6 results on '"Bakker, M.A.J."'
Search Results
2. Geoarcheologisch onderzoek naar de fundamenten van de korenmolen die gestaan heeft op de locatie Dorpsstraat 603 in Assendelft
- Author
-
Vos, P.C., Bakker, M.A.J., Doornenbal, P., Vries, S. de, and Deltares
- Subjects
korenmolen De Blijdschap ,Archaeology ,Molen van Terra ,Middeleeuwen laat: 1050 - 1500 nC (LME) ,Geodesy, physical geography ,Economie - Molen (EIM) ,Nieuwe tijd: 1500 - heden (NT) - Abstract
Door Deltares zijn geofysische metingen verricht naar het mogelijk voorkomen van restanten van de oude korenmolen De Blijdschap (of ook wel Molen van Terra genoemd) op het terrein aan de Dorpsstraat 603 te Assendelft. Deze molen heeft daar tot in het begin van de 20e eeuw (1907) gestaan waarna hij gesloopt is. De molen was van oorsprong zeer oud. Uit schriftelijke bronnen is bekend dat reeds voor 1441 op het perceel aan de Dorpsstraat 603 een molen gestaan heeft. Doel van het geofysisch onderzoek was het vaststellen of er nog fundamenten van de molen in de ondiepe ondergrond aanwezig waren, en of er mogelijk binnen het betreffende perceel zich nog oude, dichtgestorte greppels (of sloten) gevonden. Het uitgevoerde geofysisch onderzoek bestond uit magnetische en grondradar metingen. De geofysische meetresultaten (patronen of anomalieën) zijn in het veld met behulp van handboringen getoetst om daarmee de archeologische betekenis van deze meetresultaten te kunnen vaststellen. De conclusie van het onderzoek is dat uit de geofysische metingen concentrische of stervormige patronen naar voren komen op de locatie van de voormalige molen De Blijdschap. Met handboringen is aangetoond dat op deze locaties concentraties van heterogeen bouwmateriaal voorkomt, in de top van het veen, tot een diepte van maximaal 50 cm beneden (voormalig) maaiveld. Op basis van dit onderzoek kan worden gesteld dat er op het terrein hoogst waarschijnlijk geen intacte fundamenten van de molen meer voorkomen hetgeen suggereert dat deze bij de sloop van de molen eveneens zijn weggebroken. In het geval er nog resten aanwezig zijn, dan zijn ze – op basis van de geofysische patronen – minder dan een halve meter bij een halve meter groot. Er zijn op de geofysische beelden geen patronen te herkennen die duiden op de aanwezigheid van dichtgegooide sloten of greppels op het onderzochte terrein.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
3. Prospectief geoarcheologisch onderzoek Duin en Bosch (gemeente Castricum)
- Author
-
Vos, P.C., Bakker, M.A.J., and Deltares
- Subjects
Archaeology ,georadar ,Geodesy, physical geography ,Begemann boringen - Abstract
In dit rapport worden de resultaten van het geoarcheologisch veldonderzoek beschreven dat in het voorjaar van 2011uitgevoerd is in het plangebied Duin en Bosch. Doel van het onderzoek was om op de toekomstige bouwlocaties (deelgebieden 1 t/m 10) de archeologische verwachting op laagniveau vast te stellen tot een diepte van maximaal 1 m -NAP. Deze kennis vormt de basis voor de adviezen van het archeologisch bureau Vestigia aan de opdrachtgever (PGB) ten aanzien van de archeologische risico’s bij de uitvoer van het geplande werkzaamheden op de bouwplekken. Aan de hand van deze risicoinventarisatie worden de archeologische vervolgstappen aanbevolen die uitgevoerd zouden moeten worden indien archeologische waarden bedreigd worden op de bouwplekken. Het veldonderzoek is uitgevoerd met georadar-opnamen en met 20 hoogkwalitatieve Begemann steekboringen. Met de georadar-opnamen (profielen) wordt een ruimtelijk beeld verkregen van de opbouw van de (duin)ondergrond. Met de ongestoorde, hoog kwalitatieve steekboringen kan worden vastgesteld of bodemlagen antropogeen zijn verstoord of niet. Bij deze aanpak is het grote voordeel, in vergelijking met de traditioneel gehanteerde boormethodiek, dat met de radarbeelden de opbouw van de ondiepe ondergrond (bijvoorbeeld duinkopjes, maar ook subrecente verstoringen) ruimtelijk in beeld gebracht wordt en dat ook lagen die antropogeen omgewerkt zijn ruimtelijk opgespoord kunnen worden. In de traditionele, prospectieve duinonderzoeken wordt er in essentie geprospecteerd op archeologische resten (materialen) die in de ondergrond aanwezig kunnen zijn. Probleem daarbij is echter dat in duinafzettingen de trefkans op archeologische resten doormiddel van booronderzoek veelal laag is en dat antropogene bodemomwerking als archeologische indicator over het hoofd wordt gezien. Voor het verwachtingsmodel is de ondiepe ondergrond tot 1 m onder NAP onderverdeeld in 4 hoofdeenheden: - Eenheid 1. Subrecent verstoorde gronden (inclusief leidingverstoringen, recent gesloopte bebouwing en dergelijke); - Eenheid 2. Oud Duinpakket met bodems, deels antropogeen omgewerkt; - Eenheid 3. Antropogene bodemlaag rond 0 NAP; - Eenheid 4. Strandzanden, washover afzettingen en Oer-IJ afzettingen. De eenheden 1 en 4 hebben een lage archeologische verwachting. De subrecent verstoorde bovengrond is archeologisch oninteressant. De dikte van deze laag aan maaiveld varieert tussen 0.5 en 1.5 m. Eenheid 4 betreft mariene aquatische afzettingen waar geen archeologische nederzettingsporen in te verwachten zijn (lage verwachting). Deze afzettingen liggen in het algemeen beneden 0,5 m –NAP. Eenheid 3 is een antropogene bodemlaag met hoge archeologische verwachting, Steekkernmonsters van deze laag zijn zichtbaar door de mens is omgewerkt / bewerkt. Eenheid 3 komt over het gehele terrein van het plangebied Duin en Bosch voor. In deze eenheid is aantreffen van nederzettingsresten binnen het plangebied goed mogelijk, vooral op relatief hogere locaties, die minder last gehad zullen hebben van het stijgende grondwater (vernatting). Eenheid 3 ligt in algemeen op een diepte rond 0 m NAP. Op de bouwlocaties is dit meestal op 2,5 tot 4,0 m onder het maaiveld. De bodems in het duinpakket (eenheid 2) tussen de verstoorde bovenlaag (eenheid 1) en de antropogene bodemlaag rond Om NAP (eenheid 3) zijn in een aantal gevallen lokaal antropogeen verstoord. De bodems van eenheid 2 representeren een (locale) stilstandfase in de duinzandverstuivingen. Het zijn daarmee niveaus waar de mens op gewoond en gewerkt kan hebben. Mogelijk zijn ook deze bodemlagen archeologisch relevant, zeker daar waar er aanwijzing is voor antropogene verstoring. Eenheid 2 heeft om deze reden oon matig hoge tot hoge archeologische verwachting. Op basis van de bestaande kennis over de geologische opbouw van het onderzoeksgebied wordt verwacht dat (1) de antropogeen verstoorde laag (Eenheid 3) op ca. Om NAP dateert uit de late ijzertijd / Romeinse tijd, en dat (i) de bodemlagen in het bovenliggende duinpakket van Romeinse / Vroeg Middeleeuwse ouderdom zijn. Voor een nadere precisering is het van belang om absolute dateringen te verkrijgen uit de (antropogeen verstoord) bodemlagen. Vooral Merovingische archeologische sporen hebben een hoge archeologische waarde. Het strekt daarom tot aanbeveling de bodemlagen in het duinzandpakket te dateren. De steekkeren bevatten geschikt materiaal voor C-ouderdomsbepalingen. Dit is nader gespecificeerd in het rapport.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
4. Inventariserend veldonderzoek op de uitwerkingsplekken 1 en 2 binnen het plangebied Zuiderloo (Gemeente Heiloo)
- Author
-
Vos, P.C., Bakker, M.A.J., and Deltares
- Subjects
Archaeology ,georadar ,Geodesy, physical geography ,Begemann boringen - Abstract
In dit rapport worden de resultaten van het prospectief geoarcheologisch veldonderzoek beschreven dat in het voorjaar van 2011 is uitgevoerd binnen het plangebied Zuiderloo (gemeente Heiloo). Het onderzoek is uitgevoerd op twee deellocaties binnen het plangebied, namelijk de uitwerkingsplekken UWP1 en UWP2. Van uitwerkingsplek UWP 1 is alleen voor het noordelijk deelgebied (UWP 1 –Zevenhuizerlaan) prospectief veldonderzoek uitgevoerd. Het zuidelijk deel van uitwerkingsplek UWP 1 was reeds archeologisch onderzocht doormiddel van proefsleuven (2008) en een definitieve opgraving in het voorjaar van 2009 en het voorjaar van 2011. Ook in het uitwerkingsplekgebied UWP 2 is in het voorjaar 2011 al een beperkt proefsleufonderzoek uitgevoerd en de geoarcheologische onderzoeksresultaten zijn meegenomen in deze rapportage. Het uitgevoerde archeologisch onderzoek in het plangebied Zuiderloo heeft veel informatie opgeleverd over de geologische laagopbouw tot maximaal 3 m onder maaiveld in dit gebied. Het prospectief veldonderzoek in het gebied UWP 1– Zevenhuizerlaan en UWP 2 is uitgevoerd met behulp van georadaropnamen. De reflecties van de georadar metingen in het deelgebied UWP 1 – Zevenhuizerlaan zijn geologisch geïnterpreteerd op basis van de zuidelijk gelegen archeologische putten. De georadar profielen van UWP 2 zijn geïnterpreteerd aan de hand van de proefsleufinformatie uit 2011 en de 7 hoogkwalitatieve Begemann steekboringen. Met de georadar profielen is een ruimtelijk beeld verkregen van de opbouw van de (duin)ondergrond zoals duinkopjes en duinvalleien (depressies). Met ongestoorde, hoog kwalitatieve steekboringen in WP 2 is vastgesteld of bodemlagen in de duinzanden archeologisch (of subrecent) verstoord zijn of niet. De ruimtelijke patronen zijn weergegeven als in kaartraders, bijvoorbeeld de verbreiding van de subrecente verstoring in UWP 1 – Zevenhuizerlaan of in een 3D ondergrond model. Aan de hand van het veldonderzoek en de bestaande geogenetische kennis van het plangebied is voor de uitwerkingsplekken UWP 1 en UWP 2 een verwachtingsmodel opgesteld. Aan de hand van dit ondergrondmodel zijn aanbevelingen gemaakt voor het archeologisch vervolgonderzoek voor de gebieden UWP 1 - Zevenhuizerlaan en UWP 2; basisinformatie voor de op te stellen Programma’s van Eisen (PvE’s) en Plannen van Aanpak (PvA’s) voor het toekomstig archeologisch onderzoek in het plangebeid Zuiderloo. De onderscheiden laageenheden binnen UWP 1 en 2 hebben de volgende archeologische verwachting gekregen: - Eenheid 1. De bouwvoor is in het algemeen dikker dan 0.5 m en is archeologisch niet relevant. Alleen vondstmateriaal in secundaire positie kan aangetroffen worden.Eenheid 2. In de bovenste duinzanden kunnen restanten van een archeologisch omgewerkte laag uit de ijzertijd / Romeinse tijd en uit de middeleeuwse / nieuwe tijd voorkomen. Vooral in het oostelijk deel van UWP 2 is deze archeologie op een diepte van ca. 0.4 en 1.4 m onder de bouwvoor aangetoond (Afb. 16 en 21). Ook in UWP 1- Zevenhuizerlaan kunnen deze sporen worden aangetroffen in laageenheid 2 onder de bouwvoor. - Eenheid 3. Deze bodem-/cultuurlaag uit de midden/late bronstijd komen vooral voor in het deelgebied UWP 1- Zevenhuizerlaan en hebben daar een hoge archeologische verwachting. Duinkopjes – zoals die van de grafheuvel in het opgegraven deel van UWP 1 – komen uit het georadar onderzoek niet naar voren. In uitwerkingsplek UWP 2 is de eenheid 3 niet of nauwelijks ontwikkeld. Locaal is een zwak ontwikkelde laag aangetoond. De archeologische verwachting is voor dit laagniveaus is daarom lager dan in UWP 1 maar waar de laag voorkomt worden Bronstijd sporen niet uitgesloten. - Eenheid 4. De ‘’schone’’ middelste duinzanden hebben een lage archeologische verwachting vanwege het actieve zandtransport bij de vorming. - Eenheid 5. Vroege bronstijd bodemlaag: humeuze / venige bodemlaag, organisch rijke afzetting gelaagd met dunne duinzand laagjes. Archeologie is tot nu toe in deze laageenheid niet gevonden, maar op relatief hoge locaties van eenheid 5 is de aanwezigheid van laat neolithicum / vroege bronstijd archeologie mogelijk. Eenheid 5 ligt relatief hoog in deelgebieden UWP 1 – Zevenhuizerlaan waar eenheid 6 een duinkop vormt. In gebied UWP 2 gaan van oost naar west de eenheden 5 en 6 omhoog. In de middelste zone van UWP 2 heeft de laageenheid heeft de laag een middel hoge verwachting. In het westelijk deel van UWP 2 is de verwachting laag omdat de eenheid 5 daar ontbreekt. In dit gebied ligt de bouwvoor direct op eenheid 6. - Eenheid 6. De ‘’schone’’ onderste duinzanden hebben eveneens een lage archeologische verwachting vanwege het eolisch zandtransport. - Eenheid 7. De strandzanden hebben een lage verwachting omdat ze in een frequent door de zee overstroomd milieu gevormd zijn. Dit rapport onderschrijft het archeologisch advies selectiebesluit uitwerkingsplek 2. De opvatting dat in het oostelijk deel van UWP 2 opgebrachte grond aanwezig is, wordt alleen niet gedeeld. In de onderzochte gebieden UWP 1 en UWP 2 is de bovengrond tot ca. 0.5 m onder maaiveld (of dieper) verstoord. De Begemann steekboringen, genomen in het oostelijk deel van UWP 2, laten deze verstoringsdiepte van de bouwvoor ook zien zonder dat er sprake is van duidelijke ophoging.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
5. 3D subsurface modelling reveals the shallow geology of Amsterdam
- Author
-
Schokker, J., primary, Bakker, M.A.J., additional, Dubelaar, C.W., additional, Dambrink, R.M., additional, and Harting, R., additional
- Published
- 2015
- Full Text
- View/download PDF
6. Geo- en archeolandschappelijk onderzoek bij het archeologisch proefsleufonderzoek op Middensluiseiland
- Author
-
Vos, P.C., Bunnik, F., Vernimmen, T., Bosman, W., Deutzenberg, S., Vries, S. de, Bakker, M.A.J., Doornenbal, P., and Deltares
- Subjects
Archaeology ,Geodesy, physical geography - Abstract
Omdat in de ondergrond van het te ontgraven deel van Middensluiseiland bodems aanwezig waren - en omdat in vergelijkbare duinafzettingen in de omgeving archeologische nederzetingssporen waren gevonden - werd door Rijkswaterstaat (in samenspraak met het RACM) besloten om een archeologisch proefsleufonderzoek uit te voeren naar het mogelijk voorkomen van archeologische resten in het te ontgraven deel van het havenhoofd. Het proefsleufonderzoek vond plaats in de eerste drie weken van december 2007 en werd uitgevoerd door het archeologisch bedrijf Hollandia te Zaandijk. Er is een proefsleuf midden over het eiland gegraven met een maximale diepte van 4 à 5 m onder maaiveld. Om instortingsgevaar te voorkomen, werd de sleuf ‘getrapt’ aangelegd. Aan TNO Bouw en Ondergrond (TNO BenO, BU Bodem en Grondwater) - vanaf 1 januari 2008 opgegaan in het nieuwe kennisinstituut Deltares - werd gevraagd het archeologisch proefsleufonderzoek geologisch te begeleiden en op te nemen, ten einde een geolandschappelijk rapport over de duingeschiedenis op te stellen met daarbij speciale aandacht voor de menselijke invloed op de landschapsprocessen in dit gebied. De resultaten van dit geo- en archeolandschappelijk onderzoek worden beschreven in dit rapport. Voorafgaand aan het proefsleuf onderzoek zijn georadar opnamen gemaakt over het tracé van de sleuf. Georadar is een techniek waarmee in de bodem kan worden gekeken zonder deze verder te verstoren. In het veld werd de ontsloten profielwand aan de noordzijde van de proefsleuf geologisch opgenomen. Om de 20 meter werd een profielkolom van 2 meter breed ingetekend, gefotografeerd en de voorkomende lagen sedimentologisch beschreven. In die delen waar bijzondere geologische of archeologische verschijnselen aanwezig waren werd het profiel over een groter traject opgenomen. De geologisch opgenomen delen van het profiel werden profielwanden (1 t/m 24) genoemd. In de opgenomen profielwanden werden monsters genomen om de ouderdom van de duinzandafzettingen, de bodemlagen in het duinzand en het onderliggende strandzand te dateren. Ook werden uit de bodems pollen- (stuifmeelkorrels) en monsters van macroresten- (plantenresten, waaronder zaden) genomen voor de reconstructie van de vegetatie ten tijde van de duinvorming.
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.