Back to Search
Start Over
Prospectief geoarcheologisch onderzoek Duin en Bosch (gemeente Castricum)
- Publication Year :
- 2022
- Publisher :
- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2022.
-
Abstract
- In dit rapport worden de resultaten van het geoarcheologisch veldonderzoek beschreven dat in het voorjaar van 2011uitgevoerd is in het plangebied Duin en Bosch. Doel van het onderzoek was om op de toekomstige bouwlocaties (deelgebieden 1 t/m 10) de archeologische verwachting op laagniveau vast te stellen tot een diepte van maximaal 1 m -NAP. Deze kennis vormt de basis voor de adviezen van het archeologisch bureau Vestigia aan de opdrachtgever (PGB) ten aanzien van de archeologische risico’s bij de uitvoer van het geplande werkzaamheden op de bouwplekken. Aan de hand van deze risicoinventarisatie worden de archeologische vervolgstappen aanbevolen die uitgevoerd zouden moeten worden indien archeologische waarden bedreigd worden op de bouwplekken. Het veldonderzoek is uitgevoerd met georadar-opnamen en met 20 hoogkwalitatieve Begemann steekboringen. Met de georadar-opnamen (profielen) wordt een ruimtelijk beeld verkregen van de opbouw van de (duin)ondergrond. Met de ongestoorde, hoog kwalitatieve steekboringen kan worden vastgesteld of bodemlagen antropogeen zijn verstoord of niet. Bij deze aanpak is het grote voordeel, in vergelijking met de traditioneel gehanteerde boormethodiek, dat met de radarbeelden de opbouw van de ondiepe ondergrond (bijvoorbeeld duinkopjes, maar ook subrecente verstoringen) ruimtelijk in beeld gebracht wordt en dat ook lagen die antropogeen omgewerkt zijn ruimtelijk opgespoord kunnen worden. In de traditionele, prospectieve duinonderzoeken wordt er in essentie geprospecteerd op archeologische resten (materialen) die in de ondergrond aanwezig kunnen zijn. Probleem daarbij is echter dat in duinafzettingen de trefkans op archeologische resten doormiddel van booronderzoek veelal laag is en dat antropogene bodemomwerking als archeologische indicator over het hoofd wordt gezien. Voor het verwachtingsmodel is de ondiepe ondergrond tot 1 m onder NAP onderverdeeld in 4 hoofdeenheden: - Eenheid 1. Subrecent verstoorde gronden (inclusief leidingverstoringen, recent gesloopte bebouwing en dergelijke); - Eenheid 2. Oud Duinpakket met bodems, deels antropogeen omgewerkt; - Eenheid 3. Antropogene bodemlaag rond 0 NAP; - Eenheid 4. Strandzanden, washover afzettingen en Oer-IJ afzettingen. De eenheden 1 en 4 hebben een lage archeologische verwachting. De subrecent verstoorde bovengrond is archeologisch oninteressant. De dikte van deze laag aan maaiveld varieert tussen 0.5 en 1.5 m. Eenheid 4 betreft mariene aquatische afzettingen waar geen archeologische nederzettingsporen in te verwachten zijn (lage verwachting). Deze afzettingen liggen in het algemeen beneden 0,5 m –NAP. Eenheid 3 is een antropogene bodemlaag met hoge archeologische verwachting, Steekkernmonsters van deze laag zijn zichtbaar door de mens is omgewerkt / bewerkt. Eenheid 3 komt over het gehele terrein van het plangebied Duin en Bosch voor. In deze eenheid is aantreffen van nederzettingsresten binnen het plangebied goed mogelijk, vooral op relatief hogere locaties, die minder last gehad zullen hebben van het stijgende grondwater (vernatting). Eenheid 3 ligt in algemeen op een diepte rond 0 m NAP. Op de bouwlocaties is dit meestal op 2,5 tot 4,0 m onder het maaiveld. De bodems in het duinpakket (eenheid 2) tussen de verstoorde bovenlaag (eenheid 1) en de antropogene bodemlaag rond Om NAP (eenheid 3) zijn in een aantal gevallen lokaal antropogeen verstoord. De bodems van eenheid 2 representeren een (locale) stilstandfase in de duinzandverstuivingen. Het zijn daarmee niveaus waar de mens op gewoond en gewerkt kan hebben. Mogelijk zijn ook deze bodemlagen archeologisch relevant, zeker daar waar er aanwijzing is voor antropogene verstoring. Eenheid 2 heeft om deze reden oon matig hoge tot hoge archeologische verwachting. Op basis van de bestaande kennis over de geologische opbouw van het onderzoeksgebied wordt verwacht dat (1) de antropogeen verstoorde laag (Eenheid 3) op ca. Om NAP dateert uit de late ijzertijd / Romeinse tijd, en dat (i) de bodemlagen in het bovenliggende duinpakket van Romeinse / Vroeg Middeleeuwse ouderdom zijn. Voor een nadere precisering is het van belang om absolute dateringen te verkrijgen uit de (antropogeen verstoord) bodemlagen. Vooral Merovingische archeologische sporen hebben een hoge archeologische waarde. Het strekt daarom tot aanbeveling de bodemlagen in het duinzandpakket te dateren. De steekkeren bevatten geschikt materiaal voor C-ouderdomsbepalingen. Dit is nader gespecificeerd in het rapport.
- Subjects :
- Archaeology
georadar
Geodesy, physical geography
Begemann boringen
Subjects
Details
- Language :
- Dutch; Flemish
- Database :
- OpenAIRE
- Accession number :
- edsair.doi.dedup.....22b3505fe1dd4999131ef3cfcb8c6fa3
- Full Text :
- https://doi.org/10.17026/dans-xm6-tpzf