The marriage of Gisela, daughter of Louis the Pious and Judith, with Eberhard, a member of the powerful Unrochide dynasty and honorius of Friuli, faithful of Lothar i, is part of the negotiations to settle the imperial succession, at the end of the 830s. By its unusual size, its fiscal character, its geographical location, Gisela’s dowry reveals the stakes of the competition at the level of the empire and its borders, between the 830s and the end of the 9th century. Its symbolic power gave physical form to the bond created by the marriage of Eberhard and the daughter of the emperor. It was then exploited by many actors : first by the Eberhard – Gisela couple who divided it among his younger sons to allow the elder one to receive the Italian and Germanic heritage, and who also succeeded in founding on one of its fisci a monastery given to one of the sons, where Gisela herself would maintain the family memoria just as the Late Carolingian queens did ; by the Unrochide group relying on its possessions in Francia and Lothringia to gain power ; by Charles the Bald, who retained rights over these fisci, who confiscated and restored them according to his relations with Eberhard and his group. How these possessions were managed, both at the local and imperial scale, shows that the very symbolic aspect was valued, negotiated and even ranked with others, and during Eberhard’s lifetime, the couple ultimately took the risk of losing all or part of the dowry in order to increase its prestige and power with Louis ii of Italy. But conversely, once a widow, Gisela chose to leave Italy, where her eldest son had taken his father’s place, to recuperate her dowry in France, making submission to her brother and his imperial ambitions. By multiplying the approaches, the analysis of Gisela’s dowry makes it possible to envisage the emperor’s daughter in a more global context, describing her as a whole, varying in time and unfolding her life as a woman subject to pressure and to the vagaries of politics, but perfectly aware of her status and without doubt the objectives she set forth., Le mariage de Gisèle, fille de Louis le Pieux et de Judith, avec Évrard, un membre du groupe puissant Unrochide et titulaire d’honores en Frioul au service de Lothaire Ier, s’inscrit dans le contexte des négociations devant régler la succession impériale, à la fin des années 830. Par son ampleur inhabituelle, son caractère fiscal, sa situation géographique, la dot qui fut accordée à Gisèle révèle les enjeux de la compétition qui s’est jouée à l’échelle de l’empire et dans les régions transfrontalières, entre les années 830 et la fin du ixe siècle. Sa puissance symbolique était le substrat matériel d’un lien créé par le mariage d’Évrard et de la fille de l’empereur. Elle a ensuite été instrumentalisée par de nombreux acteurs : par le couple Évrard – Gisèle qui l’a répartie entre ses fils cadets pour permettre à l’aîné de recevoir l’héritage italien et alémanique, et qui a aussi réussi à fonder sur un de ces fiscs un monastère, confié à l’un des fils, où Gisèle elle-même ferait entretenir la memoria familiale, sur le modèle des reines ; par le groupe unrochide qui n’a pas manqué de s’appuyer sur ces biens en Francie et en Lotharingie pour gagner en puissance ; par Charles le Chauve qui conservait des droits sur ces biens fiscaux, qui les a confisqués, restitués, au gré de ses relations avec Évrard et son groupe. Le devenir des biens, envisagé à l’échelle locale et à l’échelle impériale, montre que le champ symbolique était lui-même évalué, négocié, hiérarchisé, puisque, du vivant d’Évrard, le couple a finalement préféré prendre le risque de perdre tout ou partie de la dot pour gagner en prestige et puissance du côté de Louis ii en Italie. Mais à l’inverse, une fois veuve, Gisèle a choisi de quitter l’Italie, où son fils aîné avait pris la place du père, pour retrouver ses biens dotaux en Francie, au prix de sa soumission, au moins apparente, à son frère et à ses ambitions impériales. L’analyse de la dot permet ainsi, en faisant varier la focale, de réinsérer Gisèle dans le contexte global pour retrouver l’unité de sa personne, tout en laissant place au temps, au déroulement de la vie d’une femme, soumise aux aléas de la politique et aux pressions, mais parfaitement consciente de son statut et sans doute de ses objectifs., Het huwelijk van Gisela, dochter van Louis de Vrome en Judith, met Eberhard, een lid van de machtige Unrochide dynastie en honorius van Frioel, in dienst van Lotharius I, maakt deel uit van de onderhandelingen om de keizerlijke successie te regelen, eind van de jaren 830. Zowel door zijn ongebruikelijke omvang, zijn fiscaal karakter en zijn geografische impact, werpt de bruidsschat die aan Gisela werd toegekend een duidelijk licht op de inzet van de competitie zowel op niveau van het rijk als in de naburige streken, tussen de jaren 830 en het einde van de negende eeuw. Zijn symbolische kracht kan beschouwd worden als de materiële hoeksteen van de band gecreëerd door het huwelijk van Eberhard en de dochter van de keizer. De bruidsschat werd vervolgens geïnstrumentaliseerd door vele acteurs : eerst en vooral het Eberhard – Gisela echtpaar zelf die het onder zijn jongere zonen verdeelde om aldus de oudste zoon het Italiaanse en Germaanse erfgoed over te laten, en die er ook, steunend op zijn belastingautoriteiten, een klooster mee stichtte toevertrouwd aan één van de zonen, de plaats waar Gisela de familie-memoria zou laten onderhouden naar het model van de koninginnen. Verder, door de Unrochiden die het niet nalieten via de bezittingen in het Frankische Rijk en Lotharingen om hun macht te verrijken. Door Karel de Kale, uiteindelijk, die de rechten op de belastingvoordelen behield, die ze in beslag nam en teruggaf naar gelang van zijn relaties met Eberhard en zijn groep. Het verder verloop van deze bezittingen, zowel lokaal als op keizerlijk vlak, toont aan dat de symbolische kracht ervan werd overwogen, leidde tot onderhandelingen en dat de componenten ervan werden gehiërarchiseerd. Toen Eberhard nog leefde nam het echtpaar het risico de bruidsschat te verliezen, of althans een deel ervan, om meer prestige en macht te verwerven bij Lodewijk ii in Italië. Omgekeerd, eenmaal weduwe, verkoos Gisela Italië, waar haar oudste zoon de plaats van de vader had ingenomen, te verlaten om haar bruidsschat in het Frankische Rijk opnieuw terug in handen te nemen, mits schijnonderdanigheid aan haar broeder en zijn keizerlijke ambities. De bruidsschatanalyse maakt het dus mogelijk, via verschillende invalshoeken, om Gisela in een meer globale context te benaderen ten gunste van de integriteit van haar persoonlijkheid, rekening gehouden met de verstreken tijd en het verloop van het leven van een vrouw onderworpen aan druk en aan de grillen van de politiek, maar die perfect bewust is van haar status en meer dan waarschijnlijk gefocust op haar eigen doelwitten., Le Jan Régine. Quand l’empereur marie sa fille : la dot de Gisèle, fille de Louis le Pieux et de Judith, en son contexte. In: Revue belge de philologie et d'histoire, tome 96, fasc. 2, 2018. Histoire – Geschiedenis. pp. 597-612.