is something that is given to the citizens or something that must be preserved to the greatest extent possible. Secondly, it is only the most ideologically rooted parties that have a fairly consistent understanding of freedom across political areas. Finally, the thesis concludes, that for the vast majority of parties, the understanding is more pragmatic and can vary from area to area. It also applies analogously to the vast majority of the parties that their understanding of freedom is reflected in several of the theoretical perspectives in the thesis. On the basis of the results and the government pl

Background: Aphasia is an acquired language and communication disorder, typically caused by a stroke, that in various ways impairs auditory comprehension, verbal expression, reading and writing. For certain individuals the impairments seem chronic. Research highlights positive effects of intensive intervention for people with chronic aphasia, but intensive treatment is seldom administered in this phase. One solution, that seems feasible is to provide intensive therapy by implementing technology. An app version of the widely used MODAK method will be released in January (2023). This explorative study is a first look into the potential of the MODAK app. Aims: This thesis aims to investigate the outcome and possible generalization of a four-week intensive (20 h. total) MODAK-app intervention for six persons with chronic aphasia. Furthermore, the feeling of autonomy is of interest. Method: The study had a Multiple Baseline Across Behaviors design, testing participants twice during the baseline and once post intervention. The Digital MODAK test was used to measure improvement in app-performance. The Analogue MODAK test was used to measure generalization to the physical method, and subtest 17 from Comprehensive Aphasia Test (CAT) was used to measure generalization to confrontation naming of untrained nouns. The participants were audiotaped in the Analogue MODAK test and in subtest 17 (CAT), recordings were rated by a blind rater. The data were analyzed using descriptive statistics, requiring baseline stability with maximum 5% variation. An AIQ-inspired questionnaire focusing on feeling of autonomy and the acceptance of the given intensity was completed post-intervention. Results: 9/10 available post-intervention measurements were positive. The data showed small improvements (0,4 to 5,8%-points) for 5/6 participants in the Digital MODAK test. In Analogue MODAK test 2 participants improved 13.9 and 8.4%-points, respectively. 2 participants gained 8.3 and 10.5%-point