141 results on '"van Leeuwen WJ"'
Search Results
2. Invasieve infecties door beta-haemolytische Streptokokken Lancefield Groep A (Streptococcus pyogenes, GAS) in Nederland, 1992-1993
- Author
-
Schellekens JFP, Schouls LM, van Silfhout A, Elzenaar CP, Brunings HA, Blokpoel MCJ, Top J, van Leeuwen WJ, LBA, and MMB
- Subjects
toxisch-infectieuze shock ,gas-infectie ,streptococcal infections ,surveillance ,netherlands ,streptococcus pyogenes ,streptococcus infecties ,nederland ,toxic shock syndrome - Abstract
In recent years an increase of severe invasive infections and toxic shock syndrome (TSS) with beta-haemolytic Group A streptococci (Streptococcus pyogenes, GAS) has been reported from North-America and North-Western Europe. In the spring of 1992 several reports of cases suggested that this epidemic wave might have reached the Netherlands. Subsequently a national surveillance was initiated. Between 1-7-1992 and 31-12-1993 GAS-isolates from 440 patients were sent to the public health laboratory for typing ; from 220 of those 440 patients (50%) demographic and clinical data were obtained. In 132 of those 220 patients invasive infection with GAS was clinically and bacteriologically documented. Forty-one of those 132 patients (31%) suffered from TSS. Cases were not associated with a particular geographical region. The incidence of TSS was highest in the age groups of 30 to 50 years and in individuals older than 60 years. Mortality associated with TSS was 51%. In the majority of cases (61%) no underlying diseases were reported. In 20 of the 41 TSS-cases no obvious portal of entry for infection was detected. In the remaining cases diverse primary local infections were observed. In 30% of cases fascitis necroticans and/or myositis was present. In 11% of cases TSS was acquired in the hospital. Type T1/M1 was the etiological agent in 31% of all (440) patients ; none of the other 19 different T/M- types found contributed more than 10%. T1/M1 was strongly associated with TSS (22 of 41 cases, 54%). Ninety-two percent of the T1/M1 strains contained the bacteriophagelocated gene for exotoxine A. RFLP analysis of the M1 gene of T1/M1 strains revealed one single pattern.
- Published
- 2012
3. Interim report of a study on gastroenteritis in sentinel practices in the Netherlands (NIVEL) 1996-1999. Results of the first two years
- Author
-
CIE, de Wit MAS, Koopmans MPG, Kortbeek LM, van Leeuwen WJ, Vinje J, van Duynhoven YTHP, CIE, de Wit MAS, Koopmans MPG, Kortbeek LM, van Leeuwen WJ, Vinje J, and van Duynhoven YTHP
- Abstract
RIVM rapport:In 1996 is een onderzoek gestart naar gastro-enteritis in de huisartsenpraktijk in samenwerking met het Nederlands Instituut voor onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL). Dit onderzoek heeft tot doel de incidentie van gastro-enteritis in de huisartsenpraktijk te schatten, de effecten van preventieve maateregelen in de veterinaire sector m.b.t. het terugdringen van Salmonella- en Campylobacter-infecties te bepalen, de relatieve bijdrage van een breed panel van micro-organismen in het veroorzaken van gastro-enteritis te bepalen en risicofactoren op te sporen. Het onderzoek bestaat uit een enumeratie-studie en een patient-controleonderzoek. De incidentie van mei 1996 tot mei 1998 werd geschat op 77 huisartsconsulten voor gastro-enteritis per 10.000 persoonjaren. Dit lijkt een lichte daling ten opzichte van de incidentie gevonden in vergelijkbaar onderzoek in 1992-1993 van 90 per 10.000 persoonjaren. De belangrijkste micro-organismen bij gastro-enteritis-patienten waren Campylobacter spp, Salmonella spp, rotavirus, Small Round Structured Viruses (SRSV), Giardia lamblia en Dientamoeba fragilis. Deze laatste twee werden echter ook veel bij controles aangetroffen. De belangrijkste risicofactoren voor gastro-enteritis waren reizen naar Azie (OR=25,8 95%-b.i. 3,0-220,9) en andere ontwikkelingslanden (OR=8,7 95%-b.i. 1,1-70,4) en het hebben van een chronische maagdarmaandoening (OR=6,5 95%-b.i. 3,6-11,4). Voor bacteriele, virale en parasitaire gastro-enteritis werden verschillen in risicofactoren gevonden. De gegevensverzameling van het onderzoek zal in 1999 worden afgerond., In 1996, a study was started on gastroenteritis in collaboration with the Netherlands Institute of Primary Health Care (NIVEL) among gastroentritis patients in care of a general practitioner. This study was aimed at estimating the incidence of gastroenteritis in general practices, evaluating the effects on humans of preventive measures in the veterinary sector to reduce Salmonella and Campylobacter infections, estimating the relative importance of a broad spectrum of micro-organisms causing gastroenteritis and identifying risk factors. The study of gastroenteritis per 10,000 person years consists of an enumeration study and a case control. The incidence from May 1996-May 1998 was estimated at 77 GP consultations. This is slightly lower than the incidence in a comparable study of 90 per 10,000 person years. The most important micro-organisms from 1992-1993 were Campylobacter spp , Salmonella spp, rotavirus, Small Round Structured Viruses (SRSV), Giardia lamblia and Dientamoeba fragilis. However, the latter two were found frequently in controls as well. The most important risk factors for contracting gastroenteritis were travel to Asia (OR=25.8 95% c.i. 3.0-220.9) and other developing countries (OR=8.7 95% c.i.1.1-70.4), and chronic gastrointestinal disorders (OR=6.5 95% c.i. 3.6-11.4). Differences in risk factors were found for bacterial, viral and parasitic gastroenteritis. The data collection will be completed in 1999.
- Published
- 1999
4. Interim-rapportage van onderzoek naar gastro-enteritis in huisartsenpeilstations (NIVEL) 1996-1999. Resultaten van het eerste jaar
- Author
-
CIE, de Wit MAS, Kortbeek LM, van Leeuwen WJ, Koopmans MPG, Vinje J, Bartelds AIM, Conyn-van Spaendonck MAE, CIE, de Wit MAS, Kortbeek LM, van Leeuwen WJ, Koopmans MPG, Vinje J, Bartelds AIM, and Conyn-van Spaendonck MAE
- Abstract
RIVM rapport:In 1996 is een onderzoek gestart naar gastro-enteritis in huisartsenpraktijken. Het onderzoek zal doorgaan tot in 1999. In dit rapport zijn de resultaten van het eerste jaar beschreven. Bij 33 van de 43 peilstations werd een patient-controleonderzoek uitgevoerd. De incidentie van gastro-enteritis, gecorrigeerd voor onvolledigheid van meldingen, was deze 79 per 10.000 personen per jaar. De gecorrigeerde incidentie is vergelijkbaar met de incidentie gemeten in huisartsenpeilstationonderzoek in 1992-1993 van 90 per 10.000 personen per jaar. Het percentage van de patienten waarbij Salmonella kon worden aangetoond (3,5%) was iets lager dan in 1992-1993 (4,4%); het percentage van de patienten waarbij Campylobacter werd gevonden (9,2%) was significant lager dan in 1992-1993 (14,6%). In totaal kon bij 39% van de patienten en bij 22% van de controles een pathogeen worden aangetoond. Dit is een winst van 23% bij patienten ten opzichte van de resultaten bij testen op het standaard diagnostisch pakket. Indien personen die antibiotica hadden gebruikt in de week voor monstername, personen die al meer dan een week klachten hadden en personen van wie het monster langer dan 2 dagen onderweg was geweest, werden uitgesloten was het percentage van de patienten waarbij een pathogeen werd aangetoond 49%. De bevinding dat ook bij 22% van de personen zonder gastro-enteritis een pathogeen werd gevonden, geeft aan dat het aantonen van een pathogeen niet op een causale relatie met gastro-enteritis hoeft te duiden en onderstreept het belang om in dergelijk onderzoek controles te betrekken., In 1996 a physician-based Sentinel-study was started to study the incidence of gastroenteritis and associated pathogens, to identify risk factors and to estimate the disease burden. The study is to be continued until 1999. The Sentinel practitioners enumerate all patients that consult them with gastroenteritis, and in 33 of the 43 Sentinel practices a case-control study is conducted. Results from the first year are published in this report. The incidence of gastroenteritis corrected for incompleteness of the enumeration was 79 per 10,000 person years. This is comparable with the incidence of 90 per 10,000 person years found in a similar study in 1992-1993. Salmonella was found in 3.5% of the patients; Campylobacter in 9.2%. The prevalence of Campylobacter was significantly lower than in a similar study in 1992-1993. The total percentage of patients in which a pathogen could be found was 39%. This percentage increased to 49% when excluding patients who had gastrointestinal complaints for more than a week before consulting a GP, patients whose samples were in the mail-system for more than two days and patients who had used antibiotics in the week before submitting the sample.
- Published
- 1998
5. Interimrapportage van onderzoek naar gastro-enteritis in huisartsenpeilstations (NIVEL 1996-1997). Methoden en resultaten van de eerste vijf maanden
- Author
-
CIE, LIS, LIO, NIVEL, de Wit MAS, Kortbeek LM, Koopmans MPG, van Leeuwen WJ, Bartelds AIM, van Asperen IA, Borgdorff MW, CIE, LIS, LIO, NIVEL, de Wit MAS, Kortbeek LM, Koopmans MPG, van Leeuwen WJ, Bartelds AIM, van Asperen IA, and Borgdorff MW
- Abstract
RIVM rapport:Vanaf januari 1996 worden consulten wegens gastro-enteritis geregistreerd door NIVEL-peilstationartsen in Nederland. Tevens wordt sinds mei 1996 een patient-controleonderzoek uitgevoerd onder deze patienten en op leeftijd gematchte controles die de huisarts consulteren met andere klachten dan gastro-enteritis. Patienten en controles worden gevraagd een vragenlijst in te vullen en een faecesmonster te verzamelen. Met behulp van een vragenlijst wordt informatie verzameld over onder andere leeftijd, geslacht, hoogst voltooide opleiding, nationaliteit, bezoek aan buitenland, zwemmen, geconsumeerde voedselproducten, voedselbehandeling, chronische maag-darmklachten en huisdierbezit. Faecesmonsters worden onderzocht op Salmonella, Campylobacter, Yersinia, Shigella, E.coli O157/VTEC, rotavirus, adenovirus, astrovirus, SRSV en alle darmparasieten. In dit rapport worden de studie-opzet en de resultaten tot september 1996 gepresenteerd. De incidentie van gastro-enteritis, gebaseerd op de registratie van januari tot september 1996 was 0,8 per 100 persoonjaren. Een vragenlijst en faecesmonter werden ontvangen van 64% van de geregistreerde patienten. In 53% van de patienten en in 53% van de controles werd een pathogeen micro-organisme gevonden. Deze studie wordt in 1997 voortgezet., From January 1996 consultations of gastro-enteritis are being registered in sentinel practices in the Netherlands. In parallel, from May 1996, a case-control study is carried out among patients consulting a general practitioner with gastro-enteritis and age-matched controls consulting the same practitioner with other complaints. Patients and controls were asked to complete a questionnaire and to collect a stool sample. With a questionnaire information was obtained about age, gender, highest education, nationality, visits abroad, swimming, consumed foods, foodhandling, chronic gastro-intestinal complaints, pet ownership and others. Stool samples were examined for Campylobacter, Salmonella, Yersinia, Shigella, E.coli O157/VTEC, rotavirus, adenovirus, astrovirus, SRSV and all intestinal parasites. This report presents the study design and results until September 1996. The overall incidence of gastro-enteritis based on the sentinel registration from January until September 1996 was 0.8 per 100 person years. A questionnaire and stool sample were received of 64% of the registered patients. In 53% of patients and 53% of controls a pathogen was found. The registration and the case-control is being continued in 1997.
- Published
- 1997
6. Laboratorium Surveillance Infectieziekten - 1989-1995
- Author
-
CIE, LIS, Esveld MI, van Pelt W, van Leeuwen WJ, Banffer JRJ, CIE, LIS, Esveld MI, van Pelt W, van Leeuwen WJ, and Banffer JRJ
- Abstract
RIVM rapport:Voor planning m.b.t. bestrijding van infectieziekten moeten overheid en betrokken instanties keuzen maken over de ontwikkeling en implementatie van beheersprogramma's en epidemiologisch en diagnostisch onderzoek. Surveillance is hiertoe een onmisbare ondersteuning. Door het LSI-project wordt landelijk laboratoriumsurveillance van bacteriele infecties via een netwerk van Streeklaboratoria voor de Volksgezondheid (STL) gerealiseerd. De streeklaboratoria omvatten naar schatting 55% van de Nederlandse populatie, verspreid over vrijwel alle provincies. Alle eerste isolaten bij de mens van Salmonella, Bordetella, Legionella, Shigella, Listeria, Yersinia, Streptococcus pyogenes (zowel invasief als oppervlakkig) en invasieve Haemophilus influenzae worden door middel van meldingsformulieren gerapporteerd. Middels een weekformulier wordt het totaal aantal onderzochte faecesmonsters per week geregistreerd. Ook een weekoptelling van de isolaten en een weektotaal van Campylobacter. Salmonella-, Bordetella-, en Streptococcus pyogenes-isolaten dienen opgestuurd te worden naar het Laboratorium voor Infectieziektenscreening en Diagnostiek (RIVM) voor serotypering en faagtypering. Haemophilus influenzae-stammen worden getypeerd door het Referentielaboratorium voor Bacteriele Meningitis. Naast inzicht in trends en voorkomen van enkele bacteriele infecties in Nederland, verschaft het LSI-project inzicht in technische en organisatorische aspecten van landelijke surveillance. In dit rapport wordt zeven jaar registratie beschreven: de periode 1989 tot en met 1995., To make rational decisions about priorities in the control of infectious diseases, a quantitative basis is necessary. Therefore, the Department of Infectious Diseases Epidemiology of the National Institute of Public Health and the Environment (RIVM) has started in 1987 a sentinel based laboratory surveillance on bacterial pathogens. Sixteen out of seventeen Dutch public health laboratories participate in the system. Each first isolate of Salmonella, Shigella, Bordetella, Yersinia, Listeria, Legionella, invasive Haemophilus influenzae and Streptoccus pyogenes must be reported by a form on which some basic information on the patient is collected. Weekly, the laboratories also report totals of reported pathogens including Campylobacter, and the total number of examined faeces samples, to check the completeness of reporting and to obtain information on the denominator. Salmonella, Bordetella and Streptococcus pyogenes isolates should be sent to the Laboratory of Bacteriology (RIVM) for serotyping and phage typing. Haemophilus influenza isolates should be sent to the Reference Laboratory on Bacterial Meningitis. Besides monitoring of bacterial infections in the Netherlands, this project gives a better view on the technical and management aspects of national surveillance. This report describes the results of 7 years registration, in the period 1989 until 1995.
- Published
- 1996
7. Surveillance van meticillineresistente Staphylococcus aureus in Nederland in 1992 tot 1994
- Author
-
LBA, van Leeuwen WJ, Schot CS, Rost JA, de Neeling AJ, van Klingeren B, LBA, van Leeuwen WJ, Schot CS, Rost JA, de Neeling AJ, and van Klingeren B
- Abstract
RIVM rapport:De surveillance van meticilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA) in Nederlandse ziekenhuizen is gestart in 1989. Gedurende de nu 6 jaar lopende studie zijn geen duidelijke verschuivingen in de aantallen MRSA waargenomen (ca. 200/jaar). De incidentie van MRSA bleef laag (< 1%). Verschillende keren heeft een MRSA aanleiding gegeven tot een secundaire verspreiding, maar in de meeste gevallen bleef een epidemie beperkt tot slechts enkele personen. Van 1992 - 1994 werd ca. 30% van de MRSA isolaten uit gerepatrieerde patienten in Nederlandse ziekenhuizen geintroduceerd ; 20% van alle MRSA isolaten was middels kruisbesmetting gerelateerd aan patienten afkomstig uit het buitenland en van 40% van de isolaten kon geen relatie met het buitenland worden vastgesteld. Faagtypering bleek een goede methode voor verdere differentiatie. Het merendeel van de isolaten was typeerbaar. Van de isolaten behoorde 45% tot een van de 5 epidemische typen. In de afgelopen 6 jaar is weinig verschuiving waargenomen in de resistentie percentages. De meeste isolaten waren multiresistent ; 80% was gevoelig voor cotrimoxazol. Er werd een toename van resistentie tegen fusidinezuur waargenomen (0% in 1989; 11% in 1994) en 8% van de isolaten was verminderd gevoelig voor mupirocine., The surveillance study of methicillin-resistant Staphylococcus aureus (MRSA) in Dutch hospitals was started in 1989. During the 6 years period no clear changes in numbers of MRSA were observed (mean 200/year). The incidence of MRSA in Dutch hospitals is still low (< 1%). Several times a spread of MRSA occurred within a hospital but in most cases the epidemic was limited to only a few persons. In 1992 - 1994 about 30% of the MRSA was isolated from patients who had been admitted from foreign hospitals ; 20% of all MRSA-isolates were related to one of these "imported" MRSA and from 40% of the MRSA no foreign source could be detected. Phage typing is a powerful tool for typing MRSA. Most of the strains (96%) were typable ; 45% belonged to one of the 5 epidemic types found in the Netherlands. During the last 6 years no clear changes in antibiotic resistance was found. Most of the isolates were multi resistant ; 80% was sensitive to cotrimoxazole. There was an increase of resistance against fusidic acid (0% in 1989 ; 11% in 1994) and 8% of the isolates showed a decreased susceptibility to mupirocin.
- Published
- 1995
8. Een zwemwatergerelateerde epidemie van otitis externa in de zomer van 1994
- Author
-
CIE, LWL, LBA, SB2, GGD Regio Achterhoek, Doetinchem, Provincie Gelderland, Dienst Milieu en Water, Arnhem, van Asperen IA, de Rover CM, Colle C, Schijven JF, Bambang Oetomo S, Schellekens JFP, van Leeuwen WJ, Havelaar AH, Kromhout D, Sprenger MJW, CIE, LWL, LBA, SB2, GGD Regio Achterhoek, Doetinchem, Provincie Gelderland, Dienst Milieu en Water, Arnhem, van Asperen IA, de Rover CM, Colle C, Schijven JF, Bambang Oetomo S, Schellekens JFP, van Leeuwen WJ, Havelaar AH, Kromhout D, and Sprenger MJW
- Abstract
RIVM rapport:In de warme zomer van 1994 werden huisartsen in de Achterhoek geconfronteerd met een groot aantal klachten van ontsteking van de uitwendige gehoorgang (otitis externa). De klachten werden in verband gebracht met zwemmen in een bepaalde recratieplas in de regio. Deze suggestie werd ondersteund door het feit dat zowel uit het oor van de patienten als uit het water de bacterie Pseudomonas aeruginosa gekweekt kon worden. Er zijn, in nauwe samenwerking met de GGD Regio Achterhoek en de Provincie Gelderland, een drietal onderzoeken uitgevoerd naar de vraag of otitis externa inderdaad verband hielden met zwemmen in de recreatieplassen, of het voorkomen van de bacterie P. aeruginosa werd bevorderd door de hoge temperaturen, en of de normen voor zwemwater voldoende bescherming bieden tegen otitis externa. Aan het onderzoek werd tevens deelgenomen door alle huisartsen en gemeenten in de regio, de Streeklaboratoria te Arnhem en Enschede en de Waterleiding Maatschappij Gelderland. In dit rapport worden de drie onderzoeken beschreven. In een patient-controle onderzoek werden de risico's van zwemmen en andere factoren zoals voorafgaande oorklachten vergeleken voor patienten en een zorgvuldig daarbij gezochte groep van gezonde controles. Ook werd nagegaan welke micro-organismen uit de oren van patienten en controles konden worden gekweekt. In een laboratoriumonderzoek werd de groei van P. aeruginosa in water uit recreatieplassen als functie van de temperatuur bestudeerd. Ook werd een onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van P. aeruginosa in recreatieplassen in de maanden augustus en september in relatie tot de waterkwaliteit en de temperatuur. Het patient-controle onderzoek werd uitgevoerd met 98 patienten en 149 controles. Van de patienten had 96% oorpijn ; ook gehoorverlies en jeuk in de oren werd door meer dan 50% van de patienten gerapporteerd. Na vier weken had nog 14% van de patienten last van gehoorverlies. Ruim 50% van de patienten bezocht twee of meer malen de huisarts, In the warm summer of 1994, an outbreak occurred of otitis externa in the Achterhoek, an area in the eastern part of the Netherlands. Bathing in recreational fresh water lakes containing Pseudomonas aeruginosa was suspected to have caused the outbreak. Three studies were started in close collaboration with the District Health Authority Regio Achterhoek and the Provence of Gelderland. It was investigated whether the outbreak was due to bathing in recreational fresh waters (1), whether the growth of P. aeruginosa was related to water temperature (2) and whether the occurrence of P. aeruginosa in the lakes was related to water quality and water temperatures (3). A matched case-control study was carried out to investigate the first question. Cases were contacted through general practitioners in the area Achterhoek, and controls were selected randomly from the municipality registries. 98 cases with acute otitis externa and 149 controls matched for age, sex and place of residence were included in the study. They were interviewed for swimming history in the previous two weeks, and for possible confounding factors associated with otitis externa. Ear swabs of cases and controls were cultured for P. aeruginosa and all lakes in the area were investigated for P. aeruginosa. To answer the second question, the growth of P. aeruginosa was studied in relation to different water temperatures in vitro, and the occurrence of P. aeruginosa was studied in relation to water quality and water temperatures in eight fresh water lakes during August and September 1994 to answer the third question. 96% of the cases reported earache, and more than 50% reported itching and hearing loss. After four weeks of follow-up, 14% of the cases still had hearing loss. More than 50% consulted a general practitioner more than once. Otitis externa was strongly associated with swimming in recreational fresh water lakes in the previous two weeks (odds ratio 15.5 ; 95% CI 4.9-49.2, compared to non-swimming). The
- Published
- 1995
9. Salmonella onderzoek bij varkensfokbedrijven
- Author
-
LWL, van de Giessen AW, van Leeuwen WJ, Ritmeester WS, Notermans SHW, LWL, van de Giessen AW, van Leeuwen WJ, Ritmeester WS, and Notermans SHW
- Abstract
RIVM rapport:Van november 1990 tot en met oktober 1991 werd bij 50 varkensfokbedrijven onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van Salmonella, met name S.typhimurium. In totaal werd op 31 (62,0%) van de 50 bedrijven Salmonella aangetoond. Het totaal aantal onderzochte monsters faeces van de onderzochte 50 bedrijven bedroeg 992. Uit 103 (10,4%) van deze monsters werd Salmonella geisoleerd. Bij het onderzoek werden verschillende diercategorieen onderscheiden en apart onderzocht. Bij de categorie opfokzeugen werd het meest frequent Salmonella aangetoond en bij de categorie gespeende biggen het minst frequent. S.typhimurium was het meest frequent geisoleerde serotype en werd aangetoond bij 10 (20,0%) van de 50 bedrijven. Andere frequent geisoleerde serotypen waren S.derby, S.livingstone, S.panama en S.brandenburg., From November 1990 to October 1991 a study was carried out on the occurrence of Salmonella, especially S.typhimurium, on 50 pig-breeding farms. Salmonella was detected on 31 (62,0%) of the 50 farms. In the category of rearing sows Salmonella was detected most frequently, whereas in the category of weaning piglets Salmonella was found the least frequently. S.typhimurium was the most frequently detected serotype and was found on 10 (20,0%) of the 50 farms. Other serotypes frequently isolated were S.derby, S.livingstone, S.panama and S.brandenburg.
- Published
- 1995
10. Invasieve infecties door beta-haemolytische Streptokokken Lancefield Groep A (Streptococcus pyogenes, GAS) in Nederland, 1992-1993
- Author
-
LBA, MMB, Schellekens JFP, Schouls LM, van Silfhout A, Elzenaar CP, Brunings HA, Blokpoel MCJ, Top J, van Leeuwen WJ, LBA, MMB, Schellekens JFP, Schouls LM, van Silfhout A, Elzenaar CP, Brunings HA, Blokpoel MCJ, Top J, and van Leeuwen WJ
- Abstract
RIVM rapport:In recent years an increase of severe invasive infections and toxic shock syndrome (TSS) with beta-haemolytic Group A streptococci (Streptococcus pyogenes, GAS) has been reported from North-America and North-Western Europe. In the spring of 1992 several reports of cases suggested that this epidemic wave might have reached the Netherlands. Subsequently a national surveillance was initiated. Between 1-7-1992 and 31-12-1993 GAS-isolates from 440 patients were sent to the public health laboratory for typing ; from 220 of those 440 patients (50%) demographic and clinical data were obtained. In 132 of those 220 patients invasive infection with GAS was clinically and bacteriologically documented. Forty-one of those 132 patients (31%) suffered from TSS. Cases were not associated with a particular geographical region. The incidence of TSS was highest in the age groups of 30 to 50 years and in individuals older than 60 years. Mortality associated with TSS was 51%. In the majority of cases (61%) no underlying diseases were reported. In 20 of the 41 TSS-cases no obvious portal of entry for infection was detected. In the remaining cases diverse primary local infections were observed. In 30% of cases fascitis necroticans and/or myositis was present. In 11% of cases TSS was acquired in the hospital. Type T1/M1 was the etiological agent in 31% of all (440) patients ; none of the other 19 different T/M- types found contributed more than 10%. T1/M1 was strongly associated with TSS (22 of 41 cases, 54%). Ninety-two percent of the T1/M1 strains contained the bacteriophagelocated gene for exotoxine A. RFLP analysis of the M1 gene of T1/M1 strains revealed one single pattern.
- Published
- 1994
11. Surveillance van meticilline resistente Staphylococcus aureus in Nederland in 1991
- Author
-
Frenay HME, van Leeuwen WJ, Schot CS, Rost JA, van Klingeren B, Frenay HME, van Leeuwen WJ, Schot CS, Rost JA, and van Klingeren B
- Abstract
RIVM rapport:The surveillance of methicillin-resistant Staphylococcus aureaus (MRSA) in Dutch hospitals was continued in 1991. In this year 211 MRSA-isolates were received from fifty-three hospitals. Phage-pattern and antibiogram were determined for all MRSA-isolates. Sixty-six different phage-types were found. Of these, eleven phage-types were isolated in two or more hospitals. Five MRSA phage-types have been isolated in 1989 as well as in 1990 and 1991. For approximately 60% of the MRSA phage-types the origin was reported in 1991. Nearly half of them were introduced from foreign hospitals. Some MRSA phage-types originate from several countries. MRSA-isolates are usually multi-resistant. Resistance percentages in 1991 are more or less similar to those in 1989 and 1990. Although, still infrequent the occurrence of fusidic acid resistant strains should be notified. Decreased susceptibility to mupirocin was incidentally found.
- Published
- 1992
12. Surveillance van meticilline resistente Staphylococcus aureus in Nederland in 1990
- Author
-
Frenay HME, van Leeuwen WJ, van Klingeren B, Rost JA, Schot CS, Frenay HME, van Leeuwen WJ, van Klingeren B, Rost JA, and Schot CS
- Abstract
RIVM rapport:Follow-up studies on the prevalence of methicillin-resistant Staphylococcus aureus (MRSA) in Dutch hospitals were continued in 1990. The number of MRSA-isolates in 1990 compared to 1989 is approximately the same. Phage-type pattern and antibiogram were determined for 168 MRSA-isolates from 42 hospitals. Based on epidemiological knowledge the MRSA-strains of 1989 and 1990 can be subdivided into three groups. Six MRSA phage-types were found in more than one hospital (epidemic types) and five MRSA phage-types were found more than once in one hospital (endemic types). Other MRSA-strains have not spread in Dutch hospitals (sporadic types). The antibiograms of the most prevalent phage-types in 1990 are given in this paper. The origin of all new MRSA phage-types in 1990 has been assessed. In many cases a preceding admission to a foreign hospital or a Dutch nursinghome was observed before the introduction of the "new" MRSA-strain. The percentage of new MRSA-strains in Dutch hospitals is relatively low compared to the percentages in foreign hospitals. There is no data on the prevalence of multiresistant microorganisms (e.g. MRSA) in Dutch nursinghomes. Thorough patient registration, good inter-doctor communication and proper hygiene are all important factors in limitating hospital epidemics caused by MRSA-strains.
- Published
- 1991
13. External rotation stress imaging in syndesmotic injuries of the ankle: comparison of lateral radiography and radiostereometry in a cadaveric model.
- Author
-
Beumer A, Valstar ER, Garling EH, van Leeuwen WJ, Sikma W, Niesing R, Ranstam J, and Swierstra BA
- Abstract
We compared the value of 7.5 Nm external rotation stress in diagnosing tibiofibular syndesmotic injuries of the ankle on lateral radiographs with radiostereometric analysis (RSA) in 10 cadaveric legs. After sectioning 2 ligaments, RSA showed an increase in posterior translation and external rotation of the fibula. This increase in posterior translation was smaller than the posterior displacement of the fibula on the lateral radiograph, and RSA showed mainly an increase in external rotation of the fibula that can not be measured on conventional radiographs. We conclude that instability of the syndesmosis in cadaveric ankles can be detected with 7.5 Nm external rotation stress RSA, but that external rotation stress lateral radiography is unreliable. [ABSTRACT FROM AUTHOR]
- Published
- 2003
- Full Text
- View/download PDF
14. Onderzoek naar het voorkomen en de overdraagbaarheid van resistentie tegen carbadox, olaquindox en cyadox bij E.coli bacterien in varkensfaeces voor en gedurende het toedienen van voeder dat deze stoffen bevat
- Author
-
Voogd CE, van Leeuwen WJ, Schot CS, Pruys D, Heck MEOC, Voogd CE, van Leeuwen WJ, Schot CS, Pruys D, and Heck MEOC
- Abstract
RIVM rapport:In samenwerking met het Centraal Diergeneeskundig Instituut in Lelystad (CDI) werd in varkensfaeces gedurende 8 weken de E.coli fractie, die ongevoelig is voor chinoxaline-1,4-di-N-oxyden (carbabox, olaquindox en cyadox) bepaald. De eerste twee weken kregen de dieren voedsel zonder deze stoffen, daarna werden deze stoffen aan het voedsel toegevoegd. De conclusies zijn: 1. Van de aanvang af waren er carbadox, olaquindox of cyadox resistente bacterien in de faeces aanwezig. 2. Het percentage ongevoelige kolonievormende eenheden (KVE) van E.coli varieerde van 0,001 tot 100% van de totaal aanwezige E.coli KVE. Een duidelijke samenhang tussen toediening en ongevoeligheid werd niet gevonden. 3. De meeste carbadox-resistente bacterien waren ook resistent voor ampicilline, amoxycilline, tetracycline en streptomycine. Carbadox-resistentie bleek veelal overdraagbaar op een 22 Md plasmide te zijn gelocaliseerd, waarbij ook andere antibiotica-resistenties konden worden overgedragen.
- Published
- 1987
15. Orienterend onderzoek naar het voorkomen van enige bacteriesoorten in het afvalwater van twee ziekenhuizen en hun resistentie tegen antimicrobiele middelen
- Author
-
Havelaar AH, van Leeuwen WJ, Groothuis DG, Havelaar AH, van Leeuwen WJ, and Groothuis DG
- Abstract
RIVM rapport:Onderzoek werd uitgevoerd naar het voorkomen van enterobacteriaceae, groep D streptococcen, Pseudomonas aeruginosa en Staphylococcus aureus in het afvalwater van een academisch ziekenhuis (St.Radboudziekenhuis te Nijmegen) en een algemeen ziekenhuis (St.Elisabethziekenhuis te Tilburg). Tevens werden reincultures hieruit geisoleerd en onderzocht op resistentie tegen antimicrobiele middelen. Enterobacterien en groep D streptococcen werden aangetroffen in aantallen die in dezelfde orde van grootte waren als in huishoudelijk afvalwater. Resistentie werd in relatief hoge percentages stammen aangetoond. P.aeruginosa werd met name in het afvalwater van het Radboudziekenhuis in relatief hoge aantallen aangetroffen. Ook deze kiem bleek veelvuldig resistent te zijn tegen verscheidene antibiotica w.o. gentamicine en carbenicilline. S.aureus werd in lage aantallen aangetroffen. Bijna alle isolaten waren resistent tegen penicilline en gevoelig voor de overige onderzochte antibiotica.
- Published
- 1984
16. Orienterend onderzoek naar het voorkomen van carbadox resistentie bij E.coli bacterien in varkensfaeces bij een varkensfokkerij
- Author
-
Voogd CE, van Klingeren B, van Leeuwen WJ, Schot CS, Pruys D, Voogd CE, van Klingeren B, van Leeuwen WJ, Schot CS, and Pruys D
- Abstract
RIVM rapport:In samenwerking met het Centraal Diergeneeskundig Instituut in Lelystad (CDI) werd in varkensfaeces afkomstig van een grote varkensfokkerij nagegaan of in diverse fasen van het opfokken carbadox-resistente Escherichia coli bacterien voorkwamen. De volgende conclusies kunnen worden getrokken: 1. Er werden in alle opfokfasen carbadox-resistente E.coli bacterien gevonden. 2. Deze carbadox-resistente bacterien waren veelal ook resistent tegen ampicilline, tetracycline, streptomycine, sulfonamiden en incidenteel ook tegen trimethoprim en chlooramfenicol. 3. Binnen een opfokfase werden grote verschillen in het percentage carbadox-resistente bacterien gevonden. Ook voor de andere antimicrobiele stoffen was dit het geval. 4. Onderzoek naar de indicatie van carbadox-resistente Gramnegatieve bacterien in de humane darmflora is nodig om de mogelijke gevolgen van het voorkomen van carbadox ongevoelige E.coli stammen bij varkens voor de volksgezondheid in te schatten.
- Published
- 1988
17. Resistance of staphylococci in The Netherlands: surveillance by an electronic network during 1989-1995.
- Author
-
de Neeling, AJ, van Leeuwen, WJ, Schouls, LM, Schot, CS, van Veen-Rutgers, A, Beunders, AJ, Buiting, AGM, Hol, C, Ligtvoet, EEJ, Petit, PL, Sabbe, LJM, van Griethuysen, AJA, and van Embden, JDA
- Abstract
An electronic surveillance network for monitoring antibiotic resistance in The Netherlands has been in operation since 1989. Seven public health laboratories participate and the system covers about 25% of all bacteriological determinations in The Netherlands. This paper reports the results of staphylococci isolated in the period 1989-1995. About 0.3% of the Staphylococcus aureus isolates in the study period were resistant to methicillin. This low percentage may be due to the restrictive use of antibiotics and to strict isolation measures aimed at eradicating methicillin-resistant S. aureus. Low frequencies of resistance among methicillin-resistant S. aureus were found for vancomycin (0%), chloramphenicol (11%), cotrimoxazole (11%), mupirocin (3% low-level resistance) and fusidic acid (7%). Twenty-one percent of the coagulase-negative staphylococci were resistant to methicillin. Low frequencies of resistance among these methicillin-resistant coagulase-negative staphylococci were those to vancomycin (0.4%), nitrofurantoin (2%), doxycycline (20%) and amikacin (20%). Coagulase-negative staphylococci from cerebrospinal fluid, blood and skin were less often resistant to quinolones than isolates from respiratory tract, faeces and urine. A significant increase in resistance of coagulase-negative staphylococci to methicillin, erythromycin, gentamicin and ciprofloxacin was observed in the investigated period but the resistance to doxycycline and co-trimoxazole decreased in the last few years. To confirm the determination of methicillin resistance and coagulase production, a PCR method was developed which detects both the mecA and the coagulase gene. The results of the PCR method correlated well with the methicillin MIC as determined by an agar-dilution method. [ABSTRACT FROM PUBLISHER]
- Published
- 1998
- Full Text
- View/download PDF
18. Impact of Atrial Extrasystoles on Conduction in Pediatric Patients With Congenital Heart Disease.
- Author
-
Ramdat Misier NL, Taverne YJHJ, van Schie MS, Kharbanda RK, van de Woestijne PC, van Leeuwen WJ, Bartelds B, Boger AJJC, and de Groot NMS
- Subjects
- Humans, Child, Heart Conduction System, Atrial Premature Complexes, Heart Defects, Congenital complications
- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
19. The impact of the multidisciplinary Endocarditis Team on the management of infective endocarditis.
- Author
-
Wahadat AR, Tanis W, Galema TW, Swart LE, van Leeuwen WJ, Verkaik NJ, Schurink CAM, van Dalen B, Zoet-Nugteren S, Gurlek C, Budde RPJ, and Roos-Hesselink JW
- Abstract
Background: In their latest guidelines for infective endocarditis (IE) (2015), the European Society of Cardiology (ESC) introduced the implementation of the Endocarditis Team (ET) to facilitate the management of IE. This study presents our experiences and the diagnostic and therapeutic impact of the ET on the management of IE., Methods: From 2016-2020, data of all patients with suspected IE referred to the ET were prospectively collected. The final diagnosis was defined by the ET as either rejected, possible or definite IE. Diagnostic impact was scored as any change in initial diagnosis, the frequency of additional diagnostic tests advised by the ET and any change in diagnosis after these tests. Therapeutic impact was scored as any change in antibiotic therapy or change from conservative to invasive therapy or vice versa., Results: A total of 321 patients (median age 67 [55-77] years, 71% male) were enrolled. The final diagnosis was rejected IE in 47 (15%), possible IE in 34 (11%) and definite IE in 240 (75%) patients. A change of initial diagnosis was seen in 53/321(17%) patients. Additional microbiological tests were advised in 69/321 (21%) patients, and additional imaging tests in 136/321 (42%) patients, which resulted in subsequent change in diagnosis in 23/321 (7%) patients. Any change in antibiotic treatment was advised in 135/321 (42%) patients, and change from initial conservative to additional surgical treatment in 15/321 (5%) patients., Conclusion: The ET had a clear impact on the therapeutic policy for patients with suspected IE and is useful in the management of this life-threatening disease. Broad implementation is warranted., (© 2022. The Author(s).)
- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
20. An unexpected finding by epicardial mapping: Atrial fibrillation in a 14-month-old patient with short QT syndrome.
- Author
-
van Schie MS, Ramdat Misier NL, van Leeuwen WJ, Taverne YJHJ, and de Groot NMS
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
21. Unravelling early sinus node dysfunction after pediatric cardiac surgery: a pre-existing arrhythmogenic substrate.
- Author
-
Ramdat Misier NL, Taverne YJHJ, van Schie MS, Kharbanda RK, van Leeuwen WJ, Kammeraad JAE, Bogers AJJC, and de Groot NMS
- Abstract
Early post-operative sinus node dysfunction (SND) is common in paediatric patients undergoing surgical correction of congenital heart defects (CHD). At present, the pathophysiology of these arrhythmias is incompletely understood. In this case series, we present three paediatric patients in whom we performed intraoperative epicardial mapping and who developed early post-operative SND. All patients had either an inferior or multiple sinoatrial node (SAN) exit sites, in addition to extensive conduction disorders at superior and inferior right atrium. Our findings contribute to the hypothesis that pre-existing alterations in SAN exit sites in combination with atrial conduction disorders may predispose paediatric patients with CHD for early post-operative SND. Such insights in the development of arrhythmias are crucial as it may be the first step in identifying high-risk patients., (© The Author(s) 2022. Published by Oxford University Press on behalf of the European Association for Cardio-Thoracic Surgery.)
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
22. Native valve, prosthetic valve, and cardiac device-related infective endocarditis: A review and update on current innovative diagnostic and therapeutic strategies.
- Author
-
Kouijzer JJP, Noordermeer DJ, van Leeuwen WJ, Verkaik NJ, and Lattwein KR
- Abstract
Infective endocarditis (IE) is a life-threatening microbial infection of native and prosthetic heart valves, endocardial surface, and/or indwelling cardiac device. Prevalence of IE is increasing and mortality has not significantly improved despite technological advances. This review provides an updated overview using recent literature on the clinical presentation, diagnosis, imaging, causative pathogens, treatment, and outcomes in native valve, prosthetic valve, and cardiac device-related IE. In addition, the experimental approaches used in IE research to improve the understanding of disease mechanisms and the current diagnostic pipelines are discussed, as well as potential innovative diagnostic and therapeutic strategies. This will ultimately help towards deriving better diagnostic tools and treatments to improve IE patient outcomes., Competing Interests: The authors declare that the research was conducted in the absence of any commercial or financial relationships that could be construed as a potential conflict of interest., (Copyright © 2022 Kouijzer, Noordermeer, van Leeuwen, Verkaik and Lattwein.)
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
23. In-vivo Sino-Atrial Node Mapping in Children and Adults With Congenital Heart Disease.
- Author
-
Kharbanda RK, van Schie MS, Ramdat Misier NL, Wesselius FJ, Zwijnenburg RD, van Leeuwen WJ, van de Woestijne PC, de Jong PL, Bogers AJJC, Taverne YJHJ, and de Groot NMS
- Abstract
Background: Sinus node dysfunction (SND) and atrial tachyarrhythmias frequently co-exist in the aging patient with congenital heart disease (CHD), even after surgical correction early in life. We examined differences in electrophysiological properties of the sino-atrial node (SAN) area between pediatric and adult patients with CHD., Methods: Epicardial mapping of the SAN was performed during sinus rhythm in 12 pediatric (0.6 [0.4-2.4] years) and 15 adult (47 [40-55] years) patients. Unipolar potentials were classified as single-, short or long double- and fractionated potentials. Unipolar voltage, relative R-to-S-amplitude ratio and duration of all potentials was calculated. Conduction velocity (CV) and the amount of conduction block (CB) was calculated., Results: SAN activity in pediatric patients was solely observed near the junction of the superior caval vein and the right atrium, while in adults SAN activity was observed even up to the middle part of the right atrium. Compared to pediatric patients, the SAN region of adults was characterized by lower CV, lower voltages, more CB and a higher degree of fractionation. At the earliest site of activation, single potentials from pediatrics consisted of broad monophasic S-waves with high amplitudes, while adults had smaller rS-potentials with longer duration which were more often fractionated., Conclusions: Compared to pediatric patients, adults with uncorrected CHD have more inhomogeneous conduction and variations in preferential SAN exit site, which are presumable caused by aging related remodeling. Long-term follow-up of these patients is essential to demonstrate whether these changes are related to development of SND and also atrial tachyarrhythmias early in life., Competing Interests: The authors declare that the research was conducted in the absence of any commercial or financial relationships that could be construed as a potential conflict of interest., (Copyright © 2022 Kharbanda, van Schie, Ramdat Misier, Wesselius, Zwijnenburg, van Leeuwen, van de Woestijne, de Jong, Bogers, Taverne and de Groot.)
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
24. First-in-children epicardial mapping of the heart: unravelling arrhythmogenesis in congenital heart disease.
- Author
-
Kharbanda RK, van Schie MS, van Leeuwen WJ, Taverne YJHJ, Houck CA, Kammeraad JAE, Bogers AJJC, and de Groot NMS
- Subjects
- Arrhythmias, Cardiac etiology, Child, Electrodes, Female, Heart Atria diagnostic imaging, Heart Atria physiopathology, Heart Defects, Congenital surgery, Heart Ventricles diagnostic imaging, Heart Ventricles physiopathology, Humans, Infant, Male, Arrhythmias, Cardiac diagnosis, Epicardial Mapping, Heart Defects, Congenital diagnosis
- Abstract
Patients with congenital heart disease (CHD) are prone to develop atrial and ventricular arrhythmias. Multiple factors throughout life contribute to arrhythmogenicity substrate such as (i) (longstanding) volume and/or pressure overload, (ii) scar tissue, (iii) ageing-related structural remodelling, (iv) cardiovascular risk factors and (v) tachycardia-induced remodelling. At present, it is unknown whether, and to what extent, paediatric patients with CHD have atrial or ventricular conduction disorders early in life and whether there is a correlation between duration of volume/pressure overload and extensiveness of conduction disorders. To investigate this, we initiated high-resolution intraoperative epicardial mapping in paediatric patients with CHD undergoing primary open-heart surgery., (© The Author(s) 2020. Published by Oxford University Press on behalf of the European Association for Cardio-Thoracic Surgery. All rights reserved.)
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
25. First Evidence of Atrial Conduction Disorders in Pediatric Patients With Congenital Heart Disease.
- Author
-
Kharbanda RK, van Schie MS, Ramdat Misier NL, van Leeuwen WJ, Taverne YJHJ, van de Woestijne PC, Kammeraad JAE, Bartelds B, Bogers AJJC, and de Groot NMS
- Subjects
- Cardiac Conduction System Disease, Child, Epicardial Mapping, Heart Atria, Humans, Heart Conduction System, Heart Defects, Congenital complications
- Abstract
This study sought to investigate whether pediatric patients with congenital heart disease (CHD) already have atrial conduction disorders early in life. The authors conducted first-in-children epicardial mapping in 10 pediatric patients with CHD undergoing primary open heart surgery. Areas of conduction delay (CD) and block (CB) were present in all patients and were particularly observed at Bachmann's bundle (CD: 4.9%; CB: 2.3%), followed by the right atrium (CD: 3.7%; CB: 1.6%) and, to a lesser degree, the left atrium (CD: 1.8%; CB: 1.0%). Conduction abnormalities may by aggravated over time (e.g., aging, residual lesions, or valvular dysfunction), predisposing these patients to atrial arrhythmias early in life., Competing Interests: Author Disclosures The authors have reported that they have no relationships relevant to the contents of this paper to disclose., (Copyright © 2020 The Authors. Published by Elsevier Inc. All rights reserved.)
- Published
- 2020
- Full Text
- View/download PDF
26. Echocardiographic and clinical outcome after mitral valve plasty with a minimal access or conventional sternotomy approach.
- Author
-
de Groot-de Laat LE, Veen KM, Mcghie J, Oei FB, van Leeuwen WJ, Bogers AJ, and Geleijnse ML
- Subjects
- Aged, Atrial Function, Left, Atrial Remodeling, Female, Humans, Male, Middle Aged, Mitral Valve diagnostic imaging, Mitral Valve physiopathology, Mitral Valve Insufficiency diagnostic imaging, Mitral Valve Insufficiency physiopathology, Predictive Value of Tests, Recovery of Function, Severity of Illness Index, Time Factors, Treatment Outcome, Ventricular Function, Left, Ventricular Remodeling, Echocardiography, Heart Valve Prosthesis Implantation adverse effects, Mitral Valve surgery, Mitral Valve Annuloplasty adverse effects, Mitral Valve Insufficiency surgery, Sternotomy adverse effects
- Abstract
Background: The aim of this study is to evaluate the effects of minimal access mitral valve surgery (MAMVS) versus conventional surgery with or without concomitant tricuspid valve plasty (TVP) in consecutive patients with mitral regurgitation (MR) on clinical and echocardiographic outcome., Methods: One-hundred-and-twenty patients operated for MR (91 conventional and 29 MAMVS) were followed by echocardiography and quality of life assessment before and 6 months after surgery., Results: Patients in the MAMVS group were younger, more often in NYHA functional class I-II and had lower NT-proBNP levels. Only four patients (all in the conventional group) underwent mitral valve replacement. There were no significant differences in complications between MAMVS and conventional surgery. At 6 months, comparable MR reduction and left ventricular remodeling data were seen, left atrial remodeling was most prominent in the MAMVS group, 71 [55-90] to 43 [35-58] versus 69 [53-89] to 49 [41-70] mL/m
2 in the conventional group (P<0.05). Significant improvement for all quality of life domains were seen, except for pain, with no intergroup differences. Twenty-seven (23%) patients underwent concomitant TVP, all in the conventional group. Tricuspid regurgitation decreased after concomitant TVP (P<0.001), whereas in patients with no TVP no significant changes occurred. At 6 months tricuspid regurgitation grade was comparable in patients with TVP versus patients without need for TVP., Conclusions: MR severity reduced significantly, with no difference between conventional surgery and MAMVS in reducing MR, with superior left atrial remodeling in the MAMVS group. In-hospital complications and NYHA class and quality of life assessment were not different between conventional surgery and MAMVS.- Published
- 2020
- Full Text
- View/download PDF
27. A young man with a ST-elevation myocardial infarction.
- Author
-
Kimman JR, van Leeuwen WJ, and Zijlstra F
- Subjects
- Adult, Coronary Angiography, Electrocardiography, Humans, Male, Myocardium, ST Elevation Myocardial Infarction diagnostic imaging, ST Elevation Myocardial Infarction surgery
- Published
- 2020
- Full Text
- View/download PDF
28. Influence of pregnancy on long-term durability of allografts in right ventricular outflow tract.
- Author
-
Romeo JLR, Papageorgiou G, Takkenberg JJM, Roos-Hesselink JW, van Leeuwen WJ, Cornette JMJ, Rizopoulos D, Bogers AJJC, and Mokhles MM
- Subjects
- Adolescent, Adult, Female, Humans, Middle Aged, Pregnancy, Retrospective Studies, Treatment Outcome, Young Adult, Heart Transplantation adverse effects, Heart Valve Prosthesis Implantation adverse effects, Postoperative Complications epidemiology, Pregnancy Complications epidemiology, Pulmonary Valve Insufficiency epidemiology, Ventricular Outflow Obstruction surgery
- Abstract
Background: There is very limited published evidence about the influence of pregnancy on allograft durability in right ventricular outflow tract position. We present the first study using mixed and joint modeling., Methods: This retrospective study compared clinical and valve related outcomes of all consecutive female hospital survivors in their fertile life phase (18-50 years) based on pregnancy. Serial echocardiographic measurements of pulmonary gradient and regurgitation were analyzed for their association with valve replacement using joint models for longitudinal and time-to-event data. Occurrence of first pregnancy was included as a time-dependent intermediate event in both the longitudinal and survival analyses of the joint model to assess its impact on the hemodynamic and clinical outcome., Results: In total, 196 consecutive women in their fertile life-phase with an allograft were included. Complete information of 176 (90%) allografts in 165 women was available, including 1395 echocardiograms. Of these women, 51 (30.9%) women had 84 completed pregnancies at an average age of 29.1 ± 3.9 (SD) years; 8.1 ± 6.1 years since allograft implantation. Tetralogy of Fallot was the most common diagnosis in both groups. After a mean follow-up of 15.2 years (range 0.1-30), 7 (13.7%) parous women underwent valve replacement versus 20 (17.5%) nulliparous women. During this follow-up, the mean allograft gradient in parous (24.2 mm Hg) and nulliparous (21.0 mm Hg) women was comparable (P = .225). A 1-mm Hg increase in pulmonary gradient increased the instantaneous risk of pulmonary valve replacement (PVR) by a ratio of 1.051 (P < .001), regardless of pregnancy. Similarly, development of moderate or severe regurgitation increased the risk of PVR (P = .038), regardless of pregnancy. Pregnancy was not associated with a change in the allograft gradient (P = .258), regurgitation grade (P = .774), or hazard of PVR (P = .796) during follow-up., Conclusions: Pregnancy is not associated with impaired allograft durability in women with good cardiac health., (Copyright © 2019 The American Association for Thoracic Surgery. Published by Elsevier Inc. All rights reserved.)
- Published
- 2020
- Full Text
- View/download PDF
29. A case report on endarteritis in a child with coarctation of aorta.
- Author
-
Gnanam D, Bartelds B, van Leeuwen WJ, Frohn-Mulder IM, and Koopman LP
- Subjects
- Aortic Coarctation therapy, Child, Preschool, Combined Modality Therapy, Endarteritis microbiology, Endarteritis therapy, Humans, Male, Streptococcal Infections microbiology, Streptococcal Infections therapy, Streptococcus, Streptococcus sanguis, Aortic Coarctation diagnostic imaging, Echocardiography, Endarteritis diagnostic imaging, Streptococcal Infections diagnostic imaging
- Abstract
Coarctation of aorta(CoA), complicated by endarteritis in a children is very rare. Here we present a case of endarteritis in an unoperated CoA in a four year old boy. CoA had been diagnosed in the referring hospital, yet the diagnosis of endocarditis distal to CoA, was made in the tertiary center using modified transthoracic echo windows or focused views. After six weeks of intravenous antibiotic treatment, a coarctectomy and end-to-end anastomosis was performed and he recovered clinically well. This case report concludes that echocardiography remains as the standard diagnostic method for identifying intracardiac manifestations of infective endocarditis/endarteritis. Last but foremost, it delineates the importance of modified transthoracic echo windows or focused views in identifying the unusual position of endocarditis., (© 2019 The Authors. Echocardiography Published by Wiley Periodicals, Inc.)
- Published
- 2019
- Full Text
- View/download PDF
30. Outcomes of Pregnancy After Right Ventricular Outflow Tract Reconstruction With an Allograft Conduit.
- Author
-
Romeo JLR, Takkenberg JJM, Roos-Hesselink JW, Hanif M, Cornette JMJ, van Leeuwen WJ, van Dijk A, Bogers AJJC, and Mokhles MM
- Subjects
- Adult, Allografts physiology, Cohort Studies, Female, Follow-Up Studies, Heart Ventricles surgery, Humans, Infant, Newborn, Pregnancy, Pregnancy Complications, Cardiovascular surgery, Plastic Surgery Procedures methods, Retrospective Studies, Treatment Outcome, Young Adult, Allografts diagnostic imaging, Heart Ventricles diagnostic imaging, Pregnancy Complications, Cardiovascular diagnostic imaging, Pregnancy Outcome, Plastic Surgery Procedures trends
- Abstract
Background: There is no published evidence on pregnancy after right ventricular outflow tract (RVOT) reconstruction with an allograft., Objectives: The aim of this study was to describe pregnancy outcomes in women with allografts in the RVOT position., Methods: A retrospective cohort study of consecutive female patients who received allografts in the RVOT position was conducted. All patients between 18 and 50 years of age were screened for cardiac, obstetric, and fetal outcomes of completed (≥20 weeks' gestation) pregnancies., Results: In total, 196 women met the inclusion criteria, of whom 56 had 89 completed pregnancies. Information could be retrieved in 84 cases (94.4%). Mean maternal age was 29.6 ± 4.3 years, with 80 patients (95.2%) in New York Heart Association functional class I or II. The most common diagnosis was tetralogy of Fallot. All women survived pregnancy. There were 2 cases (2.4%) of heart failure (arrhythmic and diastolic dysfunction), 1 case (1.2%) of infection (chorioamnionitis), and 3 cases (3.6%) of pre-eclampsia. No other cardiac or obstetric events were reported. All children were born alive at a median gestational age of 38.4 weeks (interquartile range: 36.9 to 39.6 weeks), with a median birthweight of 2,930 g (interquartile range: 2,535 to 3,385 g). Seventeen (20.2%) were small for gestational age, and 20 (23.8%) were premature. Neonatal death was reported in 2 children (2.5%). Preconception pulmonary regurgitation was associated with an increased probability of pre-term labor (odds ratio: 2.610; 95% confidence interval: 1.318 to 5.172). Compared with the general Dutch population, pre-term delivery (25.0% vs. 7.4%, p < 0.001) and children small for gestational age (20.2% vs. 10.0%, p = 0.002) were more common., Conclusions: Women in good cardiac health after RVOT reconstruction with allografts can safely experience pregnancy and labor. The higher incidence of pre-term delivery and children small for gestational age warrants special attention., (Copyright © 2018 American College of Cardiology Foundation. Published by Elsevier Inc. All rights reserved.)
- Published
- 2018
- Full Text
- View/download PDF
31. Convergence in relationships between leaf traits, spectra and age across diverse canopy environments and two contrasting tropical forests.
- Author
-
Wu J, Chavana-Bryant C, Prohaska N, Serbin SP, Guan K, Albert LP, Yang X, van Leeuwen WJ, Garnello AJ, Martins G, Malhi Y, Gerard F, Oliviera RC, and Saleska SR
- Subjects
- Brazil, Geography, Models, Theoretical, Peru, Regression Analysis, Trees anatomy & histology, Trees growth & development, Forests, Light, Plant Leaves growth & development, Plant Leaves physiology, Quantitative Trait, Heritable, Tropical Climate
- Abstract
Leaf age structures the phenology and development of plants, as well as the evolution of leaf traits over life histories. However, a general method for efficiently estimating leaf age across forests and canopy environments is lacking. Here, we explored the potential for a statistical model, previously developed for Peruvian sunlit leaves, to consistently predict leaf ages from leaf reflectance spectra across two contrasting forests in Peru and Brazil and across diverse canopy environments. The model performed well for independent Brazilian sunlit and shade canopy leaves (R
2 = 0.75-0.78), suggesting that canopy leaves (and their associated spectra) follow constrained developmental trajectories even in contrasting forests. The model did not perform as well for mid-canopy and understory leaves (R2 = 0.27-0.29), because leaves in different environments have distinct traits and trait developmental trajectories. When we accounted for distinct environment-trait linkages - either by explicitly including traits and environments in the model, or, even better, by re-parameterizing the spectra-only model to implicitly capture distinct trait-trajectories in different environments - we achieved a more general model that well-predicted leaf age across forests and environments (R2 = 0.79). Fundamental rules, linked to leaf environments, constrain the development of leaf traits and allow for general prediction of leaf age from spectra across species, sites and canopy environments., (© 2016 The Authors. New Phytologist © 2016 New Phytologist Trust.)- Published
- 2017
- Full Text
- View/download PDF
32. Productivity and phenological responses of natural vegetation to present and future inter-annual climate variability across semi-arid river basins in Chile.
- Author
-
Glade FE, Miranda MD, Meza FJ, and van Leeuwen WJ
- Subjects
- Altitude, Chile, Climate, Droughts, Ecosystem, Environmental Monitoring, Grassland, Rivers, Satellite Imagery, Seasons, Temperature, Climate Change, Plant Development
- Abstract
Time series of vegetation indices and remotely sensed phenological data offer insights about the patterns in vegetation dynamics. Both are useful sources of information for analyzing and monitoring ecosystem responses to environmental variations caused by natural and anthropogenic drivers. In the semi-arid region of Chile, climate variability and recent severe droughts in addition to land-use changes pose threats to the stability of local ecosystems. Normalized difference vegetation index time series (2000-2013) data from the moderate resolution imaging spectroradiometer (MODIS) was processed to monitor the trends and patterns of vegetation productivity and phenology observed over the last decade. An analysis of the relationship between (i) vegetation productivity and (ii) precipitation and temperature data for representative natural land-use cover classes was made. Using these data and ground measurements, productivity estimates were projected for two climate change scenarios (RCP2.6 and RCP8.5) at two altitudinal levels. Results showed negative trends of vegetation productivity below 2000 m a.s.l. and positive trends for higher elevations. Phenology analysis suggested that mountainous ecosystems were starting their growing period earlier in the season, coinciding with a decreased productivity peak during the growing season. The coastal shrubland/grassland land cover class had a significant positive relation with rainfall and a significant negative relation with temperature, suggesting that these ecosystems are vulnerable to climate change. Future productivity projections indicate that under an RCP8.5 climate change scenario, productivity could decline by 12% in the period of 2060-2100, leading to a severe vegetation degradation at lower altitudes and in drier areas.
- Published
- 2016
- Full Text
- View/download PDF
33. Land Use and Environmental Variability Impacts on the Phenology of Arid Agro-Ecosystems.
- Author
-
Romo-Leon JR, van Leeuwen WJ, and Castellanos-Villegas A
- Subjects
- Climate, Crops, Agricultural growth & development, Ecosystem, Linear Models, Mexico, Models, Theoretical, Multivariate Analysis, Seasons, Time Factors, Agriculture methods, Conservation of Natural Resources
- Abstract
The overexploitation of water resources in arid environments often results in abandonment of large extensions of agricultural lands, which may (1) modify phenological trends, and (2) alter the sensitivity of specific phenophases to environmental triggers. In Mexico, current governmental policies subsidize restoration efforts, to address ecological degradation caused by abandonments; however, there is a need for new approaches to assess their effectiveness. Addressing this, we explore a method to monitor and assess (1) land surface phenology trends in arid agro-ecosystems, and (2) the effect of climatic factors and restoration treatments on the phenology of abandoned agricultural fields. We used 16-day normalized difference vegetation index composites from the moderate resolution imaging spectroradiometer from 2000 to 2009 to derive seasonal phenometrics. We then derived phenoclimatic variables and land cover thematic maps, to serve as a set of independent factors that influence vegetation phenology. We conducted a multivariate analysis of variance to analyze phenological trends among land cover types, and developed multiple linear regression models to assess influential climatic factors driving phenology per land cover analyzed. Our results suggest that the start and length of the growing season had different responses to environmental factors depending on land cover type. Our analysis also suggests possible establishment of arid adapted species (from surrounding ecosystems) in abandoned fields with longer times since abandonment. Using this approach, we were able increase our understanding on how climatic factors influence phenology on degraded arid agro-ecosystems, and how this systems evolve after disturbance.
- Published
- 2016
- Full Text
- View/download PDF
34. Correction: Spatial, Temporal, and Density-Dependent Components of Habitat Quality for a Desert Owl.
- Author
-
Flesch AD, Hutto RL, van Leeuwen WJ, Hartfield K, and Jacobs S
- Published
- 2015
- Full Text
- View/download PDF
35. Spatial, temporal, and density-dependent components of habitat quality for a desert owl.
- Author
-
Flesch AD, Hutto RL, van Leeuwen WJ, Hartfield K, and Jacobs S
- Subjects
- Animals, Longitudinal Studies, Mexico, Population Density, Population Dynamics, Reproduction physiology, Conservation of Natural Resources methods, Desert Climate, Ecosystem, Strigiformes physiology, Weather
- Abstract
Spatial variation in resources is a fundamental driver of habitat quality but the realized value of resources at any point in space may depend on the effects of conspecifics and stochastic factors, such as weather, which vary through time. We evaluated the relative and combined effects of habitat resources, weather, and conspecifics on habitat quality for ferruginous pygmy-owls (Glaucidium brasilianum) in the Sonoran Desert of northwest Mexico by monitoring reproductive output and conspecific abundance over 10 years in and around 107 territory patches. Variation in reproductive output was much greater across space than time, and although habitat resources explained a much greater proportion of that variation (0.70) than weather (0.17) or conspecifics (0.13), evidence for interactions among each of these components of the environment was strong. Relative to habitat that was persistently low in quality, high-quality habitat buffered the negative effects of conspecifics and amplified the benefits of favorable weather, but did not buffer the disadvantages of harsh weather. Moreover, the positive effects of favorable weather at low conspecific densities were offset by intraspecific competition at high densities. Although realized habitat quality declined with increasing conspecific density suggesting interference mechanisms associated with an Ideal Free Distribution, broad spatial heterogeneity in habitat quality persisted. Factors linked to food resources had positive effects on reproductive output but only where nest cavities were sufficiently abundant to mitigate the negative effects of heterospecific enemies. Annual precipitation and brooding-season temperature had strong multiplicative effects on reproductive output, which declined at increasing rates as drought and temperature increased, reflecting conditions predicted to become more frequent with climate change. Because the collective environment influences habitat quality in complex ways, integrated approaches that consider habitat resources, stochastic factors, and conspecifics are necessary to accurately assess habitat quality.
- Published
- 2015
- Full Text
- View/download PDF
36. Assessing transmission of crop diseases by insect vectors in a landscape context.
- Author
-
Carrière Y, Degain B, Hartfield KA, Nolte KD, Marsh SE, Ellers-Kirk C, Van Leeuwen WJ, Liesner L, Dutilleul P, and Palumbo JC
- Subjects
- Animals, Arizona, Geography, Crops, Agricultural virology, Cucumis melo virology, Hemiptera virology, Insect Vectors virology, Plant Diseases virology
- Abstract
Theory indicates that landscape composition affects transmission of vector-borne crop diseases, but few empirical studies have investigated how landscape composition affects plant disease epidemiology. Since 2006, Bemisia tabaci (Gennadius) has vectored the cucurbit yellow stunting disorder virus (CYSDV) to cantaloupe and honeydew melons (Cucumis melo L.) in the southwestern United States and northern Mexico, causing significant reductions in yield of fall melons and increased use of insecticides. Here, we show that a landscape-based approach allowing simultaneous assessment of impacts of local (i.e., planting date) and regional (i.e., landscape composition) factors provides valuable insights on how to reduce crop disease risks. Specifically, we found that planting fall melon fields early in the growing season, eliminating plants germinating from seeds produced by spring melons after harvest, and planting fall melon fields away from cotton and spring melon fields may significantly reduce the incidence of CYSDV infection in fall melons. Because the largest scale of significance of the positive association between abundance of cotton and spring melon fields and CYSDV incidence was 1,750 and 3,000 m, respectively, reducing areas of cotton and spring melon fields within these distances from fall melon fields may decrease CYSDV incidence. Our results indicate that landscape-based studies will be fruitful to alleviate limitations imposed on crop production by vector-borne diseases.
- Published
- 2014
- Full Text
- View/download PDF
37. Surgical or transcatheter mitral valve intervention: complex disease requires complex decisions.
- Author
-
Head SJ, van Leeuwen WJ, Van Mieghem NM, and Kappetein AP
- Subjects
- Humans, Cardiac Catheterization methods, Heart Valve Prosthesis Implantation methods, Mitral Valve surgery, Mitral Valve Insufficiency mortality, Mitral Valve Insufficiency therapy
- Published
- 2014
- Full Text
- View/download PDF
38. Single-centre experience with mitral valve repair in asymptomatic patients with severe mitral valve regurgitation.
- Author
-
van Leeuwen WJ, Head SJ, de Groot-de Laat LE, Geleijnse ML, Bogers AJ, Van Herwerden LA, and Kappetein AP
- Subjects
- Adult, Aged, Asymptomatic Diseases, Female, Hemodynamics, Humans, Kaplan-Meier Estimate, Male, Middle Aged, Mitral Valve physiopathology, Mitral Valve Insufficiency diagnosis, Mitral Valve Insufficiency mortality, Mitral Valve Insufficiency physiopathology, Netherlands, Quality of Life, Retrospective Studies, Surveys and Questionnaires, Time Factors, Treatment Outcome, Ventricular Function, Left, Cardiac Surgical Procedures adverse effects, Cardiac Surgical Procedures mortality, Mitral Valve surgery, Mitral Valve Insufficiency surgery
- Abstract
Objectives: Guidelines recommend surgical mitral valve repair in selected patients with asymptomatic severe mitral valve regurgitation (MR), but the role of repair remains a matter of debate. Survival analyses of operated asymptomatic patients have been reported, but long-term haemodynamics and quality of life are not well defined. The aim of this study was to report the long-term follow-up focusing on these aspects., Methods: Our database identified patients who underwent primary isolated mitral valve repair for severe MR and were asymptomatic by New York Heart Association Class I and in sinus rhythm. To obtain sufficient length of follow-up, only patients operated on before 2006 returned for an echocardiogram and quality-of-life assessment (SF-36)., Results: Between May 1991 and December 2005, 46 asymptomatic patients with severe MR and a normal left ventricular function (ejection fraction >60%) were operated on. Mean age was 50.2 ± 13.2 years and 89% of patients were male. There were no operative deaths. Mean follow-up was 8.4 ± 3.9 years with 386 patient-years, survival was 93.3% at 12 years and comparable with the general age-matched Dutch population. Follow-up echocardiography showed that 92% had no to mild MR, and 3 patients had moderate MR. Left ventricular function was good/impaired/moderate in 66/29/5% of patients. Quality-of-life SF-36 assessment showed that mean physical and mental health components were 83 ± 17 and 79 ± 17, which was comparable with that of the general age- and gender-matched Dutch population., Conclusions: Our experience shows that mitral valve repair for severe MR in asymptomatic patients is safe, and has satisfactory long-term survival with a low recurrence rate of MR, good left ventricular function, and excellent quality of life that is comparable with the general Dutch population.
- Published
- 2013
- Full Text
- View/download PDF
39. Fine scale spatial urban land cover factors associated with adult mosquito abundance and risk in Tucson, Arizona.
- Author
-
Landau KI and van Leeuwen WJ
- Subjects
- Aedes physiology, Animals, Arizona, Culex physiology, Seasons, Culicidae physiology
- Abstract
It is currently unclear what role microhabitat land cover plays in determining the seasonal spatial distribution of Aedes aegypti and Culex quinquefasciatus, disease vectors of dengue and West Nile Virus, respectively, in Tucson, AZ. We compared mosquito abundance to sixteen land cover variables derived from 2010 NAIP multispectral data and 2008 LiDAR height data. Mosquitoes were trapped with 30-9 traps from May to October of 2010 and 2011. Variables were extracted for five buffer zones (10-50 m radii at 10 m intervals) around trapping sites. Stepwise regression was performed to determine the best scale for observation and the influential land cover variables. The 30 m radius buffer was determined to be the best for observing the land cover-mosquito abundance relationship. Ae. aegypti presence was positively associated with structure and medium height trees and negatively associated with bare earth; Cx. quinquefasciatus presence was positively associated with pavement and medium height trees and negatively associated with shrubs. These findings emphasize vegetation, impervious surfaces, and soil influences on mosquito presence in an urban setting. Lastly, the land cover-mosquito abundance relationships were used to produce risk maps of seasonal presence that highlight high risk areas in Tucson, which may be useful for focusing mosquito control program actions., (© 2012 The Society for Vector Ecology.)
- Published
- 2012
- Full Text
- View/download PDF
40. Details in a meta-analysis comparing mitral valve repair to replacement for ischemic regurgitation.
- Author
-
Head SJ, van Leeuwen WJ, Bogers AJ, and Kappetein AP
- Subjects
- Female, Humans, Male, Heart Valve Prosthesis Implantation methods, Mitral Valve surgery, Mitral Valve Insufficiency surgery
- Published
- 2012
- Full Text
- View/download PDF
41. Monitoring the Effects of Forest Restoration Treatments on Post-Fire Vegetation Recovery with MODIS Multitemporal Data.
- Author
-
Van Leeuwen WJ
- Abstract
This study examines how satellite based time-series vegetation greenness data and phenological measurements can be used to monitor and quantify vegetation recovery after wildfire disturbances and examine how pre-fire fuel reduction restoration treatments impact fire severity and impact vegetation recovery trajectories. Pairs of wildfire affected sites and a nearby unburned reference site were chosen to measure the post-disturbance recovery in relation to climate variation. All site pairs were chosen in forested uplands in Arizona and were restricted to the area of the Rodeo-Chediski fire that occurred in 2002. Fuel reduction treatments were performed in 1999 and 2001. The inter-annual and seasonal vegetation dynamics before, during, and after wildfire events can be monitored using a time series of biweekly composited MODIS NDVI (Moderate Resolution Imaging Spectroradiometer - Normalized Difference Vegetation Index) data. Time series analysis methods included difference metrics, smoothing filters, and fitting functions that were applied to extract seasonal and inter-annual change and phenological metrics from the NDVI time series data from 2000 to 2007. Pre- and post-fire Landsat data were used to compute the Normalized Burn Ratio (NBR) and examine burn severity at the selected sites. The phenological metrics (pheno-metrics) included the timing and greenness (i.e. NDVI) for the start, peak and end of the growing season as well as proxy measures for the rate of green-up and senescence and the annual vegetation productivity. Pre-fire fuel reduction treatments resulted in lower fire severity, which reduced annual productivity much less than untreated areas within the Rodeo-Chediski fire perimeter. The seasonal metrics were shown to be useful for estimating the rate of post-fire disturbance recovery and the timing of phenological greenness phases. The use of satellite time series NDVI data and derived pheno-metrics show potential for tracking vegetation cover dynamics and successional changes in response to drought, wildfire disturbances, and forest restoration treatments in fire-suppressed forests.
- Published
- 2008
- Full Text
- View/download PDF
42. Acute dehiscence of a valve prosthesis 5 years after implantation.
- Author
-
van Leeuwen WJ, Kappetein AP, and Bogers AJ
- Subjects
- Heart Valve Prosthesis adverse effects, Humans, Male, Middle Aged, Mitral Valve, Time Factors, Endocarditis, Bacterial complications, Gram-Positive Bacterial Infections complications, Heart Valve Prosthesis microbiology, Propionibacterium acnes, Prosthesis-Related Infections complications, Surgical Wound Dehiscence microbiology
- Abstract
Propionibacterium acnes, a common human skin organism [Perry A.L., Lambert P.A., Under the microscope Propionibacterium acnes, Lett App Microbiol 2006; 42:185-186], mostly considered a contaminant, has rarely been associated with cases of infectious endocarditis [Vanagt W.Y., Daenen W.J., Delhaas T., Propionibacterium acnes endocarditis on an annuloplasty ring in an adolescent boy, Heart 2004; 90:56]. We report on a 48-year old man with a history of mitral valve replacement who acutely developed dyspnoea, tachypnoea and forward failure. Transesophageal echocardiography showed a dehiscence of the St. Jude mechanical mitral prosthesis necessitating urgent surgery. The prosthesis was replaced by another St. Jude mechanical valve. Blood cultures were initially negative but after a prolonged incubation period the tissue cultures became positive for Propionibacterium acnes. In cases of valvular dehiscence without macroscopic signs of endocarditis, communication between clinicians and the laboratory is important in order to incubate blood and tissue samples for a longer period of time to be able to detect exceptional causes of endocarditis.
- Published
- 2007
- Full Text
- View/download PDF
43. Rescue of progeria in trichothiodystrophy by homozygous lethal Xpd alleles.
- Author
-
Andressoo JO, Jans J, de Wit J, Coin F, Hoogstraten D, van de Ven M, Toussaint W, Huijmans J, Thio HB, van Leeuwen WJ, de Boer J, Egly JM, Hoeijmakers JH, van der Horst GT, and Mitchell JR
- Subjects
- Animals, DNA Damage, Genes, Lethal, Genes, Recessive, Growth Disorders pathology, Humans, Mice, Mice, Inbred C57BL, Phenotype, Progeria metabolism, Transcription Factor TFIIH genetics, Transcription Factor TFIIH metabolism, Transcription, Genetic, Ultraviolet Rays, Alleles, Growth Disorders genetics, Hair Diseases genetics, Homozygote, Ichthyosis genetics, Progeria genetics, Xeroderma Pigmentosum Group D Protein genetics
- Abstract
Although compound heterozygosity, or the presence of two different mutant alleles of the same gene, is common in human recessive disease, its potential to impact disease outcome has not been well documented. This is most likely because of the inherent difficulty in distinguishing specific biallelic effects from differences in environment or genetic background. We addressed the potential of different recessive alleles to contribute to the enigmatic pleiotropy associated with XPD recessive disorders in compound heterozygous mouse models. Alterations in this essential helicase, with functions in both DNA repair and basal transcription, result in diverse pathologies ranging from elevated UV sensitivity and cancer predisposition to accelerated segmental progeria. We report a variety of biallelic effects on organismal phenotype attributable to combinations of recessive Xpd alleles, including the following: (i) the ability of homozygous lethal Xpd alleles to ameliorate a variety of disease symptoms when their essential basal transcription function is supplied by a different disease-causing allele, (ii) differential developmental and tissue-specific functions of distinct Xpd allele products, and (iii) interallelic complementation, a phenomenon rarely reported at clinically relevant loci in mammals. Our data suggest a re-evaluation of the contribution of "null" alleles to XPD disorders and highlight the potential of combinations of recessive alleles to affect both normal and pathological phenotypic plasticity in mammals., Competing Interests: Competing interests. The authors have declared that no competing interests exist.
- Published
- 2006
- Full Text
- View/download PDF
44. Bone mineral density assessed by phalangeal radiographic absorptiometry before and during long-term growth hormone treatment in girls with Turner's syndrome participating in a randomized dose-response study.
- Author
-
Sas TC, de Muinck Keizer-Schrama SM, Stijnen T, van Teunenbroek A, van Leeuwen WJ, Asarfi A, van Rijn RR, and Drop SL
- Subjects
- Adolescent, Child, Child, Preschool, Dose-Response Relationship, Drug, Female, Humans, Longitudinal Studies, Absorptiometry, Photon, Bone Density, Fingers diagnostic imaging, Human Growth Hormone therapeutic use, Turner Syndrome drug therapy, Turner Syndrome physiopathology
- Abstract
To assess bone mineral density (BMD) in girls with Turner's syndrome before and during long-term treatment with GH, longitudinal measurements using phalangeal radiographic absorptiometry were performed in 68 girls with Turner's syndrome. These previously untreated girls, age 2-11 y, participating in a randomized, dose-response trial, were randomly assigned to one of three GH dosage groups: group A, 4 IU/m(2)/d ( approximately 0.045 mg/kg/d); group B, first year 4 IU/m(2)/d, thereafter 6 IU/m(2)/d ( approximately 0.0675 mg/kg/d); or group C, first year 4 IU/m(2)/d, second year 6 IU/m(2)/d, thereafter 8 IU/m(2)/d ( approximately 0.090 mg/kg/d). In the first 4 y of GH treatment, no estrogens for pubertal induction were prescribed to the girls. Thereafter, girls started with 17beta-estradiol (5 microg/kg body weight/d, orally) when they had reached the age of 12 y. BMD results were adjusted for bone age and sex, and expressed as SD scores using reference values of healthy Dutch girls. At baseline, almost every individual BMD value of bone consisting predominantly of cortical bone, as well as that of bone consisting predominantly of trabecular bone, was within the normal range of healthy girls and the SD scores were not significantly different from zero [mean (SE) 0.38 (0.22) and -0.04 (0.13)]. During 7 y of GH treatment, BMD SD scores showed a significant increase to values significantly higher than zero [mean (SE) 0.87 (0.15) and 0.95 (0.14)]. The increment in BMD SD score of bone consisting predominantly of cortical bone was significantly higher in group C compared with that of the other two GH dosage groups. The pretreatment bone age was significantly negatively related to the increment in BMD SD score. We found no significant influence of spontaneous puberty or the use of low-dose estrogens in the last 3 y of the study period on the increment in BMD SD score during 7 y of GH treatment. In conclusion, most untreated young girls with Turner's syndrome have a normal volumetric BMD. During 7 y of GH treatment with 4, 6, or 8 IU/m(2)/d, the BMD SD score increased significantly.
- Published
- 2001
- Full Text
- View/download PDF
45. Quantitative tibial ultrasonometry versus radiographic phalangeal absorptiometry in a Caucasian pediatric population.
- Author
-
Lequin MH, van Rijn RR, Robben SG, van Leeuwen WJ, Hop WC, and van Kuijk C
- Subjects
- Adolescent, Adult, Anthropometry, Child, Cohort Studies, Female, Humans, Male, Predictive Value of Tests, Prospective Studies, Regression Analysis, Absorptiometry, Photon methods, Bone Density physiology, Fingers diagnostic imaging, Tibia diagnostic imaging, Ultrasonography methods, White People
- Abstract
There is a need for a reliable bone assessment technique in children. In this study, we compare an existing technique used in children, radiographic absorptiometry (RA), with a relatively novel technique, quantitative tibial ultrasonometry (QUS). In a prospective cohort study, we enrolled 290 girls (mean age 12.7 years) and 273 boys (mean age 12.4 years). Radiographs of the left hand and the left index finger were taken with an aluminium reference wedge within the field of exposure. Radiographic absorptiometry on the second middle phalanx at the mid-level (BMD50%) and proximal quarter (BMD25%) was performed with interactive software. Tibial QUS was performed using the SoundScan Compact. Multiple regression analysis showed that SOS correlated significantly with BMD25% for both boys (r = 0.65, P < 0.001) and girls (r = 0.59, P < 0.001), taking into account age and gender. The same applied for the correlation between speed of sound (SOS) and BMD50% in boys (r = 0.62, P < 0.001) and girls (r = 0.67, P < 0.001). Cubic regression between calendar age and BMD25% showed the best fit for both boys (r2 = 0.60) and girls (r2 = 0.60). For BMD50% a difference in regression was found between boys and girls. Quadratic regression gave a satisfactory fit for boys (r2 = 0.61 ) whereas for girls, a cubic relation was best (r2 = 0.59). Overall, there was a significant correlation between BMD25% and BMD50% for boys r = 0.89 and for girls r = 0.91 (both P < 0.001). Our data show a significant correlation between two different bone assessment techniques. In addition, these data suggest that both tibial ultrasonometry and RA are useful techniques in children.
- Published
- 2001
- Full Text
- View/download PDF
46. Hospital outbreak of methicillin-resistant Staphylococcus aureus followed by an in vivo change to a mecA-negative mutant with loss of epidemicity.
- Author
-
Wagenvoort JH, Toenbreker HM, Heck ME, van Leeuwen WJ, and Wannet WJ
- Subjects
- Anti-Bacterial Agents pharmacology, Carrier Proteins genetics, Cross Infection microbiology, Humans, Microbial Sensitivity Tests methods, Muramoylpentapeptide Carboxypeptidase genetics, Netherlands, Penicillin-Binding Proteins, Salmonella Infections microbiology, Staphylococcus aureus classification, Staphylococcus aureus genetics, Bacterial Proteins, Cross Infection epidemiology, Disease Outbreaks, Hexosyltransferases, Methicillin Resistance genetics, Mutation, Peptidyl Transferases, Salmonella Infections epidemiology, Staphylococcus aureus drug effects
- Published
- 2000
- Full Text
- View/download PDF
47. A longitudinal study on bone mineral density until adulthood in girls with Turner's syndrome participating in a growth hormone injection frequency-response trial.
- Author
-
Sass TC, De Muinck Keizer-Schrama SM, Stijnen T, Asarfi A, Van Leeuwen WJ, Van Teunenbroek A, Van Rijn RR, and Drop SL
- Subjects
- Adolescent, Adult, Age Determination by Skeleton, Body Height drug effects, Body Weight drug effects, Bone and Bones diagnostic imaging, Child, Cross-Over Studies, Drug Administration Schedule, Female, Fingers, Hand, Human Growth Hormone therapeutic use, Humans, Injections, Longitudinal Studies, Bone Density drug effects, Ethinyl Estradiol therapeutic use, Human Growth Hormone administration & dosage, Turner Syndrome drug therapy
- Abstract
Objective: The aim of this study was to assess the volumetric bone mineral density (BMD) in girls with Turner's syndrome (TS) before and during growth hormone (GH) treatment in combination with low dose oestrogens as well as three years after discontinuation of GH treatment., Design: In a prospective, randomized injection frequency-response study, the effect of GH treatment in combination with low dose ethinyl oestradiol (starting with 0.05 microgram/kg/day), on BMD was evaluated, comparing twice daily (BID) with once daily (OD) injections of a total GH dose of 6 IU/m2/day until adult height was reached. After discontinuation of GH treatment, the dosage of oestrogens was further increased to adult supplementation levels., Patients: Nineteen untreated girls with TS, mean (SD) baseline pretreatment age 13.3 (1.7) (range 11.0-17.6) year., Measurements: Before and during GH treatment, measurements of volumetric BMD were performed using phalangeal radiographic absorptiometry. In addition, the BMD measurements were repeated three years after discontinuation of GH treatment. BMD results were adjusted for bone age and sex, and expressed as SD-scores (SDS) using reference values of healthy Dutch girls., Results: At baseline, most individual BMD values of cortical bone as well as those of trabecular bone were within the normal range of healthy girls. However, the mean BMD SDS of the trabecular bone was significantly lower than zero. During treatment, the BMD SDS showed a significant increment to values equal or higher than zero after mean (SD) GH treatment period of 36.6 (7.5) months. The increase in BMD of the cortical bone was significantly higher in the OD group than in the BID group. The BMD SDS in the last year of GH treatment was not significant different between the two injection frequency groups. Three years after discontinuation of GH treatment, the BMD values had increased further similar as in healthy girls, resulting in BMD values all within normal range or even higher., Conclusions: Most untreated girls with Turner syndrome, age >/= 11 years, have a normal volumetric BMD of the cortical, as well as of the trabecular bone compared to healthy girls. During GH treatment with 6 IU/m2/day in combination with low dose oestrogens, the BMD SDS increases significantly. After discontinuation of GH treatment and the use of oestrogens in an adult dosage, the BMD was as high as in young healthy women.
- Published
- 2000
- Full Text
- View/download PDF
48. Clonal dissemination of epidemic methicillin-resistant Staphylococcus aureus in Belgium and neighboring countries.
- Author
-
Deplano A, Witte W, van Leeuwen WJ, Brun Y, and Struelens MJ
- Subjects
- Bacteriophage Typing, Belgium epidemiology, DNA, Bacterial analysis, DNA-Cytosine Methylases, Electrophoresis, Gel, Pulsed-Field, Europe epidemiology, Humans, Methicillin Resistance, Molecular Epidemiology, Multicenter Studies as Topic, Staphylococcus aureus genetics, Cross Infection epidemiology, Disease Outbreaks, Staphylococcal Infections epidemiology, Staphylococcus aureus classification
- Abstract
Objectives: To determine the diversity of pulsed-field gel electrophoresis (PFGE) types among epidemic strains of methicillin-resistant Staphylococcus aureus (MRSA) recovered in Belgium, France, Germany and The Netherlands over the period 1981-94., Methods: MRSA strains collected in a multicenter survey in Belgium (n = 171) and from reference laboratories in neighboring countries (n = 102) were characterized by PFGE analysis using the SmaI enzyme., Results: In total, 32 PFGE types were found. Epidemic PFGE type 1, first recognized in 1984, accounted for 82% of Belgian strains (87% of hospitals) and 51% of European MRSA strains. Four other internationally epidemic PFGE types (types 8, 10, 11 and 12) were less widely disseminated and more recently detected (1991-94), each recovered from two or three countries. International spread of two PFGE types was linked to transfer of colonized patients to Dutch hospitals from another country where this type was frequently recovered., Conclusions: Genotypic analysis indicated widespread distribution of several outbreak-associated MRSA strains over large European regions, which was in some instances related to interhospital patient transfer. These findings underscore the need for standardized international surveillance and control of MRSA transmission between healthcare institutions across Europe.
- Published
- 2000
- Full Text
- View/download PDF
49. [Preliminary results of antibiotic resistance monitoring in the Netherlands].
- Author
-
Mevius DJ, Veldman KT, van der Giessen A, and van Leeuwen WJ
- Subjects
- Animals, Campylobacter drug effects, Cattle, Drug Resistance, Microbial, Enterococcus faecium drug effects, Escherichia coli drug effects, Feces microbiology, Humans, Microbial Sensitivity Tests veterinary, Poultry, Salmonella drug effects, Swine, Zoonoses, Anti-Bacterial Agents pharmacology, Bacteria drug effects
- Abstract
Qualitative tests are used to monitor antimicrobial resistance in bacteria of animal origin in the Netherlands. Quantitative information on trends in resistance is thus not obtained. Moreover, in general a limited panel of antibiotics is tested. The present study describes resistance in zoonotic food-borne pathogens Salmonella, Campylobacter, and Escherichia coli O157 isolated from human clinical cases and from faeces of healthy food animals in 1998 and 1999, as determined with quantitative susceptibility tests. The resistance of the indicator organisms E. coli and Enterococcus faecium isolated from faecal samples of broilers and pigs randomly sampled at slaughterhouses was also determined. For this end, faecal samples from veal calves were sampled in 1996 and 1997 at the three main Dutch veal calf slaughterhouses. In 1998 only a limited number of faecal samples of veal calves were taken at farms. For E. coli and Salmonella the following antibiotics were tested: amoxicillin, amoxicillin-clavulanic acid, piperacillin, cefotaxime, ceftazidime, imipenem, gentamicin, doxycycline, trimethoprim, trimethoprim/sulphamethoxazole, ciprofloxacin, chloramphenicol, florfenicol, carbadox, and flumequine. For E. faecium the following antibiotics were tested: amoxicillin, amoxicillin-clavulanic acid, chloramphenicol, doxycycline, erythromycin, vancomycin, teicoplanin, streptomycin ('high level' > 2000 mg/ml), gentamicin ('high level' > 500 mg/ml), ciprofloxacin, bacitracin, flavofosfolipol, salinomycin, quinupristin-dalfopristin, virginiamycin, tilmicosin, avilamycin, and everninomycin. For Campylobacter the following antibiotics were tested: erythromycin, doxycycline, gentamicin, carbadox, flavofosfolipol, ciprofloxacin, trimethoprim/sulphamethoxazole, amoxicillin, and metronidazole.
- Published
- 2000
50. Invasive group A streptococcal disease in the Netherlands: evidence for a protective role of anti-exotoxin A antibodies.
- Author
-
Mascini EM, Jansze M, Schellekens JF, Musser JM, Faber JA, Verhoef-Verhage LA, Schouls L, van Leeuwen WJ, Verhoef J, and van Dijk H
- Subjects
- Adolescent, Adult, Aged, Aged, 80 and over, Antibodies, Bacterial immunology, Bacteremia diagnosis, Bacteremia epidemiology, Bacteremia microbiology, Child, Child, Preschool, Enzyme-Linked Immunosorbent Assay, Exotoxins biosynthesis, Female, Humans, Infant, Infant, Newborn, Male, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Population Surveillance, Prognosis, Shock, Septic diagnosis, Shock, Septic epidemiology, Shock, Septic microbiology, Streptococcal Infections diagnosis, Streptococcal Infections epidemiology, Streptococcus pyogenes metabolism, Antibodies, Bacterial blood, Bacterial Proteins, Exotoxins immunology, Membrane Proteins, Streptococcal Infections immunology, Streptococcal Infections microbiology, Streptococcus pyogenes isolation & purification
- Abstract
As part of a nationwide surveillance in The Netherlands during 1994-1997, 53 patients with invasive group A streptococcal (GAS) infections were evaluated for medical history, symptoms, and outcome. Patients' isolates were tested for the production of pyrogenic exotoxins A (SPE-A) and B (SPE-B). Acute-phase sera from all patients and convalescent sera from 12 patients were investigated for the presence of antibodies against SPE-A and SPE-B. Twenty-three patients developed toxic shock-like syndrome and 16 died. Absence of antibodies against SPE-A and/or SPE-B was a risk factor for developing invasive streptococcal disease. Toxic shock and mortality were associated with a lack of anti-SPE-A antibodies (P<.025). Anti-SPE-A antibodies were found in convalescent sera from all patients infected by speA-positive isolates. Virtually all invasive speA-positive streptococci expressed SPE-A protein in vitro. Thus antibodies against SPE-A appeared vital for mediating the outcome of invasive GAS disease in this population.
- Published
- 2000
- Full Text
- View/download PDF
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.