19 results on '"Bakker, M.A.J."'
Search Results
2. Geoarcheologisch onderzoek naar de fundamenten van de korenmolen die gestaan heeft op de locatie Dorpsstraat 603 in Assendelft
- Author
-
Vos, P.C., Bakker, M.A.J., Doornenbal, P., Vries, S. de, and Deltares
- Subjects
korenmolen De Blijdschap ,Archaeology ,Molen van Terra ,Middeleeuwen laat: 1050 - 1500 nC (LME) ,Geodesy, physical geography ,Economie - Molen (EIM) ,Nieuwe tijd: 1500 - heden (NT) - Abstract
Door Deltares zijn geofysische metingen verricht naar het mogelijk voorkomen van restanten van de oude korenmolen De Blijdschap (of ook wel Molen van Terra genoemd) op het terrein aan de Dorpsstraat 603 te Assendelft. Deze molen heeft daar tot in het begin van de 20e eeuw (1907) gestaan waarna hij gesloopt is. De molen was van oorsprong zeer oud. Uit schriftelijke bronnen is bekend dat reeds voor 1441 op het perceel aan de Dorpsstraat 603 een molen gestaan heeft. Doel van het geofysisch onderzoek was het vaststellen of er nog fundamenten van de molen in de ondiepe ondergrond aanwezig waren, en of er mogelijk binnen het betreffende perceel zich nog oude, dichtgestorte greppels (of sloten) gevonden. Het uitgevoerde geofysisch onderzoek bestond uit magnetische en grondradar metingen. De geofysische meetresultaten (patronen of anomalieën) zijn in het veld met behulp van handboringen getoetst om daarmee de archeologische betekenis van deze meetresultaten te kunnen vaststellen. De conclusie van het onderzoek is dat uit de geofysische metingen concentrische of stervormige patronen naar voren komen op de locatie van de voormalige molen De Blijdschap. Met handboringen is aangetoond dat op deze locaties concentraties van heterogeen bouwmateriaal voorkomt, in de top van het veen, tot een diepte van maximaal 50 cm beneden (voormalig) maaiveld. Op basis van dit onderzoek kan worden gesteld dat er op het terrein hoogst waarschijnlijk geen intacte fundamenten van de molen meer voorkomen hetgeen suggereert dat deze bij de sloop van de molen eveneens zijn weggebroken. In het geval er nog resten aanwezig zijn, dan zijn ze – op basis van de geofysische patronen – minder dan een halve meter bij een halve meter groot. Er zijn op de geofysische beelden geen patronen te herkennen die duiden op de aanwezigheid van dichtgegooide sloten of greppels op het onderzochte terrein.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
3. Prospectief geoarcheologisch onderzoek Duin en Bosch (gemeente Castricum)
- Author
-
Vos, P.C., Bakker, M.A.J., and Deltares
- Subjects
Archaeology ,georadar ,Geodesy, physical geography ,Begemann boringen - Abstract
In dit rapport worden de resultaten van het geoarcheologisch veldonderzoek beschreven dat in het voorjaar van 2011uitgevoerd is in het plangebied Duin en Bosch. Doel van het onderzoek was om op de toekomstige bouwlocaties (deelgebieden 1 t/m 10) de archeologische verwachting op laagniveau vast te stellen tot een diepte van maximaal 1 m -NAP. Deze kennis vormt de basis voor de adviezen van het archeologisch bureau Vestigia aan de opdrachtgever (PGB) ten aanzien van de archeologische risico’s bij de uitvoer van het geplande werkzaamheden op de bouwplekken. Aan de hand van deze risicoinventarisatie worden de archeologische vervolgstappen aanbevolen die uitgevoerd zouden moeten worden indien archeologische waarden bedreigd worden op de bouwplekken. Het veldonderzoek is uitgevoerd met georadar-opnamen en met 20 hoogkwalitatieve Begemann steekboringen. Met de georadar-opnamen (profielen) wordt een ruimtelijk beeld verkregen van de opbouw van de (duin)ondergrond. Met de ongestoorde, hoog kwalitatieve steekboringen kan worden vastgesteld of bodemlagen antropogeen zijn verstoord of niet. Bij deze aanpak is het grote voordeel, in vergelijking met de traditioneel gehanteerde boormethodiek, dat met de radarbeelden de opbouw van de ondiepe ondergrond (bijvoorbeeld duinkopjes, maar ook subrecente verstoringen) ruimtelijk in beeld gebracht wordt en dat ook lagen die antropogeen omgewerkt zijn ruimtelijk opgespoord kunnen worden. In de traditionele, prospectieve duinonderzoeken wordt er in essentie geprospecteerd op archeologische resten (materialen) die in de ondergrond aanwezig kunnen zijn. Probleem daarbij is echter dat in duinafzettingen de trefkans op archeologische resten doormiddel van booronderzoek veelal laag is en dat antropogene bodemomwerking als archeologische indicator over het hoofd wordt gezien. Voor het verwachtingsmodel is de ondiepe ondergrond tot 1 m onder NAP onderverdeeld in 4 hoofdeenheden: - Eenheid 1. Subrecent verstoorde gronden (inclusief leidingverstoringen, recent gesloopte bebouwing en dergelijke); - Eenheid 2. Oud Duinpakket met bodems, deels antropogeen omgewerkt; - Eenheid 3. Antropogene bodemlaag rond 0 NAP; - Eenheid 4. Strandzanden, washover afzettingen en Oer-IJ afzettingen. De eenheden 1 en 4 hebben een lage archeologische verwachting. De subrecent verstoorde bovengrond is archeologisch oninteressant. De dikte van deze laag aan maaiveld varieert tussen 0.5 en 1.5 m. Eenheid 4 betreft mariene aquatische afzettingen waar geen archeologische nederzettingsporen in te verwachten zijn (lage verwachting). Deze afzettingen liggen in het algemeen beneden 0,5 m –NAP. Eenheid 3 is een antropogene bodemlaag met hoge archeologische verwachting, Steekkernmonsters van deze laag zijn zichtbaar door de mens is omgewerkt / bewerkt. Eenheid 3 komt over het gehele terrein van het plangebied Duin en Bosch voor. In deze eenheid is aantreffen van nederzettingsresten binnen het plangebied goed mogelijk, vooral op relatief hogere locaties, die minder last gehad zullen hebben van het stijgende grondwater (vernatting). Eenheid 3 ligt in algemeen op een diepte rond 0 m NAP. Op de bouwlocaties is dit meestal op 2,5 tot 4,0 m onder het maaiveld. De bodems in het duinpakket (eenheid 2) tussen de verstoorde bovenlaag (eenheid 1) en de antropogene bodemlaag rond Om NAP (eenheid 3) zijn in een aantal gevallen lokaal antropogeen verstoord. De bodems van eenheid 2 representeren een (locale) stilstandfase in de duinzandverstuivingen. Het zijn daarmee niveaus waar de mens op gewoond en gewerkt kan hebben. Mogelijk zijn ook deze bodemlagen archeologisch relevant, zeker daar waar er aanwijzing is voor antropogene verstoring. Eenheid 2 heeft om deze reden oon matig hoge tot hoge archeologische verwachting. Op basis van de bestaande kennis over de geologische opbouw van het onderzoeksgebied wordt verwacht dat (1) de antropogeen verstoorde laag (Eenheid 3) op ca. Om NAP dateert uit de late ijzertijd / Romeinse tijd, en dat (i) de bodemlagen in het bovenliggende duinpakket van Romeinse / Vroeg Middeleeuwse ouderdom zijn. Voor een nadere precisering is het van belang om absolute dateringen te verkrijgen uit de (antropogeen verstoord) bodemlagen. Vooral Merovingische archeologische sporen hebben een hoge archeologische waarde. Het strekt daarom tot aanbeveling de bodemlagen in het duinzandpakket te dateren. De steekkeren bevatten geschikt materiaal voor C-ouderdomsbepalingen. Dit is nader gespecificeerd in het rapport.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
4. Inventariserend veldonderzoek op de uitwerkingsplekken 1 en 2 binnen het plangebied Zuiderloo (Gemeente Heiloo)
- Author
-
Vos, P.C., Bakker, M.A.J., and Deltares
- Subjects
Archaeology ,georadar ,Geodesy, physical geography ,Begemann boringen - Abstract
In dit rapport worden de resultaten van het prospectief geoarcheologisch veldonderzoek beschreven dat in het voorjaar van 2011 is uitgevoerd binnen het plangebied Zuiderloo (gemeente Heiloo). Het onderzoek is uitgevoerd op twee deellocaties binnen het plangebied, namelijk de uitwerkingsplekken UWP1 en UWP2. Van uitwerkingsplek UWP 1 is alleen voor het noordelijk deelgebied (UWP 1 –Zevenhuizerlaan) prospectief veldonderzoek uitgevoerd. Het zuidelijk deel van uitwerkingsplek UWP 1 was reeds archeologisch onderzocht doormiddel van proefsleuven (2008) en een definitieve opgraving in het voorjaar van 2009 en het voorjaar van 2011. Ook in het uitwerkingsplekgebied UWP 2 is in het voorjaar 2011 al een beperkt proefsleufonderzoek uitgevoerd en de geoarcheologische onderzoeksresultaten zijn meegenomen in deze rapportage. Het uitgevoerde archeologisch onderzoek in het plangebied Zuiderloo heeft veel informatie opgeleverd over de geologische laagopbouw tot maximaal 3 m onder maaiveld in dit gebied. Het prospectief veldonderzoek in het gebied UWP 1– Zevenhuizerlaan en UWP 2 is uitgevoerd met behulp van georadaropnamen. De reflecties van de georadar metingen in het deelgebied UWP 1 – Zevenhuizerlaan zijn geologisch geïnterpreteerd op basis van de zuidelijk gelegen archeologische putten. De georadar profielen van UWP 2 zijn geïnterpreteerd aan de hand van de proefsleufinformatie uit 2011 en de 7 hoogkwalitatieve Begemann steekboringen. Met de georadar profielen is een ruimtelijk beeld verkregen van de opbouw van de (duin)ondergrond zoals duinkopjes en duinvalleien (depressies). Met ongestoorde, hoog kwalitatieve steekboringen in WP 2 is vastgesteld of bodemlagen in de duinzanden archeologisch (of subrecent) verstoord zijn of niet. De ruimtelijke patronen zijn weergegeven als in kaartraders, bijvoorbeeld de verbreiding van de subrecente verstoring in UWP 1 – Zevenhuizerlaan of in een 3D ondergrond model. Aan de hand van het veldonderzoek en de bestaande geogenetische kennis van het plangebied is voor de uitwerkingsplekken UWP 1 en UWP 2 een verwachtingsmodel opgesteld. Aan de hand van dit ondergrondmodel zijn aanbevelingen gemaakt voor het archeologisch vervolgonderzoek voor de gebieden UWP 1 - Zevenhuizerlaan en UWP 2; basisinformatie voor de op te stellen Programma’s van Eisen (PvE’s) en Plannen van Aanpak (PvA’s) voor het toekomstig archeologisch onderzoek in het plangebeid Zuiderloo. De onderscheiden laageenheden binnen UWP 1 en 2 hebben de volgende archeologische verwachting gekregen: - Eenheid 1. De bouwvoor is in het algemeen dikker dan 0.5 m en is archeologisch niet relevant. Alleen vondstmateriaal in secundaire positie kan aangetroffen worden.Eenheid 2. In de bovenste duinzanden kunnen restanten van een archeologisch omgewerkte laag uit de ijzertijd / Romeinse tijd en uit de middeleeuwse / nieuwe tijd voorkomen. Vooral in het oostelijk deel van UWP 2 is deze archeologie op een diepte van ca. 0.4 en 1.4 m onder de bouwvoor aangetoond (Afb. 16 en 21). Ook in UWP 1- Zevenhuizerlaan kunnen deze sporen worden aangetroffen in laageenheid 2 onder de bouwvoor. - Eenheid 3. Deze bodem-/cultuurlaag uit de midden/late bronstijd komen vooral voor in het deelgebied UWP 1- Zevenhuizerlaan en hebben daar een hoge archeologische verwachting. Duinkopjes – zoals die van de grafheuvel in het opgegraven deel van UWP 1 – komen uit het georadar onderzoek niet naar voren. In uitwerkingsplek UWP 2 is de eenheid 3 niet of nauwelijks ontwikkeld. Locaal is een zwak ontwikkelde laag aangetoond. De archeologische verwachting is voor dit laagniveaus is daarom lager dan in UWP 1 maar waar de laag voorkomt worden Bronstijd sporen niet uitgesloten. - Eenheid 4. De ‘’schone’’ middelste duinzanden hebben een lage archeologische verwachting vanwege het actieve zandtransport bij de vorming. - Eenheid 5. Vroege bronstijd bodemlaag: humeuze / venige bodemlaag, organisch rijke afzetting gelaagd met dunne duinzand laagjes. Archeologie is tot nu toe in deze laageenheid niet gevonden, maar op relatief hoge locaties van eenheid 5 is de aanwezigheid van laat neolithicum / vroege bronstijd archeologie mogelijk. Eenheid 5 ligt relatief hoog in deelgebieden UWP 1 – Zevenhuizerlaan waar eenheid 6 een duinkop vormt. In gebied UWP 2 gaan van oost naar west de eenheden 5 en 6 omhoog. In de middelste zone van UWP 2 heeft de laageenheid heeft de laag een middel hoge verwachting. In het westelijk deel van UWP 2 is de verwachting laag omdat de eenheid 5 daar ontbreekt. In dit gebied ligt de bouwvoor direct op eenheid 6. - Eenheid 6. De ‘’schone’’ onderste duinzanden hebben eveneens een lage archeologische verwachting vanwege het eolisch zandtransport. - Eenheid 7. De strandzanden hebben een lage verwachting omdat ze in een frequent door de zee overstroomd milieu gevormd zijn. Dit rapport onderschrijft het archeologisch advies selectiebesluit uitwerkingsplek 2. De opvatting dat in het oostelijk deel van UWP 2 opgebrachte grond aanwezig is, wordt alleen niet gedeeld. In de onderzochte gebieden UWP 1 en UWP 2 is de bovengrond tot ca. 0.5 m onder maaiveld (of dieper) verstoord. De Begemann steekboringen, genomen in het oostelijk deel van UWP 2, laten deze verstoringsdiepte van de bouwvoor ook zien zonder dat er sprake is van duidelijke ophoging.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
5. 3D geology in a 2D country: perspectives for geological surveying in the Netherlands
- Author
-
van der Meulen, M.J., Doornenbal, J.C., Gunnink, J.L., Stafleu, J., Schokker, J., Vernes, R.W., van Geer, F.C., van Gessel, S.F., Heteren, S., van Leeuwen, R.J.W., Bakker, M.A.J., Bogaard, P.J.F., Busschers, F.S., Griffioen, J., Gruijters, S.H.L.L., Kiden, P., Schroot, B.M., Simmelink, H.J., van Berkel, W.O., van der Krogt, R.A.A., Westerhoff, W.E., van Daalen, T.M., Environmental Sciences, Landscape functioning, Geocomputation and Hydrology, FG Landschapskunde, Gis, Hydrologie, Section Environmental Sciences, Environmental Sciences, Landscape functioning, Geocomputation and Hydrology, FG Landschapskunde, Gis, Hydrologie, and Section Environmental Sciences
- Subjects
Applied geoscience ,Process (engineering) ,media_common.quotation_subject ,Earth & Environment ,Energy / Geological Survey Netherlands ,Hydrogeology ,Geologic modelling ,Geomodelling ,User expectations ,geological surveying ,Quality (business) ,mapping ,media_common ,Netherlands ,Government ,business.industry ,applied geoscience ,Spatial database ,Environmental resource management ,geomodelling ,Geology ,geodatabase ,Geologic map ,Geodatabase ,Mapping ,hydrogeology ,Oil and Gas ,Geological survey ,ELSS - Earth, Life and Social Sciences ,GM - Geomodelling AGEA - Advisory Group for Economic Affairs DIN - DINO ,business ,Geosciences ,Geological surveying - Abstract
Over the last ten to twenty years, geological surveys all over the world have been entangled in a process of digitisation. Their paper archives, built over many decades, have largely been replaced by electronic databases. The systematic production of geological map sheets is being replaced by 3D subsurface modelling, the results of which are distributed electronically. In the Netherlands, this transition is both being accelerated and concluded by a new law that will govern management and utilisation of subsurface information. Under this law, the Geological Survey of the Netherlands has been commissioned to build a key register for the subsurface: a single national database for subsurface data and information, which Dutch government bodies are obliged to use when making policies or decisions that pertain to, or can be affected by the subsurface. This requires the Survey to rethink and redesign a substantial part of its operation: from data acquisition and interpretation to delivery. It has also helped shape our view on geological surveying in the future.The key register, which is expected to start becoming operational in 2015, will contain vast quantities of subsurface data, as well as their interpretation into 3D models. The obligatory consultation of the register will raise user expectations of the reliability of all information it contains, and requires a strong focus on confidence issues. Building the necessary systems and meeting quality requirements is our biggest challenge in the upcoming years. The next step change will be towards building 4D models, which represent not only geological conditions in space, but also processes in time such as subsidence, anthropogenic effects, and those associated with global change.
- Published
- 2013
6. Characterisation of landfills using a multidisciplinary approach
- Author
-
Paap, B.F., Bakker, M.A.J., Hoekstra, N.K., and Oonk, H.
- Subjects
Site investigation ,Land surveying ,Earth & Environment ,Landfill ,EELS - Earth, Environmental and Life Sciences ,Geosciences ,PG - Petroleum Geosciences - Abstract
The Netherlands has about 3800 abandoned landfills with a total surface of about 9000 ha. As they are often located near urban areas and their influence extends into their surrounding environment they put pressure on available space. Most abandoned landfills were in use until the 1960s and 1970s. Their precise geometry and composition are often unknown. The same can be said about the internal processes and resulting short- and long-term risks of the landfills. As a result landfills are often poorly understood and only monitored by measuring surrounding groundwater composition. In order to gain a better understanding of landfills - especially of their outer boundaries and the lateral variation in composition - a multidisciplinary approach is used consisting of geophysical and chemical measurements to characterise landfills. The aim of this paper is to share experiences from two sites - an abandoned landfill at the Bergen site situated in the coastal realm of the Netherlands and a modern landfill situated at the Landgraaf site in inland, hilly terrain - with a clear focus on the geophysical results. For the considered case studies, continuous vertical electrical sounding and electromagnetic measurements appeared to be preferred geophysical techniques. In combination with chemical measurements they are suitable for detecting waste site boundaries and in addition provide information on the heterogeneity observed within the considered waste sites.
- Published
- 2011
7. 3D subsurface modelling reveals the shallow geology of Amsterdam
- Author
-
Schokker, J., primary, Bakker, M.A.J., additional, Dubelaar, C.W., additional, Dambrink, R.M., additional, and Harting, R., additional
- Published
- 2015
- Full Text
- View/download PDF
8. Glacial Chronology over the Past 450 kyr Around the Margins of the Southern North Sea (UK and Netherlands) From Quartz Luminescence Dating
- Author
-
Pawley, S.M., Rose, J., Bailey, R.M., Rijsdijk, K.F., van Dijk, T.A., Bakker, M.A.J., Busschers, F., Davies, B., Roberts, D.H., and Marine and Fluvial Systems
- Subjects
METIS-258718 - Abstract
Terrestrial glacigenic deposits containing evidence for the repeated growth of former ice sheets are distributed widely in North America and continental Europe. The chronology of the younger component of these deposits during the Last Glacial Maximum (LGM) is relatively well established, but considerably less is known about the extent and timing of earlier periods of Pleistocene glaciation. This study focuses on the well preserved glacigenic sediment and landform assemblages that are exposed across lowland areas of eastern Britain and the northern Netherlands, which document the repeated advance of Pleistocene British/Fennoscandinavian ice sheets. Previously, it is unknown whether the deposits belong to a single glaciation equated with Marine Isotope Stage (MIS) 12, or represent deposition over a number of separate cold climate stages. We have collected > 80 samples from glaciofluvial and glaciolacustrine deposits in this region for luminescence (OSL) dating with the approach of obtaining 5-10 replicate dates per stratigraphical unit. The luminescence characteristics of the samples including thermal stability, dose response, ability to measure a known dose, and presence of desirable components separated using LM-OSL (linear modulation) indicate that equivalent doses can be reliably measured across the timescale of interest. Furthermore, low concentrations of radioactive isotopes in sediments of this region enable the traditionally accepted age limit of luminescence dating to be considerably extended. The luminescence ages confirm that the largest glaciation in the UK occurred during MIS 12 (427 ± 26 kyr). An additional tight cluster of ages at 166 ± 8 kyr also indicates that major ice advances occurred synchronously in the UK and Netherlands during MIS 6, although the dimensions of the ice sheet in the UK appears to be of a similar or lesser extent than the LGM. This work also justifies that coherent sets of luminescence ages can be obtained with an overall uncertainty of < 10%, sufficient to delineate glaciation events at the isotope stage level but precluding discrimination of sub-isotope stage advances.
- Published
- 2008
9. Reconstructing North Sea palaeolandscapes from 3D and high-density 2D seismic data: An overview
- Author
-
Heteren, S. van, Meekes, J.A.C., Bakker, M.A.J., Gaffney, V., Fitch, S., Gearey, B.R., Paap, B.F., Heteren, S. van, Meekes, J.A.C., Bakker, M.A.J., Gaffney, V., Fitch, S., Gearey, B.R., and Paap, B.F.
- Abstract
The North Sea subsurface shows the marks of long-term tectonic subsidence. Much of it contains a thick record of glacial and interglacial deposits and landscapes, formed during multiple glacial cycles and the associated regressions and transgressions during the past two million years. At times of lower sea level than today, areas that are presently submerged were fertile lowlands more favourable for hunting and gathering than the surrounding upland. These drowned lowlands are not captured by traditional 1:250,000 geological maps of the North Sea subsurface because the underlying seismic and core data are commonly too widely spaced to achieve this. Palaeolandscape mapping requires identification of building blocks with spatial scales in the order of 1 km or less. As high-density 2D and high-quality 3D seismics are becoming available for an increasing part of the North Sea, glacial and interglacial palaeolandscapes can be reconstructed for more and more areas. An overview of published palaeolandscape reconstructions shows that shallow time slices through 3D data provide map views that are very suitable for the identification of landscape elements. For optimal results, each time slice needs to be validated and ground-truthed with 2D seismics and with descriptions and analyses of cores and borehole samples. Interpretations should be made by teams of geoscientists with a sufficiently broad range of expertise to recognise and classify even subtle or unfamiliar patterns and features. The resulting reconstructions will provide a context and an environmental setting for Palaeolithic, Mesolithic, and Neolithic societies and finds. © Netherlands Journal of Geosciences Foundation 2014.
- Published
- 2014
10. Reconstructing North Sea palaeolandscapes from 3D and high-density 2D seismic data: An overview – ERRATUM
- Author
-
van Heteren, S., primary, Meekes, J.A.C., additional, Bakker, M.A.J., additional, Gaffney, V., additional, Fitch, S., additional, Gearey, B.R., additional, and Paap, B.F., additional
- Published
- 2014
- Full Text
- View/download PDF
11. 3D geology in a 2D country: perspectives for geological surveying in the Netherlands
- Author
-
Environmental Sciences, Landscape functioning, Geocomputation and Hydrology, FG Landschapskunde, Gis, Hydrologie, Section Environmental Sciences, van der Meulen, M.J., Doornenbal, J.C., Gunnink, J.L., Stafleu, J., Schokker, J., Vernes, R.W., van Geer, F.C., van Gessel, S.F., Heteren, S., van Leeuwen, R.J.W., Bakker, M.A.J., Bogaard, P.J.F., Busschers, F.S., Griffioen, J., Gruijters, S.H.L.L., Kiden, P., Schroot, B.M., Simmelink, H.J., van Berkel, W.O., van der Krogt, R.A.A., Westerhoff, W.E., van Daalen, T.M., Environmental Sciences, Landscape functioning, Geocomputation and Hydrology, FG Landschapskunde, Gis, Hydrologie, Section Environmental Sciences, van der Meulen, M.J., Doornenbal, J.C., Gunnink, J.L., Stafleu, J., Schokker, J., Vernes, R.W., van Geer, F.C., van Gessel, S.F., Heteren, S., van Leeuwen, R.J.W., Bakker, M.A.J., Bogaard, P.J.F., Busschers, F.S., Griffioen, J., Gruijters, S.H.L.L., Kiden, P., Schroot, B.M., Simmelink, H.J., van Berkel, W.O., van der Krogt, R.A.A., Westerhoff, W.E., and van Daalen, T.M.
- Published
- 2013
12. Using 18th century storm-surge data from the Dutch Coast to improve the confidence in flood-risk estimates
- Author
-
Baart, F. (author), Bakker, M.A.J. (author), Van Dongeren, A. (author), Den Heijer, C. (author), Van Heteren, S. (author), Smit, M.W.J. (author), Van Koningsveld, M. (author), Pool, A. (author), Baart, F. (author), Bakker, M.A.J. (author), Van Dongeren, A. (author), Den Heijer, C. (author), Van Heteren, S. (author), Smit, M.W.J. (author), Van Koningsveld, M. (author), and Pool, A. (author)
- Abstract
For the design of cost-effective coastal defence a precise estimate is needed of the 1/10 000 per year storm surge. A more precise estimate requires more observations. Therefore, the three greatest storm surges that hit the northern part of the Holland Coast in the 18th century are reconstructed. The reconstructions are based on paintings, drawings, written records and shell deposits that have recently appeared. The storm-surge levels of these storms have been estimated using numerical modelling of the coastal processes. Here we show how these reconstructions can be used in combination with extreme value statistics to give a more confident estimate of low probability events., Hydraulic Engineering, Civil Engineering and Geosciences
- Published
- 2011
- Full Text
- View/download PDF
13. Using 18th century storm-surge data from the Dutch Coast to improve the confidence in flood-risk estimates
- Author
-
Baart, F., Bakker, M.A.J., Van Dongeren, A., Den Heijer, C., Van Heteren, S., Smit, M.W.J., Van Koningsveld, M., Pool, A., Baart, F., Bakker, M.A.J., Van Dongeren, A., Den Heijer, C., Van Heteren, S., Smit, M.W.J., Van Koningsveld, M., and Pool, A.
- Abstract
For the design of cost-effective coastal defence a precise estimate is needed of the 1/10 000 per year storm surge. A more precise estimate requires more observations. Therefore, the three greatest storm surges that hit the northern part of the Holland Coast in the 18th century are reconstructed. The reconstructions are based on paintings, drawings, written records and shell deposits that have recently appeared. The storm-surge levels of these storms have been estimated using numerical modelling of the coastal processes. Here we show how these reconstructions can be used in combination with extreme value statistics to give a more confident estimate of low probability events., For the design of cost-effective coastal defence a precise estimate is needed of the 1/10 000 per year storm surge. A more precise estimate requires more observations. Therefore, the three greatest storm surges that hit the northern part of the Holland Coast in the 18th century are reconstructed. The reconstructions are based on paintings, drawings, written records and shell deposits that have recently appeared. The storm-surge levels of these storms have been estimated using numerical modelling of the coastal processes. Here we show how these reconstructions can be used in combination with extreme value statistics to give a more confident estimate of low probability events.
- Published
- 2011
14. Sox4 mediates Tbx3 transcriptional regulation of the gap junction protein Cx43
- Author
-
Boogerd, C.J., Wong, L.Y., van den Boogaard, M., Bakker, M.A.J., Tessadori, F., Bakkers, J., 't Hoen, P.A.C., Moorman, A.F., Christoffels, V.M., Barnett, P., Boogerd, C.J., Wong, L.Y., van den Boogaard, M., Bakker, M.A.J., Tessadori, F., Bakkers, J., 't Hoen, P.A.C., Moorman, A.F., Christoffels, V.M., and Barnett, P.
- Abstract
Tbx3, a T-box transcription factor, regulates key steps in development of the heart and other organ systems. Here, we identify Sox4 as an interacting partner of Tbx3. Pull-down and nuclear retention assays verify this interaction and in situ hybridization reveals Tbx3 and Sox4 to co-localize extensively in the embryo including the atrioventricular and outflow tract cushion mesenchyme and a small area of interventricular myocardium. Tbx3, SOX4, and SOX2 ChIP data, identify a region in intron 1 of Gja1 bound by all tree proteins and subsequent ChIP experiments verify that this sequence is bound, in vivo, in the developing heart. In a luciferase reporter assay, this element displays a synergistic antagonistic response to co-transfection of Tbx3 and Sox4 and in vivo, in zebrafish, drives expression of a reporter in the heart, confirming its function as a cardiac enhancer. Mechanistically, we postulate that Sox4 is a mediator of Tbx3 transcriptional activity. [KEYWORDS: Amino Acid Sequence; Animals; COS Cells; Cercopithecus aethiops; Connexin 43/ genetics; Gene Expression Regulation; Humans; Male; Mice; Molecular Sequence Data; SOXC Transcription Factors/chemistry/ metabolism; T-Box Domain Proteins/ metabolism; Transcription, Genetic; Zebrafish], Tbx3, a T-box transcription factor, regulates key steps in development of the heart and other organ systems. Here, we identify Sox4 as an interacting partner of Tbx3. Pull-down and nuclear retention assays verify this interaction and in situ hybridization reveals Tbx3 and Sox4 to co-localize extensively in the embryo including the atrioventricular and outflow tract cushion mesenchyme and a small area of interventricular myocardium. Tbx3, SOX4, and SOX2 ChIP data, identify a region in intron 1 of Gja1 bound by all tree proteins and subsequent ChIP experiments verify that this sequence is bound, in vivo, in the developing heart. In a luciferase reporter assay, this element displays a synergistic antagonistic response to co-transfection of Tbx3 and Sox4 and in vivo, in zebrafish, drives expression of a reporter in the heart, confirming its function as a cardiac enhancer. Mechanistically, we postulate that Sox4 is a mediator of Tbx3 transcriptional activity. [KEYWORDS: Amino Acid Sequence; Animals; COS Cells; Cercopithecus aethiops; Connexin 43/ genetics; Gene Expression Regulation; Humans; Male; Mice; Molecular Sequence Data; SOXC Transcription Factors/chemistry/ metabolism; T-Box Domain Proteins/ metabolism; Transcription, Genetic; Zebrafish]
- Published
- 2011
15. Ground-penetrating radar profiling on embanked floodplains
- Author
-
Bakker, M.A.J., Maljers, D., Weerts, H.J.T., Bakker, M.A.J., Maljers, D., and Weerts, H.J.T.
- Published
- 2007
16. Geophysical Investigation of a Dutch Levee and Canal Using Various Seismic and GPR Techniques
- Author
-
Noorlandt, R.P., primary, de Kleine, M.P.E., additional, Kruiver, P.P., additional, Bakker, M.A.J., additional, Mesdag, C.S., additional, and Hoogendoorn, R.M., additional
- Published
- 2011
- Full Text
- View/download PDF
17. Field report of the University of Amsterdam expedition to Greenland: Greenland ice margin experiment (Gimex) 1993
- Author
-
van der Meer, J.J.M., van Tatenhove, F.G.M., Bakker, M.A.J., Bloetjes, O.A.J., Dijk, T., and Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen
- Published
- 1994
18. Ground-penetrating radar profiling on embanked floodplains
- Author
-
Bakker, M.A.J., primary, Maljers, D., additional, and Weerts, H.J.T., additional
- Published
- 2007
- Full Text
- View/download PDF
19. Geo- en archeolandschappelijk onderzoek bij het archeologisch proefsleufonderzoek op Middensluiseiland
- Author
-
Vos, P.C., Bunnik, F., Vernimmen, T., Bosman, W., Deutzenberg, S., Vries, S. de, Bakker, M.A.J., Doornenbal, P., and Deltares
- Subjects
Archaeology ,Geodesy, physical geography - Abstract
Omdat in de ondergrond van het te ontgraven deel van Middensluiseiland bodems aanwezig waren - en omdat in vergelijkbare duinafzettingen in de omgeving archeologische nederzetingssporen waren gevonden - werd door Rijkswaterstaat (in samenspraak met het RACM) besloten om een archeologisch proefsleufonderzoek uit te voeren naar het mogelijk voorkomen van archeologische resten in het te ontgraven deel van het havenhoofd. Het proefsleufonderzoek vond plaats in de eerste drie weken van december 2007 en werd uitgevoerd door het archeologisch bedrijf Hollandia te Zaandijk. Er is een proefsleuf midden over het eiland gegraven met een maximale diepte van 4 à 5 m onder maaiveld. Om instortingsgevaar te voorkomen, werd de sleuf ‘getrapt’ aangelegd. Aan TNO Bouw en Ondergrond (TNO BenO, BU Bodem en Grondwater) - vanaf 1 januari 2008 opgegaan in het nieuwe kennisinstituut Deltares - werd gevraagd het archeologisch proefsleufonderzoek geologisch te begeleiden en op te nemen, ten einde een geolandschappelijk rapport over de duingeschiedenis op te stellen met daarbij speciale aandacht voor de menselijke invloed op de landschapsprocessen in dit gebied. De resultaten van dit geo- en archeolandschappelijk onderzoek worden beschreven in dit rapport. Voorafgaand aan het proefsleuf onderzoek zijn georadar opnamen gemaakt over het tracé van de sleuf. Georadar is een techniek waarmee in de bodem kan worden gekeken zonder deze verder te verstoren. In het veld werd de ontsloten profielwand aan de noordzijde van de proefsleuf geologisch opgenomen. Om de 20 meter werd een profielkolom van 2 meter breed ingetekend, gefotografeerd en de voorkomende lagen sedimentologisch beschreven. In die delen waar bijzondere geologische of archeologische verschijnselen aanwezig waren werd het profiel over een groter traject opgenomen. De geologisch opgenomen delen van het profiel werden profielwanden (1 t/m 24) genoemd. In de opgenomen profielwanden werden monsters genomen om de ouderdom van de duinzandafzettingen, de bodemlagen in het duinzand en het onderliggende strandzand te dateren. Ook werden uit de bodems pollen- (stuifmeelkorrels) en monsters van macroresten- (plantenresten, waaronder zaden) genomen voor de reconstructie van de vegetatie ten tijde van de duinvorming.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.