40 results on '"van Putten EM"'
Search Results
2. Depositie onderzoek IJmond voorjaar 2022. Monstername en analyse van PAK en metalen in neergedaald stof in de IJmondregio
- Author
-
Mennen, MG, Elberse, JE, van Putten, EM, Boshuis-Hilverdink, ME, Masselink, NJ, von den Benken, MSA, and Keizers, PHJ
- Subjects
RIVM rapport 2022-0125 - Abstract
Het RIVM heeft voor de tweede keer uitgebreid onderzocht hoeveel polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en metalen in stof in de omgeving van Tata Steel op de grond neerdalen. Dit stof veroorzaakt overlast in de buurt van het Tata Steel terrein en roept bij bewoners vragen op of het gezond is. De resultaten bevestigen de bevindingen van onderzoek van het RIVM uit 2020 dat in de IJmond grotere hoeveelheden PAK en metalen in neergedaald stof worden aangetroffen dan elders in Nederland. Wel is per dorp het beeld iets anders dan in 2020. In Wijk aan Zee, waar in het vorige onderzoek veel PAK en metalen werden gevonden, waren de hoeveelheden nu lager. Dat kwam onder andere doordat er in het voorjaar van 2022 meer zuidwestenwind was dan normaal. Hierdoor was de hoeveelheid in Beverwijk nu juist hoger. In de andere dorpen wisselde het beeld: op sommige plekken zijn minder PAK en metalen gevonden, op andere juist weer meer. Alleen de hoeveelheid ijzer is in het hele IJmond-gebied lager dan in 2020. Dit zou erop kunnen wijzen dat Tata Steel minder ijzer in grof stof heeft uitgestoten. Het RIVM heeft het onderzoek uitgevoerd in het voorjaar van 2022 in verschillende dorpen rond het terrein van Tata Steel. Daarnaast hebben we monsters genomen op achtergrondlocaties. In deze gebieden zijn er niet zoveel grote bronnen die stof uitstoten, zoals zware industrie, grote verkeerswegen en scheepvaart. De metingen zijn vergeleken met metingen die in het najaar van 2020 op dezelfde plekken zijn uitgevoerd. Het is nog niet duidelijk of de maatregelen die Tata Steel heeft aangekondigd om minder stof uit te stoten, effect hebben in de omgeving. Om te kunnen zien of de hoeveelheid neergedaald stof met PAK en metalen in de IJmond verandert, is het nodig om langere tijd metingen te doen. Het RIVM adviseert daarom de metingen de komende jaren te blijven doen.
- Published
- 2022
3. Depositieonderzoek IJmond 2020. Monstername, analyse en risicobeoordeling van PAK en metalen in neergedaald stof binnen- en buitenshuis in de IJmondregio
- Author
-
Mennen, MG, Geraets, L, ter Burg, W, Elberse, JE, van Putten, EM, Boshuis-Hilverdink, ME, and van Veen, NW
- Subjects
RIVM rapport 2021-0110 - Abstract
In de IJmond in Noord-Holland is neergedaald stof te zien rondom het terrein van Tata Steel, bijvoorbeeld op vensterbanken, tuinmeubelen of op straat. Bij bewoners geeft het overlast. Ook maken zij zich zorgen over hun gezondheid en die van hun kinderen. Het RIVM en de GGD Kennemerland hebben daarom gemeten hoeveel polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en metalen in het neergedaald stof zit. Daarnaast is een inschatting gemaakt wat voor risico het kan hebben voor de gezondheid van kinderen van tussen de één en twaalf jaar in dit gebied. Het onderzoek richt zich op PAK en metalen omdat deze stoffen zijn te verwachten in de buurt van de staalindustrie en schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid. Om een algemeen beeld te krijgen van het neergedaald stof is in verschillende dorpen rond Tata Steel drie keer stof verzameld en onderzocht. Dit is gedaan op 29 locaties buiten, en op 12 locaties binnen in woningen. In Wijk aan Zee, Beverwijk, Velsen-Noord en IJmuiden zijn buitenshuis de hoeveelheden PAK en metalen groter dan op locaties buiten de IJmond. Ze zijn het grootst in Wijk aan Zee. Daar zijn van sommige metalen zoals ijzer, mangaan, vanadium en chroom, en PAK, hoeveelheden van 20 tot 100 keer meer gemeten. Binnen in de woningen in Wijk aan Zee zijn de hoeveelheden PAK en de meeste metalen ook wat groter. Maar de hoeveelheden in de woningen zijn veel lager dan erbuiten en dragen nauwelijks bij aan de totale hoeveelheid waar mensen aan blootstaan. Kinderen die buiten en binnen spelen komen in contact met het neergedaald stof. Zij komen via hun huid in contact met PAK en metalen die in het stof zitten. Ook krijgen ze het via hun handen in hun mond. De blootstelling aan de hoeveelheden lood en PAK in neergedaald stof is ongewenst voor de gezondheid van kinderen. Mensen krijgen in hun dagelijks leven ook op andere manieren al te hoge hoeveelheden PAK en lood binnen, zoals via voeding. Daarom is het belangrijk deze extra blootstelling via neergedaald stof zo veel mogelijk te beperken. Van de andere hoeveelheden metalen in het stof wordt geen gezondheidsrisico verwacht.
- Published
- 2021
4. Risico’s van rook door branden van Li-ion-batterijen
- Author
-
van Veen, NW, Koppen, A, and van Putten, EM
- Subjects
RIVM rapport 2021-0019 - Abstract
Li-ion-batterijen zitten vaak in bijvoorbeeld telefoons, elektrische auto’s en fietsen. Vanwege de overgang naar duurzame energie zal dit type batterij steeds vaker worden gebruikt. Hierdoor wordt ook de kans gro-ter dat ze bij een brand betrokken raken. Li-ion-batterijen bevatten che-mische stoffen en zware metalen die kunnen vrijkomen als de batterijen verbranden. Een voorbeeld daarvan is het gevaarlijke fluorwaterstof. Over de risico’s van deze stof in rook was nog onvoldoende bekend. Blootstelling aan deze stof kan gevaarlijk zijn. Daarom zijn brandexperi-menten uitgevoerd om eigenschappen van de rook beter te begrijpen en wat dat betekent voor brandweerpersoneel. De concentratie fluorwater-stof in rook daalt in de praktijk snel doordat het zich bindt aan bijvoor-beeld rookdeeltjes, wanden en vloeren. Het gevaar van fluorwaterstof in de rook neemt daarom sneller af dan verwacht. Wel raken de oppervlak-ken in de ruimte van de brand hiermee vervuild. Zo komt het ook op de kleding van brandweerpersoneel dat in deze rook werkt. Het grootste risico voor brandweerpersoneel is huidschade als de huid in contact kom met fluorwaterstof. Het kwetsbaarste onderdeel van brand-weerkleding is de balaclava, een soort bivakmuts die beschermt tegen de hitte. De balaclava blijkt fluorwaterstof uit rook niet volledig tegen te houden. Hoewel de fluorwaterstof niet bij elke Li-ion brand een groot ri-sico is voor brandweerpersoneel, is het wel zinvol om er rekening mee te houden. Dit kan door voorzorgsmaatregelen te nemen. Voorbeelden zijn de balaclava na de brand snel afdoen en de huid schoonspoelen als deze na een brandweerinzet pijnlijk aanvoelt. Het RIVM heeft de experimenten met de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland uitgevoerd. De gezondheidsrisico’s zijn beoordeeld in samenwerking met het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC). Er bestaan al interventiewaarden om te kunnen inschatten wan-neer er gezondheidsrisico’s zijn voor de bevolking als er bij een brand fluorwaterstof vrijkomt.
- Published
- 2021
5. Verkenning van extreem-laagfrequente (ELF) magneetvelden bij verschillende bronnen. : Een aanvulling op eerdere metingen
- Author
-
Dusseldorp A, Pruppers MJM, van Putten EM, and CGM
- Subjects
electric bike ,RIVM rapport 2018-0015 ,elektrische fiets ,solar parks ,chargers ,zonnepanelen ,electric car ,ELF magnetic fields ,elektrische auto's ,ELF magneetvelden ,zonneparken ,solar panels ,opladers - Abstract
In 2008/2009 heeft het RIVM op verzoek van de GGD'en metingen verricht bij bronnen van extreem-laagfrequente magneetvelden, zoals ondergrondse kabels, transformatorhuisjes en huishoudelijke apparaten. Als aanvulling hierop zijn in 2017/2018 metingen uitgevoerd bij opladers van elektrische auto's en fietsen, (transformatorhuisjes op) zonneparken, bij zonnepanelen (bij omvormers waar gelijkstroom in wisselstroom wordt omgezet), en bij enkele andere huishoudelijke apparaten. Als een apparaat of installatie aan staat, is een magneetveld aanwezig, waarvan de sterkte afhankelijk is van de bron en de afstand. De verkennende metingen geven een indruk van de veldsterkte op verschillende afstanden van de bronnen. Deze gegevens kunnen de GGD'en helpen vragen te beantwoorden over de magneetveldzone van andere bronnen dan de hoogspanningslijnen. De rijksoverheid hanteert een voorzorgsbeleid om geen nieuwe woningen bij bovengrondse hoogspanningslijnen te bouwen in de zone waar het jaargemiddelde magneetveld sterker is dan 0,4 microtesla. De Gezondheidsraad adviseerde in april 2018 om dit voorzorgsbeleid voort te zetten en te overwegen het beleid uit te breiden naar andere bronnen die tot langdurige blootstelling aan magneetvelden kunnen leiden. Mede daarom vragen mensen zich af hoe het zit met magneetvelden van andere bronnen dan hoogspanningslijnen. Onderzocht is vanaf welke afstand het magneetveld zwakker dan 0,4 microtesla wordt. Bij opladers van huishoudelijke apparaten is dat tot op een afstand van enkele centimeters van de bron het geval, bij transformators op zonneparken tot enkele meters. De jaargemiddelde waarde ligt lager dan de gemeten waarde. Een apparaat of installatie staat immers niet altijd (maximaal) aan en mensen bevinden zich niet het hele jaar dicht bij het apparaat of de installatie.
- Published
- 2018
6. Verkenning van extreem-laagfrequente (ELF) magneetvelden bij verschillende bronnen. : Een aanvulling op eerdere metingen
- Author
-
CGM, Dusseldorp A, Pruppers MJM, van Putten EM, CGM, Dusseldorp A, Pruppers MJM, and van Putten EM
- Abstract
RIVM rapport:In 2008/2009 heeft het RIVM op verzoek van de GGD'en metingen verricht bij bronnen van extreem-laagfrequente magneetvelden, zoals ondergrondse kabels, transformatorhuisjes en huishoudelijke apparaten. Als aanvulling hierop zijn in 2017/2018 metingen uitgevoerd bij opladers van elektrische auto's en fietsen, (transformatorhuisjes op) zonneparken, bij zonnepanelen (bij omvormers waar gelijkstroom in wisselstroom wordt omgezet), en bij enkele andere huishoudelijke apparaten. Als een apparaat of installatie aan staat, is een magneetveld aanwezig, waarvan de sterkte afhankelijk is van de bron en de afstand. De verkennende metingen geven een indruk van de veldsterkte op verschillende afstanden van de bronnen. Deze gegevens kunnen de GGD'en helpen vragen te beantwoorden over de magneetveldzone van andere bronnen dan de hoogspanningslijnen. De rijksoverheid hanteert een voorzorgsbeleid om geen nieuwe woningen bij bovengrondse hoogspanningslijnen te bouwen in de zone waar het jaargemiddelde magneetveld sterker is dan 0,4 microtesla. De Gezondheidsraad adviseerde in april 2018 om dit voorzorgsbeleid voort te zetten en te overwegen het beleid uit te breiden naar andere bronnen die tot langdurige blootstelling aan magneetvelden kunnen leiden. Mede daarom vragen mensen zich af hoe het zit met magneetvelden van andere bronnen dan hoogspanningslijnen. Onderzocht is vanaf welke afstand het magneetveld zwakker dan 0,4 microtesla wordt. Bij opladers van huishoudelijke apparaten is dat tot op een afstand van enkele centimeters van de bron het geval, bij transformators op zonneparken tot enkele meters. De jaargemiddelde waarde ligt lager dan de gemeten waarde. Een apparaat of installatie staat immers niet altijd (maximaal) aan en mensen bevinden zich niet het hele jaar dicht bij het apparaat of de installatie., In 2008/2009, RIVM performed pilot measurements of the ELF magnetic field in the neighbourhood of underground cables, substations, and household appliances. The measurements were made at the request of the Municipal Public Health Services (GGD). In 2017/2018, several supplementary measurements were conducted at the following locations: near chargers of electric cars and bicycles; at substations situated at solar parks; near solar inverters, where direct current is transformed into alternating current; near some additional household appliances. A magnetic field is present if the appliance or installation is switched on, the magnitude being dependent on the source and the distance. The pilot measurements give an impression of the field strength at different distances from these sources. The results should provide the GGD with information on ELF magnetic fields in order to answer questions from the public about sources other than overhead power lines. The Dutch government employs a precautionary policy of not building new homes near overhead power lines in the zone where the annual average magnetic field is stronger than 0.4 microtesla. In April 2018, the Dutch Health Council advised the government to continue this precautionary policy, and to consider expanding it to other possible sources of possible long-term exposure to magnetic fields. This is one of the reasons why people have raised questions about exposure to magnetic field other than those from overhead power lines. It was evaluated at what distance the magnetic field reaches 0,4 microtesla. For chargers of household appliances, this is the case up to a distance of several centimetres from the source; for transformers situated on solar power parks, up to several metres. The annual average value is lower than the measured values. An appliance or installation is not always used (at maximum capacity) and users are not always present near the appliance.
- Published
- 2018
7. Ventileren langs een drukke weg : Pilot: meting aan de voor- en achterzijde van een gebouw
- Author
-
Hagens WI, van Putten EM, van Belle NJC, van Overveld AJP, and IMG
- Subjects
GEZONDHEID ,verkeer ,LUCHT ,ventileren ,binnenklimaat - Abstract
Het RIVM heeft met de GGD'en IJsselland en regio Twente een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit bij een vrijstaand schoolgebouw aan een drukke weg. Hieruit bleek dat de luchtkwaliteit aan de achterkant van het gebouw beter is dan aan de kant van het gebouw die aan de weg ligt, onafhankelijk van de windrichting. Dit onderzoek helpt de GGD om een onderbouwd advies te geven over ventilatie langs een drukke weg. Ventilatie van gebouwen is van belang voor de gezondheid. Bij ventileren wordt de binnenlucht vervangen voor een gelijke hoeveelheid buitenlucht. Hierdoor wordt verse lucht toegevoegd en verontreinigende stoffen afgevoerd. Ook op milieubelaste locaties met veel luchtverontreiniging, bijvoorbeeld langs een drukke weg, is voldoende ventilatie van belang. Daarom is het een logische gedachte om vooral te ventileren aan de kant waar de luchtkwaliteit het beste is. Dat was is deze verkennende studie de achterzijde van het gebouw. Voor het onderzoek zijn gedurende twee maanden stikstofoxiden en zwarte rook gemeten aan de voorzijde van het gebouw, die aan de weg ligt, aan de achterkant en binnen. Deze stoffen zijn indicatoren voor de luchtkwaliteit in relatie tot wegverkeer. Door de beperkte opzet van deze studie kunnen de uitkomsten niet worden gebruikt voor andere gebouwen. Meer gegevens zijn nodig om een algemeen antwoord te krijgen op de vraag of de luchtkwaliteit aan de achterzijde van een gebouw beter is dan aan de voorzijde. Het gaat hierbij om metingen in de spits en daarbuiten, bij verschillende gebouwen, met verschillende soorten bebouwing in de omgeving, bij verschillende afstanden tot de weg, de invloed van begroeiing bij gebouwen en situaties met meerdere vervuilingsbronnen.
- Published
- 2012
8. Literatuurstudie naar zware metalen in verpakkingen
- Author
-
van Putten EM and IMG
- Abstract
Het gebruik van de zware metalen cadmium, kwik, chroom en lood in verpakkingen is internationaal al enige jaren verboden, omdat deze stoffen schadelijk zijn voor het milieu. In 2002 is in opdracht van de VROM-Inspectie onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van zware metalen in verpakkingen van consumentenproducten. De VROM-inspectie heeft nu gevraagd om aan de hand van een literatuurstudie een actueel beeld te geven van de feiten met betrekking tot dit probleem in internationaal verband. Uit de uitgevoerde literatuurstudie van het RIVM blijkt dat alleen in de VS twee onderzoeken zijn uitgevoerd, die vergelijkbaar zijn met de Nederlandse studie. Net als in het Nederlandse onderzoek scoren in deze studies plastic zakken en doorzichtige folies slecht voor wat betreft het gehalte aan zware metalen Ook zijn enkele kleinschalige onderzoeken gepubliceerd over specifieke verpakkingen, zoals kratten, dan wel onderdelen van verpakkingen, zoals inkt op gerecycled papier. Verdere publicaties over dit soort onderzoeken ontbreken. Wel blijkt dat veel overheden aandacht besteden aan het informeren van producten en importeurs over de eisen aan verpakkingen. Gegevens over handhaving en toezicht op de naleving zijn niet gevonden.
- Published
- 2012
9. Heavy metals in packaging : a literature survey
- Author
-
van Putten EM and IMG
- Subjects
TOXICOLOGIE - Abstract
The use of the heavy metals cadmium, mercury, chromium and lead in packaging is forbidden internationally for some years because these substances are harmful to the environment. In 2002 the Dutch national Inspectorate for the Environment determined the presence of heavy metals in packaging for consumer products. A literature survey was commissioned by the Dutch national Inspectorate for the Environment. Objective was to gather information about actions and checks in other countries on the presence of heavy metals in packaging. gain knowledge about the current situation worldwide. In this literature survey from the RIVM it appears that only in the U.S.A. two investigations were conducted that are comparable to the Dutch study. According to two American studies the same products have the same bad results as in the Netherlands: plastic bags and transparent packagings. Apart from these some smaller scale investigations on specific aspects of packaging were reported, such as on crates and on ink from recycled paper. It is possible that other actions exist but that the results are not published in open literature. Furthermore, it appeared that governments put a lot of effort in informing producers and importers about the packaging regulations. No data were found if inspectorates enforce these regulations.
- Published
- 2012
10. Meetresultaten en risicobeoordeling brand Shell Moerdijk
- Author
-
CRO, M&V, de Groot GM, Bos PMJ, Boshuis ME, van Putten EM, Tangena BH, CRO, M&V, de Groot GM, Bos PMJ, Boshuis ME, van Putten EM, and Tangena BH
- Abstract
RIVM rapport:Op dinsdagavond 3 juni 2014 vond bij Shell Chemie in Moerdijk een zware explosie plaats, gevolgd door een grote brand. Het betrof een installatie waarin uit de chemische stof ethylbenzeen grondstoffen voor onder andere de kunststofindustrie worden gemaakt. In de eerste dagen na de brand zijn in en rondom het dorp Strijen, op circa 7 km afstand van de installatie, verhoogde concentraties (zware) metalen aangetroffen. Vanwege de korte blootstellingsduur zijn deze concentraties niet schadelijk voor de volksgezondheid. Dit blijkt uit metingen en analyses van de Milieuongevallendienst (MOD) van het RIVM, die op verzoek van de brandweer uit de betrokken Veiligheidsregio's zijn uitgevoerd. De resultaten zijn tussentijds met de desbetreffende Veiligheidsregio's gedeeld. Tijdens de explosie en brand stond er een wind uit zuidelijke richting, waarbij de rook over onder andere het dorp Strijen in de Hoeksche Waard trok. De aangetroffen metalen koper, chroom en barium, zijn in veeg- en grasmonsters aangetroffen. Ze bleken afkomstig uit het katalysatormateriaal dat bij het productieproces wordt gebruikt. In de grasmonsters die drie dagen na de brand zijn genomen bleken de concentraties van deze metalen te zijn gedaald tot het normale achtergrondniveau. Dit komt waarschijnlijk door de regen die die dagen is gevallen. In de veegmonsters zijn de concentraties gedaald tot een niveau dat naar verwachting geen gezondheidsschade veroorzaakt als mensen daaraan worden blootgesteld. Uit voorzorg zijn twee weken na het incident, op 16 juni, extra veegmonsters genomen. Daarin zijn nog licht verhoogde concentraties koper en chroom waargenomen. De verwachting is dat deze concentraties in de komende weken of maanden ook verder zullen afnemen tot normale achtergrondniveaus. De neerslag van metalen vormt geen risico voor de drinkwaterwinning en voor de bodem. Enkele dagen na de brand is ook luchtstof bemonsterd om te toetsen of chroom via opwaaiend bodemstof in de lucht terecht is gekomen. In he, In the evening of 3 June 2014, there was a heavy explosion at Shell Chemie in the Dutch municipality of Moerdijk, followed by a huge fire. This concerned an installation in which resources were derived from the chemical substance ethylbenzene - among other things, for the plastics industry. In the first days following the fire, elevated concentrations of metals and heavy metals were detected in and around the village of Strijen, at about 7 kilometres from the location of the fire. Because of the limited duration of the exposure, these concentration levels are not hazardous to human health. This is the conclusion drawn from the measurements and analyses by the Environmental Incident Service (MOD) of the RIVM, which were conducted in the Safety regions at the request of the fire department. Over this period, results were shared with the Safety regions involved. At the time of the fire, a southerly wind was blowing, causing the smoke to travel over Strijen, a village in the Hoeksche Waard. Copper, chromium and barium were detected in both sweep samples and grass samples. These metals were found to originate from the catalyst material used in the installation's production process. The concentrations were found to have declined to normal background concentration levels in grass samples taken three days after the fire. This was likely the result of the rainfall during those days. Sweep samples showed declining concentration levels, down to a level that is not expected to cause any damage to human health. Additional sweep samples were taken as a precautionary measure, two weeks following the incident, on 16 June. These showed slightly elevated concentrations of copper and chromium. These levels are expected to decline further over the coming weeks and months, down to normal background concentration levels. The deposition of metals does not pose a risk to drinking water extraction or to the soil. A few days after the fire, also air samples were taken to determine whether th
- Published
- 2014
11. Haalbaarheid gebruik onbemande meetvliegtuigjes bij calamiteiten
- Author
-
M&M, M&V, Tukker K, Jentink HW, van Putten EM, Roelofsz MC, Muller CF, Vreeken J, M&M, M&V, Tukker K, Jentink HW, van Putten EM, Roelofsz MC, Muller CF, and Vreeken J
- Abstract
RIVM rapport:Onbemande vliegtuigjes die zijn toegerust met moderne meetinstrumenten, maken het in principe mogelijk om bij calamiteiten metingen hoog in de lucht te verrichten. Dat kan tot nu toe alleen nog op de grond. Het bleek mogelijk om een radioactieve bron vanuit een onbemand vliegtuigje te meten, maar om dat te vertalen naar de stralingsdosis tijdens een kernongeval zijn ingewikkelde berekeningen nodig. Ook kan een rookpluim worden bemonsterd, alleen zijn de uitkomsten daarvan niet eenduidig. Beide technieken zijn veel belovend en er lijken voldoende mogelijkheden te zijn om de eventuele juridische problemen van het inzetten van onbemande vliegtuigjes tijdens calamiteiten op te lossen. Meer vliegproeven en data zijn nodig voordat deze onbemande vliegtuigjes daadwerkelijk kunnen worden toegepast. Dit blijkt uit onderzoek van het RIVM en het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR), dat aangeeft hoe deze technologische innovatie werkbaar kan worden gemaakt. Hiertoe is eerst verkend voor welk type calamiteiten de inzet van onbemande vliegtuigjes het meest relevant is. Op basis daarvan is gekozen voor chemische branden en kernongevallen. Vervolgens is uitgezocht welke typen vliegtuigjes en meetapparatuur het beste voor deze calamiteiten kunnen worden ingezet. Bij een chemische brand kan een onbemand vliegtuigje ingezet worden om de omvang en de hoogte van de rookpluim te bepalen. Daarnaast kan het vliegtuigje monsters nemen van de rook in de pluim. Bij een kernongeval kan het vliegtuigje ingezet worden om de radioactieve wolk in kaart te brengen en de radioactiviteit in het besmette gebied te meten. Een groot voordeel van het gebruik van een onbemand vliegtuigje is dat er geen of minder hulpverleners naar het gebied hoeven te worden gestuurd en dat ook in 'onveilig gebied' dicht bij een bron kan worden gemeten. Hierdoor worden zij niet of minder aan straling blootgesteld. Er bestaan verschillende types onbemande vliegtuigjes. Voor de inzet b, In principle, Unmanned Aerial Vehicles (UAVs) equipped with modern measuring instruments can be used to perform measurements at high altitudes in the event of a disaster. In the past such measurements could only be carried out at ground level. Tests have demonstrated that UAVs can be used to conduct radioactive source measurements in the event of a nuclear accident, but complex calculations are required to convert the resulting data into radiation dose levels. It is also possible to take samples from a plume of smoke, although this method does not produce clear results. Both techniques are very promising and it appears to be possible to resolve legal problems associated with the use of UAVs during disasters. Additional flight tests and more information are required before such UAVs can be used in practice. These are the main conclusions of a study conducted by the Dutch National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) in conjunction with the National Aerospace Laboratory of the Netherlands (NLR) to explore the practical applications of this innovative technology. The study focused on the types of disasters in which UAVs can be deployed most effectively. A preliminary analysis showed that chemical fires and nuclear accidents offered the most appropriate conditions. The researchers subsequently investigated which types of UAV and measuring devices are most suitable for deployment during the aforementioned disasters. During a chemical fire, UAVs can be used to measure the diameter and height of the plume. The UAV can also take samples of the smoke in the plume. In the event of a nuclear accident, UAVs can be deployed to map the radioactive cloud and measure radioactivity levels in the contaminated area. One major advantage of using UAVs is that they reduce or even completely eliminate the need to send first responders to the area, while retaining the ability to perform measurements close to the source in the 'danger zone'. As a result, fi
- Published
- 2014
12. Onderzoek van de luchtkwaliteit op het industrieterrein Vlissingen-Oost : Immissiemetingen juni tot en met oktober 2011
- Author
-
IMG, mev, Morgenstern PP, van Putten EM, van Bruggen M, Schols E, IMG, mev, Morgenstern PP, van Putten EM, van Bruggen M, and Schols E
- Abstract
RIVM rapport:Het fosforverwerkende bedrijf Thermphos heeft invloed op de luchtkwaliteit in het Sloegebied door de uitstoot van fijn stof, strontium-, cadmium-, fosfor-, stikstof- en zwavel-verbindingen. Het is aannemelijk dat sommige van deze stoffen onder ongunstige omstandigheden aanleiding kunnen geven tot stank en overlast tot op een afstand van enkele kilometers. Gezondheidskundige normen worden echter niet overschreden. Thermphos is een minder belangrijke bron van organische stoffen, zoals benzeen, tolueen, xyleen en ethylbenzeen. Dit zijn de belangrijkste bevindingen van een RIVM-onderzoek dat op verzoek van de provincie Zeeland plaatsvond van juni tot en met oktober 2011. De aanleiding voor dit onderzoek waren terugkerende klachten van omwonenden en werknemers, zich uitend in stank en prikkeling van de slijmvliezen. Het rapport is onderdeel van een uitgebreide studie naar mogelijke gezondheidseffecten van Thermphos, met belangrijke bijdragen van de GGD Zeeland., The phosphorus processing company Thermphos affects the air quality in the Sloegebied through the emission of particulate matter, strontium, cadmium, phosphorus, nitrogen and sulphur compounds. It is plausible that under adverse conditions some of these substances may give rise to odour nuisance, up to a distance of a few kilometres. However, health reference values would not be exceeded. In comparison to the aforementioned compounds, Thermphos is a less important source of organic substances, such as benzene, toluene, xylene and ethyl benzene. These are the main findings of an RIVM study that took place from June to October 2011, at the request of the province of Zeeland. The reason for this study was recurrent complaints from local residents and workers, expressed as odour nuisance and irritation of the mucous membranes. This report is part of a comprehensive study into the possible health effects of Thermphos. The Public Health Service Zeeland has contributed significantly to this study.
- Published
- 2012
13. Literatuurstudie naar zware metalen in verpakkingen
- Author
-
IMG, van Putten EM, IMG, and van Putten EM
- Abstract
RIVM rapport:Het gebruik van de zware metalen cadmium, kwik, chroom en lood in verpakkingen is internationaal al enige jaren verboden, omdat deze stoffen schadelijk zijn voor het milieu. In 2002 is in opdracht van de VROM-Inspectie onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van zware metalen in verpakkingen van consumentenproducten. De VROM-inspectie heeft nu gevraagd om aan de hand van een literatuurstudie een actueel beeld te geven van de feiten met betrekking tot dit probleem in internationaal verband. Uit de uitgevoerde literatuurstudie van het RIVM blijkt dat alleen in de VS twee onderzoeken zijn uitgevoerd, die vergelijkbaar zijn met de Nederlandse studie. Net als in het Nederlandse onderzoek scoren in deze studies plastic zakken en doorzichtige folies slecht voor wat betreft het gehalte aan zware metalen Ook zijn enkele kleinschalige onderzoeken gepubliceerd over specifieke verpakkingen, zoals kratten, dan wel onderdelen van verpakkingen, zoals inkt op gerecycled papier. Verdere publicaties over dit soort onderzoeken ontbreken. Wel blijkt dat veel overheden aandacht besteden aan het informeren van producten en importeurs over de eisen aan verpakkingen. Gegevens over handhaving en toezicht op de naleving zijn niet gevonden.
- Published
- 2011
14. Ventileren langs een drukke weg : Pilot: meting aan de voor- en achterzijde van een gebouw
- Author
-
IMG, Hagens WI, van Putten EM, van Belle NJC, van Overveld AJP, IMG, Hagens WI, van Putten EM, van Belle NJC, and van Overveld AJP
- Abstract
RIVM rapport:Het RIVM heeft met de GGD'en IJsselland en regio Twente een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit bij een vrijstaand schoolgebouw aan een drukke weg. Hieruit bleek dat de luchtkwaliteit aan de achterkant van het gebouw beter is dan aan de kant van het gebouw die aan de weg ligt, onafhankelijk van de windrichting. Dit onderzoek helpt de GGD om een onderbouwd advies te geven over ventilatie langs een drukke weg. Ventilatie van gebouwen is van belang voor de gezondheid. Bij ventileren wordt de binnenlucht vervangen voor een gelijke hoeveelheid buitenlucht. Hierdoor wordt verse lucht toegevoegd en verontreinigende stoffen afgevoerd. Ook op milieubelaste locaties met veel luchtverontreiniging, bijvoorbeeld langs een drukke weg, is voldoende ventilatie van belang. Daarom is het een logische gedachte om vooral te ventileren aan de kant waar de luchtkwaliteit het beste is. Dat was is deze verkennende studie de achterzijde van het gebouw. Voor het onderzoek zijn gedurende twee maanden stikstofoxiden en zwarte rook gemeten aan de voorzijde van het gebouw, die aan de weg ligt, aan de achterkant en binnen. Deze stoffen zijn indicatoren voor de luchtkwaliteit in relatie tot wegverkeer. Door de beperkte opzet van deze studie kunnen de uitkomsten niet worden gebruikt voor andere gebouwen. Meer gegevens zijn nodig om een algemeen antwoord te krijgen op de vraag of de luchtkwaliteit aan de achterzijde van een gebouw beter is dan aan de voorzijde. Het gaat hierbij om metingen in de spits en daarbuiten, bij verschillende gebouwen, met verschillende soorten bebouwing in de omgeving, bij verschillende afstanden tot de weg, de invloed van begroeiing bij gebouwen en situaties met meerdere vervuilingsbronnen.
- Published
- 2011
15. Heavy metals in packaging : a literature survey
- Author
-
IMG, van Putten EM, IMG, and van Putten EM
- Abstract
RIVM rapport:The use of the heavy metals cadmium, mercury, chromium and lead in packaging is forbidden internationally for some years because these substances are harmful to the environment. In 2002 the Dutch national Inspectorate for the Environment determined the presence of heavy metals in packaging for consumer products. A literature survey was commissioned by the Dutch national Inspectorate for the Environment. Objective was to gather information about actions and checks in other countries on the presence of heavy metals in packaging. gain knowledge about the current situation worldwide. In this literature survey from the RIVM it appears that only in the U.S.A. two investigations were conducted that are comparable to the Dutch study. According to two American studies the same products have the same bad results as in the Netherlands: plastic bags and transparent packagings. Apart from these some smaller scale investigations on specific aspects of packaging were reported, such as on crates and on ink from recycled paper. It is possible that other actions exist but that the results are not published in open literature. Furthermore, it appeared that governments put a lot of effort in informing producers and importers about the packaging regulations. No data were found if inspectorates enforce these regulations.
- Published
- 2011
16. Meetresultaten MOD brand Moerdijk voor gebied tot 10 km : Benedenwinds en met uitzondering van bedrijventerrein
- Author
-
IMG, mev, Mennen M, Schols E, Broekman MH, van Putten EM, Boshuis-Hilverdink ME, IMG, mev, Mennen M, Schols E, Broekman MH, van Putten EM, and Boshuis-Hilverdink ME
- Published
- 2011
17. Meetresultaten MOD brand Moerdijk voor gebied van 10 tot 60 km en verder : Benedenwinds met uitzondering van het bedrijventerrein
- Author
-
IMG, mev, Mennen M, Schols E, Broekman MH, van Putten EM, Boshuis-Hilverdink ME, IMG, mev, Mennen M, Schols E, Broekman MH, van Putten EM, and Boshuis-Hilverdink ME
- Published
- 2011
18. Emissies en verspreiding van fluoriden
- Author
-
IMG ; SEC ; CMM, mev, Mennen MG, Boshuis-Hilverdink ME, van Pul WAJ, Nguyen PL, Hogendoorn EA, van Putten EM, de Groot GM, IMG ; SEC ; CMM, mev, Mennen MG, Boshuis-Hilverdink ME, van Pul WAJ, Nguyen PL, Hogendoorn EA, van Putten EM, and de Groot GM
- Abstract
RIVM rapport:De emissies van fluoriden door de Nederlandse industrie naar lucht en oppervlaktewater, en daarmee de concentraties in lucht, regenwater en gras, zijn tussen 1985 en 2008 sterk afgenomen. De huidige emissies en concentraties in de lucht hebben geen gevolgen voor de gezondheid van mensen, maar mogelijk wel voor bepaalde gewassen en veesoorten. De omvang van de hierdoor ontstane schade aan gewassen en vee is niet bekend. Dit blijkt uit onderzoek naar de industriële emissies en verspreiding van fluoriden die het RIVM in opdracht van het ministerie van VROM heeft gemaakt. De fluoridenemissies van de Nederlandse industrie naar lucht en oppervlaktewater zijn in 2008 met respectievelijk 55 en 95% afgenomen ten opzichte van 1985. Begin jaren negentig heeft de overheid met de industrie afspraken gemaakt om de emissies van diverse stoffen te reduceren. De richtinggevende doelstelling om de fluoridenemissies in 2010 met 99% te verminderen ten opzichte van 1985, zal niet worden gehaald. De fluoridenemissies zullen waarschijnlijk niet verder afnemen, tenzij zeer kostbare maatregelen worden ingezet. Fluoriden worden hoofdzakelijk uitgestoten door de keramische industrie, de glasindustrie en de basismetaalindustrie en door kolengestookte elektriciteitscentrales. De fluoridenconcentraties in lucht, regenwater en gras zijn op de meeste plaatsen in Nederland flink afgenomen. De achtergrondconcentraties in lucht liggen rond de huidige milieukwaliteitsnormen; de concentraties in de omgeving van bedrijven die veel fluoriden uitstoten liggen erboven. In oppervlaktewater en bodem liggen in vrijwel heel Nederland de fluoridenconcentraties onder de milieukwaliteitsnormen. In Nederland worden verschillende meetmethoden gebruikt om fluoridenconcentraties in lucht te meten. Vergelijkingsonderzoek tussen deze methoden is nodig om de concentraties beter te kunnen bepalen., Industrial fluoride emissions to air and surface waters in the Netherlands have diminished greatly between 1985 and 2008, and, therefore, so have the concentration levels in the atmosphere, rainwater and grass. Current emission and concentration levels in the atmosphere are of no consequence to human health, but may affect certain crops and cattle breeds. The extent of the resulting possible damage to crops and livestock is unknown. These are the results from research on industrial emission and dispersion of fluorides, conducted by the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) by the order of the Dutch Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM). Dutch industrial fluoride emissions to air and surface waters in 2008 diminished by 55 and 95 per cent, respectively, from 1985 levels. In the early 1990s, in an agreement with the Dutch Government, the industrial sector committed to reduce the emissions of various compounds. The indicative target of reducing fluoride emissions by 99 per cent by 2010 will not be achieved. Unless very costly measures are introduced, fluoride emissions are not expected to reduce any further below current levels. Fluorides are being emitted mainly by the ceramic industry, the glass industry, the base metal industry and by coal-fired power plants. In the Netherlands, fluoride concentrations in the atmosphere, rainwater and grass have been greatly reduced. Background concentration levels in the atmosphere more or less meet environmental quality standards. However, in the vicinity of companies that emit large amounts of fluoride, emissions exceed these standards. In surface waters and soil, concentration levels in nearly all of the Netherlands are within environmental quality standards. In the Netherlands, various methods are used for measuring fluoride concentrations in the atmosphere. Comparative research of these methods is required in order to improve determination of concentration levels.
- Published
- 2010
19. Emissies en verspreiding van zware metalen
- Author
-
IMG, mev, Mennen MG, van Pul WAJ, Nguyen PL, Hogendoorn EA, van Putten EM, Boshuis-Hilverdink ME, de Groot GM, IMG, mev, Mennen MG, van Pul WAJ, Nguyen PL, Hogendoorn EA, van Putten EM, Boshuis-Hilverdink ME, and de Groot GM
- Abstract
RIVM rapport:De emissies aan cadmium, chroom, kwik, lood en zink van de Nederlandse industrie naar lucht en oppervlaktewater zijn in de afgelopen 20 jaar flink verminderd. Dit blijkt uit een onderzoek naar de industriële emissies en verspreiding van cadmium, chroom, kwik, lood en zink die het RIVM in opdracht van het ministerie van VROM heeft gemaakt. Begin jaren negentig heeft de overheid afspraken gemaakt met de industrie om de emissies van diverse stoffen te reduceren. Hoewel niet voor alle metalen de toen vastgestelde percentages van 70 tot 90% emissiereductie zijn gehaald, zijn de emissies wel aanzienlijk verminderd. Hierdoor zijn de ook de concentraties cadmium, chroom, kwik, lood en zink in lucht en regenwater in Nederland fors gedaald. De concentraties van deze metalen in de lucht liggen nu onder de milieukwaliteitsnormen. De huidige emissies en concentraties in de lucht hebben geen gevolgen voor de gezondheid van mensen. Ook de gehalten aan cadmium, chroom, kwik, lood en zink in de Nederlandse oppervlaktewateren zijn flink gedaald, maar behalve voor kwik worden de streefwaarde en milieukwaliteitsnormen op verschillende plaatsen nog overschreden. Dat wordt overigens vooral veroorzaakt door andere bronnen dan de industrie. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water moeten de emissies aan zware metalen in de komende jaren verder worden teruggedrongen. Ook zijn er internationale afspraken gemaakt om de emissies van cadmium, lood en kwik naar de lucht te verminderen. Door de bouw van drie nieuwe kolengestookte energiecentrales en de mogelijke bouw van een kolenvergassingsinstallatie, zal de emissie van kwik waarschijnlijk echter toenemen., Emissions to air and surface waters of cadmium, chrome, mercury, lead and zinc coming from Dutch industry, have been reduced, considerably, over the past 20 years. This, according to research into industrial emissions and dispersion of cadmium, chrome, mercury, lead and zinc, conducted by the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM), by order of the Dutch Ministry of Housing, Spatial Planning and the Environment (VROM). In the early 1990s, the national government reached an agreement with the industrial sector about achieving a reduction in emissions of various compounds. Although the agreed on reduction percentages of 70 to 90% have not been achieved for all heavy metals, emission levels have been reduced, significantly. Concentrations of cadmium, chrome, mercury, lead and zinc in air and rainwater, in the Netherlands,have been substantially reduced. The concentrations in the air now comply with EU environmental quality standards. Current emission and concentration levels in the air have no adverse effects on human health. In Dutch surface waters, levels of cadmium, chrome, mercury, lead and zinc also have been reduced, considerably. Although, with the exception of mercury, target values and environmental quality standards are being exceeded at various locations. These exceedances, however, mainly originate from sources other than industry. In accordance with the European Water Framework Directive, emissions of heavy metals need to be brought down further, in the coming years. In addition, international agreements have been made to reduce the emissions to air of cadmium, lead and mercury. However, because of three new coal-fired power stations that are currently under construction, together with a possible new coal gasification plant, mercury emissions are expected to increase again.
- Published
- 2010
20. Steekproef vergelijking van de massa's van wijnflessen en cornflakesdozen
- Author
-
IMG, mev, van Putten EM, Broekman MH, IMG, mev, van Putten EM, and Broekman MH
- Abstract
RIVM rapport:Om een beeld te krijgen van het gebruik van hoeveelheden verpakkingsmateriaal heeft het RIVM in een steekproef de gewichten van verschillende wijnflessen en cornflakesdozen vergeleken. De VROM-Inspectie wil hiermee zicht krijgen op de prestaties van producenten en importeurs met betrekking tot het preventief verminderen van de hoeveelheid verpakkingsmaterialen. De wijnflessen en cornflakesdozen zijn in enkele supermarkten aangekocht. Het RIVM karakteriseert deze vergelijking als een steekproef omdat de monstername niet representatief is gebeurd.
- Published
- 2010
21. Onderzoek naar de 10-meterzone bij een proefgassing van een gebouw met sulfurylfluoride (SO2F2)
- Author
-
IMG, Mooij M, Schols E, van Putten EM, Fortezza F, de Groot AC, IMG, Mooij M, Schols E, van Putten EM, Fortezza F, and de Groot AC
- Abstract
RIVM rapport:Bij een proefgassing van een bedrijfsgebouw met sulfurylfluoride ter bestrijding van ongedierte constateerde het RIVM dat een afstand van 10 meter niet voldoende was. Metingen toonden aan dat de grenswaarde van 3 ppm sulfurylfluoride op 10 meter afstand van het gebouw en daarbuiten meerdere malen overschreden werden. Deze overschrijdingen duurden enkele minuten en de maximaal gemeten concentratie was 4,8 ppm. Het was voor het eerst dat een gebouwgassing met sulfurylfluoride om insecten te bestrijden in Nederland plaatsvond. De veiligheidseisen hiervoor zijn in een gebruiksvoorschrift beschreven. Een van deze eisen is dat de grenswaarde van 3 ppm sulfurylfluoride op en buiten een zone van 10 meter rond het gebouw niet overschreden mag worden. De VROM-Inspectie wilde weten of de voorgeschreven zone van 10 meter toereikend is voor gebouwgassingen met sulfurylfluoride. Het RIVM stelt voor om nader onderzoek te doen. Het gaat daarbij om (proef)gassingen met sulfurylfluoride waarbij de ontgassing op lagere hoogte moet plaatsvinden, en bij gassingen onder andere weersomstandigheden, zoals harde wind. Verder vindt het RIVM het nuttig dat de overheid toezicht houdt bij gebouwgassingen met sulfurylfluoride., Based on the results of a test fumigation of a factory with the gas sulfuryl fluoride for controlling termites, the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) concluded that, in this case, the 10-m safety zone was not adequate. Measurements taken during the test fumigation at the furthest extent of the 10-m safety zone and outside of it revealed gas levels higher than those assessed to be safe. There were a number of exceedances during a period of a few minutes, with 4.8 ppm sulfuryl fluoride being the highest concentration measured. This test was the first of its kind with the gas sulfuryl fluoride in the Netherlands. One of the required safety measures for such fumigations is that the limit value of 3 ppm sulfuryl fluoride is not to be exceeded at a distance of 10 m around the building. The RIVM was commissioned by the VROM-Inspectorate to determine if, during such fumigations, the 10-m safety zone would provide sufficient protection. The RIVM recommends that other (test) fumigations with the gas sulfuryl fluoride be carried out and studied, such as those in buildings with lower ventilation points and those performed during different weather conditions (for example, a strong wind). The RIVM also advises that fumigations of buildings with this gas be subject to government supervision.
- Published
- 2009
22. Brandtest stoeltjes Euroborg
- Author
-
IMG, van Belle, NJC, van Putten, EM, de Groot, AC, IMG, van Belle, NJC, van Putten, EM, and de Groot, AC
- Abstract
RIVM rapport:Abstract niet beschikbaar, not available
- Published
- 2009
23. Nitrosamines released from rubber crumb
- Author
-
IMD, SEC, SIR, van Bruggen M, van Putten EM, Janssen PJCM, IMD, SEC, SIR, van Bruggen M, van Putten EM, and Janssen PJCM
- Abstract
RIVM rapport:Het RIVM heeft op verzoek van en in samenwerking met de Hulpverleningsdienst Gelderland Midden (HGM) luchtmetingen gedaan boven vier kunstgrasvoetbalvelden in Arnhem. Deze kunstgrasvelden zijn ingestrooid met rubbergranulaat. Het doel van de metingen was om na te gaan of uit de rubberkorrels kankerverwekkende nitrosaminen kunnen vrijkomen, die een gezondheidsrisico zouden kunnen zijn voor sporters. Het RIVM heeft op twee hoogten boven verschillende sportvelden luchtmetingen verricht. In geen van deze metingen konden nitrosaminen in de lucht boven het veld worden aangetoond. Uit aanvullend materiaalonderzoek onder laboratoriumomstandigheden bleek dat nitrosaminen slechts in geringe mate uit rubbergranulaat zijn vrij te maken. Op basis van deze bevindingen concludeert het RIVM dat nitrosaminen geen gezondheidsrisico's vormen voor de gebruikers van de sportvelden., RIVM cooperated with HGM, the Municipal Health Service for Gelderland (a province in the Netherlands) in a study to measure nitrosamines in the air above synthetic grass playing fields. HGM had commissioned this study to ascertain if nitrosamines present in rubber granulate could pose a risk for sportsmen and -women. Measurements were taken at heights of 30 and 100 cm above four football fields located in Arnhem in the Netherlands. In none of the four football fields was there evidence of nitrosamines in the air above the field. Additional laboratory tests showed that nitrosamines could be set free from the material, but in small amounts only. Therefore RIVM can conclude that nitrosamines do not pose a health risk to users of these synthetic grass football fields.
- Published
- 2008
24. Composition and sources of fine particulate matter (PM2.5) in the Netherlands
- Author
-
MGO, LVM, Bloemen HJT, Mooibroek D, Cassee FR, van Putten EM, MGO, LVM, Bloemen HJT, Mooibroek D, Cassee FR, and van Putten EM
- Abstract
RIVM rapport:Tussen 1998 en 1999 vormde de uitstoot van wegverkeer de voornaamste bijdrage aan fijn stof. Andere belangrijke bijdrages waren indirecte emissies van alle vormen van gemotoriseerd verkeer (fijn stof gevormd uit gassen), energieproductie en landbouw. Dit blijkt uit een onderzoek van het RIVM naar de bronbijdragen aan PM2,5 (fijn stof met een diameter kleiner dan 2,5 micrometer) over deze periode. De negatieve gevolgen van fijn stof op de volksgezondheid, zoals een verkorte levensduur en een toename in ernst en omvang van luchtwegaandoeningen, zijn onderkend. Om passende beleidsmaatregelen tegen de uitstoot van fijn stof te kunnen bepalen heeft het RIVM onderzocht welke bronnen in de periode 1998-1999 aan deze uitstoot bijdragen. Hiermee wordt het beleid van de overheid, dat de vervuiling bij bron aanpakt, ondersteund. Gemiddeld is in een bebouwd gebied in Nederland in de periode 1998-1999 de bijdrage van verkeer 38 procent (12 procent diesel, 26 procent benzine). De bijdrage van olieverbranding en daaraan gerelateerde bronnen bedraagt 7 procent. De bijdrage van natuurlijke bronnen (zeezout en bodemstof) bedraagt 10 procent. De resterende 45 procent zijn indirecte emissies van verkeer, energieproductie en landbouw. De zes onderzochte meetlocaties lagen in het midden van het land. Elke locatie werd voornamelijk door een van de volgende fijnstofbronnen belast: drukke verkeersweg, stedelijke omgeving, industrieel gebied, landelijk gebied nabij de zee of nabij intensieve veehouderij. De relatieve bronbijdragen verschilden aanzienlijk per locatie en per seizoen. De concentraties fijn stof zijn groter in de winter dan in de zomer, wat in bebouwde gebieden vooral door verkeersbijdragen kan worden verklaard. Voor een koppeling met gezondheidseffecten en een nauwkeurigere schatting van de bronbijdragen op een locatie zijn uitgebreidere metingen noodzakelijk., Traffic emissions were the most important source of particulate matter (PM) for the period 1998 through 1999. Secondary aerosol formation fuelled by precursors emitted from traffic, energy production and agricultural sources was also a major contributor. This is the conclusion of a source apportionment study carried out on PM2.5 (PM with a diameter smaller than 2.5 5m) for this period by the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) of the Netherlands. The negative impacts of PM on human health, such as increased risk of cardio-respiratory disease and decreased life expectancy, are well recognized. The RIVM has determined the source contributions to PM2.5 during the period 1998-1999 with the aim of providing the government with data that would contribute to the development of an appropriate abatement strategy for PM. The results support the current government policy of reducing pollution on a source contribution basis. On average, traffic emissions contributed 38% (12% diesel, 26% petrol) of the PM2.5 mass concentrations in urban areas during the period 1998-1999. Residual oil combustion and related sources contributed 7%, while 10% of the mass was emitted from natural sources (sea spray and crustal material). The remaining 45% of the PM2.5 mass consists of secondary aerosol formation fuelled by precursors emitted from traffic, energy production and agriculture. The six sites studied were all located in the geographic centre of the Netherlands. Each location was primarily affected by one of the following PM sources: heavy traffic, urban environment, industrial area, rural area close to the sea and agricultural area. The relative contributions of each source differed considerably between locations and displayed seasonal variations. The PM concentrations were higher in the winter than in the summer, which could be explained in urban areas by the increased contribution from traffic in the winter. To link these outcomes with epidemiological data an
- Published
- 2008
25. Nitrosaminen uit rubbergranulaat
- Author
-
IMD, SEC, SIR, van Bruggen M, van Putten EM, Janssen PJCM, IMD, SEC, SIR, van Bruggen M, van Putten EM, and Janssen PJCM
- Abstract
RIVM rapport:Het RIVM heeft op verzoek van en in samenwerking met de Hulpverleningsdienst Gelderland Midden (HGM) luchtmetingen gedaan boven vier kunstgrasvoetbalvelden in Arnhem. Deze kunstgrasvelden zijn ingestrooid met rubbergranulaat. Het doel van de metingen was om na te gaan of uit de rubberkorrels kankerverwekkende nitrosaminen kunnen vrijkomen, die een gezondheidsrisico zouden kunnen zijn voor sporters. Het RIVM heeft op twee hoogten boven verschillende sportvelden luchtmetingen verricht. In geen van deze metingen konden nitrosaminen in de lucht boven het veld worden aangetoond. Uit aanvullend materiaalonderzoek onder laboratoriumomstandigheden bleek dat nitrosaminen slechts in geringe mate uit rubbergranulaat zijn vrij te maken. Op basis van deze bevindingen concludeert het RIVM dat nitrosaminen geen gezondheidsrisico's vormen voor de gebruikers van de sportvelden., RIVM cooperated with HGM, the Municipal Health Service for Gelderland (a province in the Netherlands) in a study to measure nitrosamines in the air above synthetic grass playing fields. HGM had commissioned this study to ascertain if nitrosamines present in rubber granulate could pose a risk for sportsmen and -women. Measurements were taken at heights of 30 and 100 cm above four football fields located in Arnhem in the Netherlands. In none of the four football fields was there evidence of nitrosamines in the air above the field. Additional laboratory tests showed that nitrosamines could be set free from the material, but in small amounts only. Therefore RIVM can conclude that nitrosamines do not pose a health risk to users of these synthetic grass football fields.
- Published
- 2007
26. Locale Invloed Scheepvaart Emissies - LISE, Een verkenning
- Author
-
LVM, Bloemen HJTh, Uiterwijk JW, van Putten EM, Verboom JH, LVM, Bloemen HJTh, Uiterwijk JW, van Putten EM, and Verboom JH
- Abstract
RIVM rapport:Emissies van hoog intensieve binnenvaart op de Waal bij Nijmegen leiden tot duidelijke bijdragen aan de luchtverontreiniging met stikstofdioxide (NO2) in de directe omgeving van de vaarroute terwijl voor PM10 geen duidelijke bijdrage kan worden aangetoond. Op veel andere binnenvaart routes in Nederland is de scheepvaart minder intensief en daar wordt een substantieel geringe bijdrage voor NO2 verwacht. De resultaten van dit orienterende onderzoek hebben het inzicht in de bijdrage van binnenvaart op de directe omgeving van de vaarroute verder verbeterd. Hiermee kan een betere inschatting worden gemaakt van de bijdrage van scheepvaart op de NO2 concentraties in relatie tot andere bronnen van NO2 zoals wegverkeer. Om een vergelijking van de binnenvaart met het wegverkeer inzichtelijk te maken is de intensiteit berekend van een snelweg die een gelijke invloed op de lokale omgeving heeft als de scheepvaart op de Waal (4-5 microgram/m3 NO2 op 200-300 meter van het midden van der rivier). Deze komt overeen met een intensiteit van circa 100.000 voertuigen per etmaal. Het verloop van de concentraties op de oevers van de Waal laat duidelijk de passages van schepen zien en de piekconcentraties bereiken of overschrijden op sommige momenten de geurgrens van NO2. De bevindingen van dit onderzoek zijn in overeenstemming met eerder uitgevoerd modelonderzoek. Verder komt de verhouding van de verschillende stoffen (zoals zwaveldioxide en Zwarte Rook) in de emissie van binnenvaart schepen overeen met de gevonden bijdragen op de oevers van de Waal., Emissions of intensive inland shipping at the river Waal up-stream of Nijmegen result in noticeable contributions to air pollution levels of nitrogen dioxide (NO2) in the direct surroundings whereas no contribution could be detected for particulate matter. At all of the other inland shipping routes the intensity is less and substantially lower contribution for NO2 is anticipated. With this survey the insight in the contribution of inland shipping to air pollution levels is improved and enables a better evaluation of its impact in comparison with other sources of air pollution such as road traffic. To illustrate the comparison with road traffic at a high way the road traffic intensity is estimated that will have a similar impact on the direct surroundings as does the shipping on the river Waal (4-5 microgram/m3 NO2 at 200-300 meter from the center of the river). This equivalent intensity is approximately 100,000 vehicles daily The time pattern of the concentrations at the bank of the river indicate clearly the passages of ships and the peak concentrations approach or even exceed the odor limit of NO2. The results of this investigation are in agreement with previous research using dispersion models and the ratio of the contribution of other monitored substances (sulfur dioxide and Black Smoke) are comparable with published emissions of these substances by inland shipping.
- Published
- 2006
27. Nalevering van bestrijdingsmiddelen uit containergoederen
- Author
-
IMD, Knol T, Broekman MH, van Putten EM, Uiterwijk JW, Ramlal MR, Bloemen HJT, Schols E, Veldman W, IMD, Knol T, Broekman MH, van Putten EM, Uiterwijk JW, Ramlal MR, Bloemen HJT, Schols E, and Veldman W
- Abstract
RIVM rapport:Containers met goederen die in Nederland worden ingevoerd, zijn vaak behandeld met een bestrijdingsmiddel. Veel toegepaste bestrijdingsmiddelen zijn methylbromide en chloorpicrine, en fosfine. De mogelijkheid bestaat dat deze middelen in de goederen terecht komen en uitdampen bij gebruik door consumenten.In dit onderzoek is gebleken dat goederen zoals matrassen, schoeisel, tassen en beeldjes, nog lange tijd na begassing bestrijdingsmiddelen kunnen uitdampen. Blootstelling van consumenten kan hierdoor onbedoeld optreden. Ook is gebleken dat bij voedingsmiddelen of medicijnen de begassing kan leiden tot orale opname van bestrijdingsmiddelen en wellicht ook tot verandering van de chemische samenstelling van het voedsel of medicijn. Dit onderzoek is verricht in opdracht van de VROM-Inspectie, Goods containers imported into the Netherlands are often treated with such pesticides as methyl bromide, chloropicrine and phosphine. There is always a chance that pesticides absorbed in goods during transport will be released into the air by evaporation during consumer use. In this investigation, commissioned by the VROM Inspectorate, goods such as mattresses, footwear, bags and wood-hewn sculptures were found to be prone to evaporation. This evaporation can, in turn, cause consumers to be unintentionally exposed. Furthermore, evaporation from foodstuffs and medicines can lead to oral ingestion of pesticides and perhaps even changes in the chemical composition of a food or medicine.
- Published
- 2005
28. Nachgasen von Schaedlingsbekaempfungsmitteln aus Containerguetern
- Author
-
IMD, Knol T, Broekman MH, van Putten EM, Uiterwijk JW, Ramlal MR, Bloemen HJT, Schols E, Veldman W, IMD, Knol T, Broekman MH, van Putten EM, Uiterwijk JW, Ramlal MR, Bloemen HJT, Schols E, and Veldman W
- Abstract
RIVM rapport:Containers met goederen die in Nederland worden ingevoerd, zijn vaak behandeld met een bestrijdingsmiddel. Veel toegepaste bestrijdingsmiddelen zijn methylbromide en chloorpicrine, en fosfine. De mogelijkheid bestaat dat deze middelen in de goederen terecht komen en uitdampen bij gebruik door consumenten. In dit onderzoek is gebleken dat goederen zoals matrassen, schoeisel, tassen en beeldjes, nog lange tijd na begassing bestrijdingsmiddelen kunnen uitdampen. Blootstelling van consumenten kan hierdoor onbedoeld optreden. Ook is gebleken dat bij voedingsmiddelen of medicijnen de begassing kan leiden tot orale opname van bestrijdingsmiddelen en wellicht ook tot verandering van de chemische samenstelling van het voedsel of medicijn., Container mit Guetern, die in die Niederlande eingefuehrt werden, sind oft mit einem Schaedlingsbekaempfungsmittel behandelt worden (sogenannte Begasung). Haeufig verwendete Schaedlingsbekaempfungsmittel sind Methylbromid und Chlorpikrin sowie Phosphin. Es besteht die Moeglichkeit, dass diese Gase in die Gueter gelangen und bei der Verwendung der Gueter durch die Verbraucher eine Ausdunstung (Restgasabgabe) erfolgt. Wie die vorliegende Untersuchung gezeigt hat, koennen Gueter wie zum Beispiel Matratzen, Schuhwerk, Taschen und kleine Figuren noch lange Zeit nach der Begasung Schaedlingsbekaempfungsmittel ausdunsten. Dadurch koennen die Verbraucher unbeabsichtigt diesen Restgasen ausgesetzt werden. Ausserdem hat sich herausgestellt, dass bei Nahrungs- oder Arzneimitteln die Begasung zu einer oralen Aufnahme von Schaedlingsbekaempfungsmitteln und moeglicherweise auch zur Veraenderung der chemischen Zusammensetzung des Nahrungs- oder Arzneimittels fuehren kann. Diese Untersuchung wurde im Auftrag der VROM-Inspektion des niederlaendischen Ministeriums fuer Wohnungswesen, Raumordnung und Umwelt durchgefuehrt.
- Published
- 2005
29. The release of pesticides from container goods
- Author
-
IMD, Knol T, Broekman MH, van Putten EM, Uiterwijk JW, Ramlal MR, Bloemen HJT, Schols E, Veldman W, IMD, Knol T, Broekman MH, van Putten EM, Uiterwijk JW, Ramlal MR, Bloemen HJT, Schols E, and Veldman W
- Abstract
RIVM rapport:Containers met goederen die in Nederland worden ingevoerd, zijn vaak behandeld met een bestrijdingsmiddel. Veel toegepaste bestrijdingsmiddelen zijn methylbromide en chloorpicrine, en fosfine. De mogelijkheid bestaat dat deze middelen in de goederen terecht komen en uitdampen bij gebruik door consumenten.In dit onderzoek is gebleken dat goederen zoals matrassen, schoeisel, tassen en beeldjes, nog lange tijd na begassing bestrijdingsmiddelen kunnen uitdampen. Blootstelling van consumenten kan hierdoor onbedoeld optreden. Ook is gebleken dat bij voedingsmiddelen of medicijnen de begassing kan leiden tot orale opname van bestrijdingsmiddelen en wellicht ook tot verandering van de chemische samenstelling van het voedsel of medicijn. Dit onderzoek is verricht in opdracht van de VROM-Inspectie, Goods containers imported into the Netherlands are often treated with such pesticides as methyl bromide, chloropicrine and phosphine. There is always a chance that pesticides absorbed in goods during transport will be released into the air by evaporation during consumer use. In this investigation, commissioned by the VROM Inspectorate, goods such as mattresses, footwear, bags and wood-hewn sculptures were found to be prone to evaporation. This evaporation can, in turn, cause consumers to be unintentionally exposed. Furthermore, evaporation from foodstuffs and medicines can lead to oral ingestion of pesticides and perhaps even changes in the chemical composition of a food or medicine.
- Published
- 2005
30. Orienterend onderzoek naar zware metalen in verpakkingen. Onderzoek ten behoeve van de handhaving van de Regeling verpakkingen
- Author
-
IEM, Mennen, MG, van Putten, EM, Fortezza, F, van de Beek, ACW, van Veen, RPM, van Dijk, J, IEM, Mennen, MG, van Putten, EM, Fortezza, F, van de Beek, ACW, van Veen, RPM, and van Dijk, J
- Abstract
RIVM rapport:Ten behoeve van de handhaving van de Regeling verpakking en verpakkingsafval is een onderzoek verricht naar gehalten aan zware metalen, in het bijzonder cadmium, lood, kwik en zeswaardig chroom, in verpakkingen. Het totaalgehalte aan deze metalen in verpakkingen mag niet meer dan 100 mg/kg bedragen. Het onderzoek omvatte een literatuurstudie, gericht op het in kaart brengen van de verpakkingsketen, de hoeveelheden in omloop zijnde verpakkingsmaterialen en de gehalten aan zware metalen in verschillende soorten verpakkingsmaterialen. Daarnaast is een orienterende pilot studie uitgevoerd, waarbij bij een klein aantal bedrijven uit de keten kunststof verpakkingen zijn geselecteerd en geanalyseerd op zware metalen. Kunststof verpakkingen blijken de meest relevante groep te vormen wat betreft het voorkomen van zware metalen en de milieubelasting die ontstaat door emissies uit afgedankte verpakkingen. Van de onderzochte monsters, in totaal 357 stuks, voldeed 7-8% niet aan de eis uit de Regeling. De gehanteerde strategie, waarbij verdachte monsters bij de bedrijven werden geselecteerd op grond van een screening met een draagbare XRF analyser gevolgd door analyse van de verdachte monsters in het laboratorium, bleek goed te werken. Mits aan enkele voorwaarden wordt voldaan, zijn XRF en ICP-MS in principe beide geschikt als analysemethode voor handhaving van de Regeling. Vanwege de grotere efficientie verdient XRF de voorkeur., To support enforcement of the 'Regulation on packaging and packaging waste' in the Netherlands a pilot study has been performed on heavy metals, particularly cadmium, lead, mercury and hexavalent chromium, in packaging materials. Packaging may not contain more than 100 mg/kg of these four metals. The study consisted of a literature search focused on the packaging chain, the amount of packaging in circulation and the levels of heavy metals in different types of packaging materials. In addition, a number of synthetic packaging samples in the chain were selected from few companies for analysis of heavy metal content. Synthetic packaging was found to be the most critical group when it came to amounts of heavy metals in the packaging and the emissions to the environment from packaging waste. Approximately 7-8% of the analysed samples failed to meet the criteria in the Regulation. Screening samples in the field with the use of a portable XRF analyser, followed by a selection of suspected samples for laboratory analysis with advanced XRF and ICP-MS, turned out to be an efficient strategy. Provided that a few conditions are fulfilled, both XRF and ICP-MS will be suitable methods of analysis for enforcing the Regulation. XRF is preferred because of its greater efficiency level.
- Published
- 2003
31. Betrouwbaarheid van PM10-metingen in Nederland: een samenvattend overzicht
- Author
-
MON, van Putten EM, Bloemen HJTh, van der Meulen A, MON, van Putten EM, Bloemen HJTh, and van der Meulen A
- Abstract
RIVM rapport:Na een jaar van laboratoriumexperimenten en veldmetingen is veel duidelijk geworden over de kwaliteit van de fijnstofmetingen in Nederland. De oorzaak van de tot nu toe gebruikte correctiefactor van 1,33 lijkt te verklaren. Door verdamping van een deel van het aerosol, veroorzaakt door de inlaatverwarming en monstername op een relatief warm filter, ontstaan er verschillen ten opzichte van de referentiemethode.Het is mogelijk om tot een betere vergelijking te komen door te compenseren voor het verlies van ammoniumnitraat aerosol en organisch aerosol. Er blijft echter een locatie afhankelijkheid, doordat de stofdeeltjes altijd in evenwicht zijn met in buitenlucht aanwezige relevante gassen en vocht.De factor 1,33 is een gulden middenweg. Voor agrarische gebieden met ammonium en weinig organisch koolstof is de factor te hoog. Voor stedelijke omgevingen met veel verkeer is de factor te laag. Dit verklaart voor een deel de verschillen die gevonden worden tussen de metingen en de modellen., The FAG-Eberline 62I-N automatic beta-dust monitors operate within the framework of the Netherlands National Air Quality Monitoring Network (LML) to carry out PM10 measurements. A correction factor of 1.33 is adopted to compensate the 25% underestimation when using the beta-method compared to the PM10 reference method (e.g. Klein Filter Gerat). Several series of laboratory and field experiments were performed to determine quality of the PM10 measurements and to explain the use of the correction factor.Inlet heating and sampling on a relative warm filter causes some of the aerosol to vaporise. This seems to justify the compensation for the loss of ammonia nitrate aerosol and organic aerosol. However, the experiments also show the correction to be location dependent. The factor of 1.33 is too high for agricultural areas, where ammonia levels are relatively high and organic aerosol levels relatively low, and too low for urban areas with considerable traffic. For this reason we have taken the happy medium. The differences found between the measurements and the models can thus be partially explained by this discrepancy between agricultural and urban areas.
- Published
- 2002
32. Vergelijkende PM10-metingen in Nederland. deel C: stedelijke omgeving
- Author
-
MON, van Putten EM, Bloemen HJTh, van der Meulen A, MON, van Putten EM, Bloemen HJTh, and van der Meulen A
- Abstract
RIVM rapport:De fijne stofdeeltjes PM10 (met afmetingen kleiner dan 10 um) worden momenteel op 19 locaties in Nederland met behulp van beta-stofmonitoren gemeten. Uit een vergelijkend onderzoek tussen de beta-stofmonitor en referentiemethode voor PM10 in 1990 blijkt dat de beta-stofmonitor een onderschatting geeft van ongeveer 25%. Daarom worden sindsdien alle gemeten PM10-concentraties vermenigvuldigd met een correctiefactor van 1,33. Dit onderzoek is een vervolg op eerdere studies naar de oorzaak van een correctie factor op de gemeten PM10-concentratie in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Na een eerdere studie in een omgeving waar veel ammoniuma6rosol verwacht was, is er nu onderzoek verricht in een stedelijke omgeving met veel verkeersemissies. De beta-stofmonitor zoals die gebruikt wordt in het LML is vergeleken met een PM10-referentiemethode (Klein Filter Gerit KFG). De vergelijking van de beta-stofmonitor met deze referentie valt in stedelijk gebied anders uit dan in agrarisch gebied. Voor de TEOM die ter vergelijking meegenomen is, is het verschil niet duidelijk. De oorsprong van de correctiefactor (b)lijkt in causaal verband te staan met de samenstelling van het aerosol., The PM10-concentrations occurring in areas covered by the National Air Quality Monitoring Network in the Netherlands were measured with FAG-Eberline 62 I-N beta-attenuation monitors. Previous measurements revealed this monitor to be underestimated with respect to the EU reference method for PM10. Since then, all the measured PM10 concentrations have been multiplied by 1.33. The origin of this multiplying factor was investigated and reported in two previous studies in the laboratory and in an ambient field study at an agricultural site. The third study was performed at a measuring site in an urban area with considerable traffic. PM10 measurements were taken using two identical beta-attenuation monitors and a TEOM. Several instruments identifying carbonaceous aerosol were operated as well. The results from this site show that evaporation and humidity need to be corrected. The study demonstrated that instead of being a constant factor, the correction will depend on the composition of the aerosol.
- Published
- 2002
33. Vergelijkende PM10-metingen in Nederland. deel A: laboratoriumexperimenten
- Author
-
MON, van Arkel FTh, van Putten EM, Bloemen HJTh, van der Meulen A, MON, van Arkel FTh, van Putten EM, Bloemen HJTh, and van der Meulen A
- Abstract
RIVM rapport:In diverse veldonderzoeken zijn de automatische FAG 62I-N beta-stofmonitoren voor PM10 in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit LML vergeleken met de referentiemethode voor PM10 volgens de Europese standaard EN12341. Er werd een onderschatting geconstateerd door de beta-stofmeetmethode van circa 25 %. Sindsdien zijn alle meetwaarden vermenigvuldigd met een factor 1,33. Dit onderzoek beoogt, middels laboratoriumonderzoek, antwoord te geven op de vraag waardoor deze onderschatting wordt veroorzaakt. De aandacht is hierbij gericht op de invloed van vocht op de respons van de monitor, en op de invloed van de inlaatverwarming van de monitor op vluchtig aerosol, met name ammoniumnitraat en het minder vluchtige ammoniumsulfaat. Door vocht zal de stofbelading van de beta-stofmonitoren slechts gering toenemen. Zeer hoge vochtigheden kunnen leiden tot een overschatting van ongeveer 3-4 ug/m3 ten opzichte van de referentieapparatuur. Vocht kan dus bepaald geen verklaring vormen voor voornoemde onderschatting van 25%. De inlaatverwarming van de beta-stofmonitoren is duidelijk in staat ammoniumnitraat te verdampen. Bij de maximale instelling van 80 graden Celcius zal ammoniumnitraat zelfs volledig verdampt worden, en dus ook niet meegemeten worden. Bij de standaardinstelling (50 graden Celcius) zal de beta-stofmonitor het ammoniumnitraat slechts gedeeltelijk verdampen. Dientengevolge wordt het ammoniumnitraat slechts gedeeltelijk meegemeten, met als gevolg onderschatting van de werkelijke PM10-concentraties. Bij de (ook veelgebruikte) TEOM (Tapered Element Oscillating Microbalance) meetmethode blijkt ammoniumnitraat in onze laboratoriumexperimenten wel volledig te verdampen. De effectiviteit van de verwarming van de monitoren is duidelijk verschillend en de monitoren (beta-stof vs. TEOM) zijn hierdoor niet vergelijkbaar als er vluchtig aerosol aanwezig is. De inlaatverwarming heeft geen invloed op het minder vluchtige ammoniumsulfaat. De meetmethoden zijn hier dan ook wel vergeli, Automatic FAG 62I-N beta-dust monitors have been used in the National Air Quality Monitoring Network to measure PM10 (particles smaller than 10 um aerodynamic diameter) in the Netherlands. In comparing the 5-method with the European reference method (EN12341) for PM10, this automatic beta-method was found to underestimate the PM10 levels observed using the reference method by about 25%. Laboratory research was then carried out to explore the causes. These laboratory experiments focussed on the influence of moisture on the response of the monitor, and on the influence of the inlet heating on both the volatile ammonium nitrate aerosol and the less volatile ammonium sulphate aerosol. Humidity will only slightly increase the concentrations measured by the beta-dust monitor. At very high humidities (RH over 80%), positive offsetting (overestimation) of the dust concentration of up to about 3-4 ug/m3 was observed when compared to the reference method. Thus humidity can not explain the aforementioned difference of 25% at commonly encountered PM10 levels. The inlet heating of the beta-dust monitor definitively does evaporate volatile ammonium nitrate aerosol. At the maximum set temperature (80 degrees Celcius) of the inlet heating element of the FAG 62I-N beta-dust monitor, ammonium nitrate will be completely evaporated, and so no ammonium nitrate is measured. At the standard setting of 50 degrees Celcius the ammonium nitrate will partly evaporate, i.e. only part of the ammonium nitrate is measured. In contrast, the TEOM (Tapered Element Oscillation Microbalance) evaporates all the ammonium nitrate. The heating efficiencies of the monitors are clearly different. For this reason they can not be compared when volatile aerosol is present. The less volatile ammonium sulphate aerosol does not experience any influence of inlet heating, so the methods of measurement are comparable in this case.
- Published
- 2002
34. Vergelijkende PM10-metingen in Nederland. deel B: landelijke omgeving
- Author
-
MON, van Arkel FTh, van Putten EM, Bloemen HJTh, van der Meulen A, MON, van Arkel FTh, van Putten EM, Bloemen HJTh, and van der Meulen A
- Abstract
RIVM rapport:De fijne stofdeeltjes PM10 (met afmetingen kleiner dan 10 um) worden momenteel op 19 locaties in Nederland met behulp van beta-stofmonitoren gemeten. Uit een vergelijkend onderzoek tussen de beta-stofmonitor en referentiemethode voor PM10 in 1990 blijkt dat de beta-stofmonitor een onderschatting geeft van ongeveer 25%. Daarom worden sindsdien alle gemeten PM10-concentraties vermenigvuldigd met een correctiefactor van 1,33. In dit onderzoek is nagegaan of er nog steeds sprake is van deze onderschatting, en hoe een eventuele onderschatting kan worden verklaard. Daartoe heeft in de periode februari t/m mei 1999 te Biest-Houtakker een vergelijkend onderzoek plaats gevonden van beta-stofmonitor t.o.v. de PM10-referentiemethode (Klein Filter Gerat KFG). Aanvullend is nagegaan of bij de TEOM meetmethodiek de PM10-concentratie onderschat door verwarming (van inlaat en meetkamer) tot 50 graaden Celcius, waardoor (met name semi-vluchtige ammonium) componenten kunnen vervluchtigen. De referentiemethode en de LML beta-stofmonitor komen redelijk goed met elkaar overeen, althans gedurende deze specifieke veldexercitie. Op basis van deze dataset lijkt een vermenigvuldigingsfactor van 1,15 passender. Het veranderen van de instellingen van de monitor, zoals bijvoorbeeld de inlaattemperatuur en het aantal filterwissels heeft geen verklaring voor de factor opgeleverd. De TEOM onderschat de fijnstofconcentratie, doordat er deeltjes vervluchtigen. De verwarming tot 50 graden Celcius is bij de TEOM zodanig dat de 50 graden Celcius daadwerkelijk wordt bereikt, dit in tegenstelling tot de verwarming bij de beta-stofmonitor. Aanvullend onderzoek bij een andere locatie en bij hogere fijnstofconcentraties is van belang om na te gaan of er sprake is van een mogelijke locatie en seizoensgebonden invloed bij het vaststellen van een correctiefactor. Het vaststellen van de reproduceerbaarheid van de dataset is hierbij van enig belang. Het is dan ook aan te bevelen de referentiemethode in meervoud, The PM10 concentrations in the National Air Quality Monitoring Network in the Netherlands are measured with FAG-Eberline 62 I-N beta-attenuation monitors. Previous measurements revealed this monitor to be underestimated with respect to the EU reference method for PM10. Since then, all measured PM10 concentrations have been multiplied by 1.33, a factor that to date has not been explained. The semi-volatile (ammonium) aerosol was thought to be an important factor. Three beta-dust monitors were investigated in addition to the Monitoring Network at the agricultural site of Biest-Houtakker. This site is close to several pig breeding farms stables, where high concentrations of ammonia and ammonium aerosol are expected to be present. Measurements were taken for February -May 1999. A Klein Filter Gerat KFG was operated as the PM10 reference monitor to study the influence of the settings of the monitor, such as the amount of filter changes and inlet temperature. At this site and at this time of the year (February-May 1999) The beta-dust monitors were found to underestimate the concentration by a factor 1.15 compared to 1.33 for the FAG-Eberline 62 I-N beta-attenuation monitors.
- Published
- 2002
35. Vergelijkende PM10-metingen in Nederland. deel A: laboratoriumexperimenten
- Author
-
Buro Blauw BV, MON, van Arkel, FTh, van Putten, EM, Bloemen, HJTh, van der Meulen, A, Buro Blauw BV, MON, van Arkel, FTh, van Putten, EM, Bloemen, HJTh, and van der Meulen, A
- Abstract
RIVM rapport:Automatic FAG 62I-N beta-dust monitors have been used in the National Air Quality Monitoring Network to measure PM10 (particles smaller than 10 um aerodynamic diameter) in the Netherlands. In comparing the 5-method with the European reference method (EN12341) for PM10, this automatic beta-method was found to underestimate the PM10 levels observed using the reference method by about 25%. Laboratory research was then carried out to explore the causes. These laboratory experiments focussed on the influence of moisture on the response of the monitor, and on the influence of the inlet heating on both the volatile ammonium nitrate aerosol and the less volatile ammonium sulphate aerosol. Humidity will only slightly increase the concentrations measured by the beta-dust monitor. At very high humidities (RH over 80%), positive offsetting (overestimation) of the dust concentration of up to about 3-4 ug/m3 was observed when compared to the reference method. Thus humidity can not explain the aforementioned difference of 25% at commonly encountered PM10 levels. The inlet heating of the beta-dust monitor definitively does evaporate volatile ammonium nitrate aerosol. At the maximum set temperature (80 degrees Celcius) of the inlet heating element of the FAG 62I-N beta-dust monitor, ammonium nitrate will be completely evaporated, and so no ammonium nitrate is measured. At the standard setting of 50 degrees Celcius the ammonium nitrate will partly evaporate, i.e. only part of the ammonium nitrate is measured. In contrast, the TEOM (Tapered Element Oscillation Microbalance) evaporates all the ammonium nitrate. The heating efficiencies of the monitors are clearly different. For this reason they can not be compared when volatile aerosol is present. The less volatile ammonium sulphate aerosol does not experience any influence of inlet heating, so the methods of measurement are comparable in this case., In diverse veldonderzoeken zijn de automatische FAG 62I-N beta-stofmonitoren voor PM10 in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit LML vergeleken met de referentiemethode voor PM10 volgens de Europese standaard EN12341. Er werd een onderschatting geconstateerd door de beta-stofmeetmethode van circa 25 %. Sindsdien zijn alle meetwaarden vermenigvuldigd met een factor 1,33. Dit onderzoek beoogt, middels laboratoriumonderzoek, antwoord te geven op de vraag waardoor deze onderschatting wordt veroorzaakt. De aandacht is hierbij gericht op de invloed van vocht op de respons van de monitor, en op de invloed van de inlaatverwarming van de monitor op vluchtig aerosol, met name ammoniumnitraat en het minder vluchtige ammoniumsulfaat. Door vocht zal de stofbelading van de beta-stofmonitoren slechts gering toenemen. Zeer hoge vochtigheden kunnen leiden tot een overschatting van ongeveer 3-4 ug/m3 ten opzichte van de referentieapparatuur. Vocht kan dus bepaald geen verklaring vormen voor voornoemde onderschatting van 25%. De inlaatverwarming van de beta-stofmonitoren is duidelijk in staat ammoniumnitraat te verdampen. Bij de maximale instelling van 80 graden Celcius zal ammoniumnitraat zelfs volledig verdampt worden, en dus ook niet meegemeten worden. Bij de standaardinstelling (50 graden Celcius) zal de beta-stofmonitor het ammoniumnitraat slechts gedeeltelijk verdampen. Dientengevolge wordt het ammoniumnitraat slechts gedeeltelijk meegemeten, met als gevolg onderschatting van de werkelijke PM10-concentraties. Bij de (ook veelgebruikte) TEOM (Tapered Element Oscillating Microbalance) meetmethode blijkt ammoniumnitraat in onze laboratoriumexperimenten wel volledig te verdampen. De effectiviteit van de verwarming van de monitoren is duidelijk verschillend en de monitoren (beta-stof vs. TEOM) zijn hierdoor niet vergelijkbaar als er vluchtig aerosol aanwezig is. De inlaatverwarming heeft geen invloed op het minder vluchtige ammoniumsulfaat. De meetmethoden zijn hier dan ook wel vergeli
- Published
- 2002
36. Vergelijkende PM10-metingen in Nederland. deel B: landelijke omgeving
- Author
-
Buro Blauw BV, MON, van Arkel, FTh, van Putten, EM, Bloemen, HJTh, van der Meulen, A, Buro Blauw BV, MON, van Arkel, FTh, van Putten, EM, Bloemen, HJTh, and van der Meulen, A
- Abstract
RIVM rapport:The PM10 concentrations in the National Air Quality Monitoring Network in the Netherlands are measured with FAG-Eberline 62 I-N beta-attenuation monitors. Previous measurements revealed this monitor to be underestimated with respect to the EU reference method for PM10. Since then, all measured PM10 concentrations have been multiplied by 1.33, a factor that to date has not been explained. The semi-volatile (ammonium) aerosol was thought to be an important factor. Three beta-dust monitors were investigated in addition to the Monitoring Network at the agricultural site of Biest-Houtakker. This site is close to several pig breeding farms stables, where high concentrations of ammonia and ammonium aerosol are expected to be present. Measurements were taken for February -May 1999. A Klein Filter Gerat KFG was operated as the PM10 reference monitor to study the influence of the settings of the monitor, such as the amount of filter changes and inlet temperature. At this site and at this time of the year (February-May 1999) The beta-dust monitors were found to underestimate the concentration by a factor 1.15 compared to 1.33 for the FAG-Eberline 62 I-N beta-attenuation monitors., De fijne stofdeeltjes PM10 (met afmetingen kleiner dan 10 um) worden momenteel op 19 locaties in Nederland met behulp van beta-stofmonitoren gemeten. Uit een vergelijkend onderzoek tussen de beta-stofmonitor en referentiemethode voor PM10 in 1990 blijkt dat de beta-stofmonitor een onderschatting geeft van ongeveer 25%. Daarom worden sindsdien alle gemeten PM10-concentraties vermenigvuldigd met een correctiefactor van 1,33. In dit onderzoek is nagegaan of er nog steeds sprake is van deze onderschatting, en hoe een eventuele onderschatting kan worden verklaard. Daartoe heeft in de periode februari t/m mei 1999 te Biest-Houtakker een vergelijkend onderzoek plaats gevonden van beta-stofmonitor t.o.v. de PM10-referentiemethode (Klein Filter Gerat KFG). Aanvullend is nagegaan of bij de TEOM meetmethodiek de PM10-concentratie onderschat door verwarming (van inlaat en meetkamer) tot 50 graaden Celcius, waardoor (met name semi-vluchtige ammonium) componenten kunnen vervluchtigen. De referentiemethode en de LML beta-stofmonitor komen redelijk goed met elkaar overeen, althans gedurende deze specifieke veldexercitie. Op basis van deze dataset lijkt een vermenigvuldigingsfactor van 1,15 passender. Het veranderen van de instellingen van de monitor, zoals bijvoorbeeld de inlaattemperatuur en het aantal filterwissels heeft geen verklaring voor de factor opgeleverd. De TEOM onderschat de fijnstofconcentratie, doordat er deeltjes vervluchtigen. De verwarming tot 50 graden Celcius is bij de TEOM zodanig dat de 50 graden Celcius daadwerkelijk wordt bereikt, dit in tegenstelling tot de verwarming bij de beta-stofmonitor. Aanvullend onderzoek bij een andere locatie en bij hogere fijnstofconcentraties is van belang om na te gaan of er sprake is van een mogelijke locatie en seizoensgebonden invloed bij het vaststellen van een correctiefactor. Het vaststellen van de reproduceerbaarheid van de dataset is hierbij van enig belang. Het is dan ook aan te bevelen de referentiemethode in meervoud
- Published
- 2002
37. Emissie en verspreiding van geur en toxische stoffen in de omgeving van de Tweede en Derde Merwedehaven te Dordrecht en de hiermee samenhangende gezondheidsaspecten
- Author
-
IEM, Mennen MG, van Bruggen M, Kliest JJG, Bloemen HJThM, Zwartjes RJW, Fortezza F, Regts TA, Bos HP, van Putten EM, Wiese CJ, Janssen PJCM, Kruize H, van Kamp I, IEM, Mennen MG, van Bruggen M, Kliest JJG, Bloemen HJThM, Zwartjes RJW, Fortezza F, Regts TA, Bos HP, van Putten EM, Wiese CJ, Janssen PJCM, Kruize H, and van Kamp I
- Abstract
RIVM rapport:Klachten en bezorgdheid van omwonenden over mogleijke effecten op de gezondheid vormen de aanleiding voor uitgebreide studie naar de emissies in een industrigebied in Dordrecht. In dit gied zijn een stortplaats voor industrieel afval, een chemische fabriek, een vuilverbrandingsinstallatie, een waterzuiveringsinstallatie en diverse andere industrien gevestigd, welke vnl. vluchtige organische verbindingen (VOCs), resten van de vuilverbranding, geuren (zoals H2S) en zware metalen uitstoten. Als een eerste stap zijn de gemeten emissiegegevens gebruikt voor berekeningen met behulp van verspreidingsmodellen; de resultaten van de verspreidingsberekeningen en van de metingen zijn en onderling en met gezondheidskundige grenswaarden en achtergrondconcentraties vergeleken. Bovendien werd een monitoringsprogramma gestart waarin tijdsgemiddelde gehalten van verschillende relevante componenten in de lucht per uur en over een langere termijn werden bepaald. De resultaten zijn in de eerste plaats gebruikt om de technische aannames in het verspreidingsmodel te onderbouwen. De belangrijkste conclusies waren 1: dat de resultaten van zowel de metingen als van de berekeningen met behulp van verspreidingsmodellen lieten zien dat blootstellingniveaus van uitgestoten contaminanten ver onder de internationale richtlijnen voor de preventie van effecten op de gezondheid op lange termijn liggen; 2) dat modelberekeningen van geurconcentraties laten zien dat geurhinder niet uitgesloten kan worden ondanks voorgaande technische maatregelen om de emissies van de stortplaats te verminderen. Het is denkbaar dat de huidige gezondheidsklachten van de blootgestelde bevolking zijn ontstaan in perioden met ernstige geurhinder in het verleden., Public concern about potential health effects triggered an extensive study into the emissions in an industrial area in Dordrecht. This area houses such structures as an industrial waste dump, a chemical plant, a waste incinerator, a sewage treatment plant and several other industrial plants, emitting mainly VOCs, combustion compounds, odourous components (such as hydrogen sulphide) and heavy metals. As a first step, data from emission inventories and emission measurements were used for dispersion modelling; the resulting environmental exposure data were then compared to - health based - guidelines for air quality. In addition, a monitoring programme was started to measure long-term average and hourly concentrations of several relevant compounds in ambient air. The results served primarily to support the technical assumptions of the dispersion model. Among the conclusions the most important were found to be: 1) that the results of the measurements and the dispersion model calculations were consistent in showing that environmental exposure levels of the emitted contaminants did not even come close to international guidelines for the prevention of long-term health effects; 2) that modelling of odour concentrations demonstrated that odour nuisance could not be excluded, in spite of previous technical measures to suppress emissions from the waste dump. It was proposed that current health complaints of the exposed population might be shaped by episodes of serious odour annoyance in the past.
- Published
- 2000
38. Mobile Emission Factor Determination through Ambient Air Monitoring - MEDAM project
- Author
-
LLO, Bloemen HJTh, van Putten EM, LLO, Bloemen HJTh, and van Putten EM
- Abstract
RIVM rapport:De luchtkwaliteit in steden wordt voor een belangrijk deel bepaald door de emissies van verkeer. Om de invloed van voorgenomen emissiereducerende maatregelen te kunnen evalueren en de luchtkwaliteit in steden te kunnen voorspellen zijn de emissiefactoren van verkeer een eerste vereiste. Voor de evaluatie van het gezondheidsrisico geassocieerd met fijn stof, waarvoor verkeer als een belangrijke potentiele bron wordt gezien, worden fijn stof emissiefactoren toegepast. In het overzicht van emissie factoren van verkeer werden grote discrepanties geconstateerd tussen de voorgestelde waarden en die gebruikt werden in modelberekeningen (CAR en OPS) voortkomend uit RIM+ . De onzekerheid omtrent de emissiefactoren werd versterkt door de observaties in het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit die een mogelijk overschatting van de toendertijd vorgestelde emissiefactoren aangaven. Om deze onzekerheid terug te dringen werd een beperkte meetcampagne opgezet voor de bevestiging van een van de twee momenteel voorgestelde factoren. Op 9 dagen in de winter van 1996 werd PM10 en PM2.5 gemeten parallel aan CO en NOx in verschillende straten in Amsterdam. Aan de hand van de meetresultaten werden de emissiefactoren van personen- en bestelautos (LDV) en van vrachtverkeer (HDV) bepaald relatief ten opzichte van de emissiefactoren van CO en NOx. De geschatte waarden voor PM10 waren 0.2 plus of min 0.7 g/km en 16.3 plus of min 6.9 g/km voor respectivelijk LDV en HDV. Voor PM2.5 waren de waarden: 0.13 plus of min 0.07 en 3.2 plus of min 1.1 g/km. De meteorologische condities en de mogelijke toepassing van zout voor het ijsvrij houden van de wegen of de aanwezigheid van andere bronnen hebben de metingen dusdanig verstoord dat geen bevestiging voor de voorgestelde PM10 emissiefactoren kon worden gegeven. Voor PM2.5 echter werd geconcludeerd dat de in een recent uitgevoerde literatuurstudie voorgestelde factoren werden bevestigd door de resultaten van deze studie. Het beperkt aantal metingen van dez, Emissions from mobile sources form a major factor in defining urban air quality. The emission factors for mobile sources function as a prerequisite in enabling the evaluation of possible abatement measures and the forecast of urban air quality. Furthermore, emission factors for mobile sources are used for evaluating the health risk associated with particulate matter for which traffic is considered a relevant source. A recent review on emission factors has shown large discrepancies for the particulate matter emission factors for mobile sources between published values and those currently used for model assessments using CAR and OPS and based on RIM+ data. The uncertainty about these factors has been further increased by an observation in the Dutch National Air Quality Monitoring Network indicating a possible overestimation of the factors. To address this uncertainty a limited monitoring campaign was designed to confirm one of the emission factors cited in the recent review. For nine days during the winter of 1996 particulate matter (PM10 and PM2.5), along with the co-pollutants CO and NOx, were measured in different streets in Amsterdam. The measurement results were used to estimate the emission factors for light duty (LDV) and heavy duty verhicles (HDV) on the basis of the co-pollutantsA emission factors. The estimated emission factors for PM10 were 0.2 plus or minus 0.7 g/km and 16.3 plus or minus 6.9 g/km for LDV and HDV, respectively, while for PM2.5 the values were more accurate: 0.13 plus or minus 0.07 and 3.2 plus or minus 1.1 g/km, respectively. The meteorological conditions and the possible presence of other sources, including the application of de-icing salt on the road, affected the PM10 measurements to such a degree that no conclusive confirmation could be found. For PM2.5, however, the results suggested to replace the currently used factors by those based on the review. The limited number of measurements from this campaign and the restrictions in the des
- Published
- 1999
39. Hexavalent chromium in ambient air in the Netherlands. Results of measurements near wood preservation plants and at a regional site
- Author
-
LLO, LAC, IEM, Mennen MG, Koot W, van Putten EM, Ritsema R, Piso S, Knol-de Vos T, Fortezza F, Kliest JJG, LLO, LAC, IEM, Mennen MG, Koot W, van Putten EM, Ritsema R, Piso S, Knol-de Vos T, Fortezza F, and Kliest JJG
- Abstract
RIVM rapport:Concentraties van Cr(VI) in buitenlucht zijn gemeten door lucht te bemonsteren met vier parallelle impinger-denuder systemen. De impingers bevatten een alkalische bufferoplossing om Cr(VI) af te vangen. Na monstername werd Cr(VI) in de oplossingen bepaald met grafietoven atoom absorptie spectrometrie na complexering in een organisch oplosmiddel en fasescheiding. Mogelijke omzetting van Cr(III) in Cr(VI) of andersom werd gecontroleerd door aan twee van de vier impingeroplossingen vooraf een hoeveelheid Cr(III) resp. Cr(VI) toe te voegen. De detectielimiet was 0,1 ng m exp. -3 bij 24 uur monstername. Het verschil tussen duplo meetwaarden was gemiddeld 10%. De aanzuigefficiency voor inadembare deeltjes werd bepaald met behulp van gegenereerd aerosol. Met de systemen zijn Cr(VI) concentraties gemeten bij drie houtverduurzamingsbedrijven en op een achtergrondlocatie. Nabij de bronnen varieerden de Cr(VI) concentraties van 0,02 tot 4 mug m exp. -3, terwijl op de terreingrens van de bedrijven piekwaarden voorkwamen van ten hoogste 20 ng m exp. -3. De daggemiddelde Cr(VI) concentraties op de achtergrondlocatie lagen vrijwel alle beneden de detectielimiet van 0,1 ng m exp. -3. Uit de meetresultaten werd afgeleid dat in het algemeen de Maximaal Toelaatbare Risico concentratie voor Cr(VI) in Nederland (2,5 ng m exp. -3) waarschijnlijk niet wordt overschreden. Ook werd gemeten dat de verhouding Cr(VI) ten opzichte van totaal Cr, behalve nabij bronnen, ten hoogste 5% is., Cr(VI) concentrations in ambient air have been measured using four parallel systems. Cr(VI) in the sampled air was captured in the impingers filled with an alkaline solution. After sampling, Cr(VI) in the solutions was analysed with graphite furnace atomic absorption spectroscopy after complexing in an organic solvent and phase separation. A small amount of Cr(III) and Cr(VI) was added to two of the four impinger solutions to check for possible equilibrium shifts between Cr(III) and Cr(VI) during and after sampling. The detection limit was 0.1 ng m exp. -3 for 24 h sampling. Results of duplicate measurements differed by 10% (average). The efficiency of the systems for sampling inhalable particles was determined using generated aerosol. Cr(VI) concentrations were measured near three wood preservation plants and at a background site. The Cr(VI) concentrations near the sources were 0.02 to 4 mug m exp. -3, while at the enclosure borders of the plants Cr(VI) levels did not exceed 20 ng m exp. -3. Daily average Cr(VI) concentrations at the background site were generally below the detection limit of 0.1 ng m exp. -3. From the results of the study it was concluded that the maximum permissible risk concentration of Cr(VI) in the Netherlands (2.5 ng m exp. -3) is probably not exceeded. Further, the ratio of Cr(VI) to total Cr was determined to be at most 5%, except near sources.
- Published
- 1998
40. Exposure assessment through realistic laboratory simulation of a soccer stadium fire.
- Author
-
van Belle NJ, van Putten EM, de Groot AC, Meeussen VJ, and Banus S
- Subjects
- Air Pollutants chemistry, Aldehydes analysis, Aldehydes chemistry, Ammonia analysis, Ammonia chemistry, Carbon Monoxide analysis, Carbon Monoxide chemistry, Clinical Laboratory Techniques, Hydrogen Cyanide analysis, Hydrogen Cyanide chemistry, Ketones analysis, Ketones chemistry, Nitrogen Oxides analysis, Nitrogen Oxides chemistry, Particulate Matter analysis, Particulate Matter chemistry, Risk Assessment, Soccer, Volatile Organic Compounds analysis, Volatile Organic Compounds chemistry, Air Pollutants analysis, Fires, Hazardous Substances analysis, Inhalation Exposure analysis, Models, Chemical
- Abstract
On Sunday April 13, 2008 a fire broke out on a grandstand in the Euroborg soccer stadium in Groningen The Netherlands. The polyamide chairs on the grandstand were set on fire and supporters were exposed to the emitted smoke which induced mild health effects. The Dutch government was concerned about potential health risks that such fires could have to exposed fans. Especially the exposure to toxic fumes was considered a risk because prior research has proven that large amounts of chemical compounds are emitted during the burning of chemical substances such as polyamide. Among these emitted compounds are HCN, CO, NO(x), NH(3) and volatile organic compounds. To study if supporters were exposed to hazardous chemical compounds we designed a laboratory controlled replica of a part of the grandstand of the Euroborg stadium to perform fire-experiments. This simulation of the fire under controlled circumstances proved that a wide variety of chemicals were emitted. Especially the emission of CO and NO(x) were high, but also the emission of formaldehyde might be toxicologically relevant. The emission of HCN and NH(3) were less than expected. Exposure assessment suggests that the exposure to NO(x) is the main health risk for the supporters that were present at the Euroborg fire., (Copyright © 2010 Elsevier Ltd. All rights reserved.)
- Published
- 2010
- Full Text
- View/download PDF
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.