8 results on '"relativiteitsvereiste"'
Search Results
2. AANSPRAKELIJKHEID VAN DE ORGANISATOR BIJ (SPORT)EVENEMENTEN:Waar liggen de juridische grenzen?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
buitencontracturele aansprakelijkheid ,exoneratie ,causaliteitsafweging ,verzekeringsplicht ,kelderluikfactoren ,relativiteitsvereiste ,samenloop ,eigen schul ,gevaarzetting ,billijkheidscorrectie - Abstract
Ten aanzien van de aansprakelijkheidspositie van organisatoren van evenementen bestaan nog veel onduidelijkheden. Hoe ver reikt de zorgplicht van een organisator en is er een onderscheid voor deelnemers en toeschouwers? Verder speelt bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van organisatoren het verzekeringsaspect. Kan een organisator een verzekeringsplicht hebben? Daarnaast is binnen contractuele verhoudingen de problematiek van exoneratieclausules van belang. In hoeverre hebben organisatoren de mogelijkheid om met succes te exonereren voor aansprakelijkheid? Staat de aansprakelijkheid van een organisator vast, dan dient met betrekking tot de omvang van de schadevergoeding ook de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer of toeschouwer in ogenschouw te worden genomen. De vraag is daarbij in hoeverre een deelnemer of toeschouwer zelf een verwijt kan worden gemaakt voor het ontstaan van de schade en welke omstandigheden in hun risicosfeer liggen. De onderzoeksvraag die centraal staat in deze scriptie luidt als volgt:Onder welke juridische voorwaarden is een organisator jegens een deelnemer of toeschouwer civielrechtelijk aansprakelijk voor schade als gevolg van ongevallen tijdens een (sport)evenement?Allereerst werd onderzocht onder welke juridische voorwaarden een organisator van een evenement jegens toeschouwers en deelnemers aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). In dat kader werd tevens onderzocht of er andere normstellingen gelden voor toeschouwers en deelnemers. Bij het maken van de afweging of een organisator potentieel onrechtmatig gevaarzettend heeft gehandeld, zijn de Kelderluikfactoren nog altijd van groot belang. In hoofdstuk 2 werden de Kelderluikfactoren o.a. aan de hand van het Disloque- en Skeelerarrest nader uitgewerkt en toegespitst op de positie van organisatoren. Evenals bij deelnemers gaat de zorgplicht van de organisator niet zo ver dat hij onder elke omstandigheid de veiligheid van toeschouwers dient te garanderen. Hoe waarschijnlijker de onvoorzichtigheid van de toeschouwer(s), des te groter het risico op schade en des te meer zorgvuldigheid van de organisator is vereist. De Hoge Raad heeft in het Disloque- en Skeelerarrest de zorgplicht van een organisator jegens deelnemers nader uitgewerkt. Uit deze arresten blijkt dat het voorkomen van gevaar door de organisator niet altijd mogelijk is, maar dat van belang is dat de organisator zich hiervan bewust is en voldoende waarschuwt voor mogelijke gevaren en voldoende toezicht houdt op de naleving van veiligheidsinstructies. Uit het Skeelerarrest blijkt verder dat de Hoge Raad ook rekening houdt met de mate van ervaring van een deelnemer. Hoe minder ervaring een deelnemer heeft, des te meer voorzorgsmaatregelen een organisator dient te treffen. Daarna werd in hoofdstuk 3 de aansprakelijkheid van een organisator op grond van art. 6:74 BW onderzocht. De normstelling waarnaar het handelen van de organisator wordt beoordeeld is ex art. 6:74 BW vergelijkbaar met die van art. 6:162 BW. Dat de organisator een zorgplicht jegens deelnemers en toeschouwers heeft om schade te voorkomen is meestal niet opgenomen in de overeenkomst. Op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 lid 1 BW zal een dergelijke zorgplicht van de organisator kunnen worden aangenomen. In de praktijk wordt vrijwel altijd geprocedeerd op grond van art. 6:162 BW. Ten aanzien van de vraag of een organisator in een contractuele relatie evenals een werkgever een verzekeringsplicht heeft jegens deelnemers en toeschouwers, blijkt uit het arrest X/St. ROC Twente dat de Hoge Raad een algemene contractuele verzekeringsplicht vooralsnog heeft afgewezen. De Hoge Raad lijkt de mogelijkheid open te laten dat onder bijzondere omstandigheden wel een verzekeringsplicht geldt. Voor de beoordeling of een organisator zich kan beroepen op een exoneratieclausule blijkt in de praktijk voornamelijk te worden getoetst aan de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) en of het beding onredelijk bezwarend is (art. 6:233 BW) in geval het beding in de algemene voorwaarden is opgenomen. De mogelijkheden van art. 6:248 lid 2 BW en art. 6:233 BW overlappen elkaar in belangrijke mate omdat voor de invulling van de vraag of een beroep van een organisator op een exoneratieclausule kan slagen de gezichtspunten uit het Saladin/HBU van belang zijn. Vervolgens werd in hoofdstuk 4 onderzocht in hoeverre een organisator een beroep kan doen op eigen schuld ex art. 6:101 BW van de deelnemer of toeschouwer. Gebleken is dat het toeschouwen of deelnemen aan een (gevaarlijk) evenement doorgaans niet voldoende is voor het aannemen van eigen schuld. Indien sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van de deelnemer of toeschouwer kan eigen schuld worden aangenomen. Een activiteit als paardrijden kan een omstandigheid zijn die in de risicosfeer van de benadeelde ligt. Van belang is wel of de deelnemer het risico goed heeft kunnen inschatten. Nadat de causale verdeling is vastgesteld kan eventueel nog een billijkheidscorrectie worden toegepast. Factoren die daarbij meespelen zijn de uiteenlopende ernst en mate van verwijtbaarheid van de gemaakte fouten, de aard en ernst van het letsel, de leeftijd van benadeelde en of er een verzekering is afgesloten die de schade dekt. De aard en ernst van het letsel kunnen tot een vergaande billijkheidscorrectie leiden.
- Published
- 2022
3. Gevolgen van enige betekenis Heeft de GEB-toets ook echt enige gevolgen van betekenis?
- Author
-
van Gils, L.J.A.
- Subjects
algemene en collectieve belangen ,relativiteitsvereiste ,gevolgen van enige betekenis ,belanghebbendheid ,concurrent ,statutair belanghebbende - Abstract
Het in het milieurecht ontwikkelde criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ verspreid zich ook in andere aandachtsgebieden van het bestuursrecht. De toets vormt een extra filter om de kring van belanghebbenden vast te stellen. Onderzocht is of het criterium, op basis de huidige eisen in de jurisprudentie, ook toe te passen is op de concurrent en de rechtspersoon als (potentieel) belanghebbende. Hiervoor zijn duidelijke aanwijzingen te vinden. Maar er blijven wel wat aandachtspunten open. Aan welke van de wettelijke vereisten koppelt men deze toets? De ontwikkeling was in het kader van het persoonlijk belang, maar in de concurrenten-jurisprudentie is deze gekoppeld aan de vraag of er sprake is van rechtstreekse gevolgen. Daarnaast zijn er wat betreft inhoud en omvang ook nog vraagstukken die ingevuld moeten worden. Ten eerste is een sterk casuïstische benadering zichtbaar, wat doet dit voor de rechtszekerheid? Daarbij is verduidelijking voor invulling wenselijk, aangezien het nu een pick ‘n’ mix van criteria lijkt. Tenslotte speelt ook de vraag wat de omvang van de toets moet zijn: moet men aantonen dat gevolgen niet zijn uitgesloten of moeten deze gevolgen al worden aangetoond?
- Published
- 2020
4. De relativiteit van wettelijke normen
- Author
-
Hollander, P.W. den, Castermans, A.G., Boom, W.H. van, Hartlief, T., Hijma, J., Lindenbergh, S.D., Ouden, W. den, and Leiden University
- Subjects
Correctie-Langemeijer ,Rechtsvormende taak ,Relativiteitsvereiste ,Onrechtmatige daad ,Wettelijke normen ,Aansprakelijkheid ,Zorgvuldigheidsnorm - Abstract
Geen verplichting tot schadevergoeding bestaat, wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde die heeft geleden (artikel 6:163 BW). Maar hoe zou de rechter de relativiteit van een wettelijke norm moeten vaststellen? Dit proefschrift is een poging een samenhangende visie te ontwikkelen op de definitie en ratio van het relativiteitsvereiste en de toets aan dit vereiste bij wettelijke normen. Sluitstuk van deze visie is een model voor deze toets. Daarin staat het institutionele perspectief van de legitimiteit van het relativiteitsoordeel in het licht van de verhouding van de rechter tot de wetgever voorop. Aan de vraag in welke gevallen de rechter zou moeten oordelen dat wel of juist niet aan het relativiteitsvereiste is voldaan, gaat immers de vraag vooraf of en in hoeverre het aan hem is om dat te bepalen of aan de wetgever. Met dit model als ijkpunt wordt vervolgens onderzocht of de kritiek in de literatuur op de rechtspraak van de Hoge Raad terecht is en deze bijstelling behoeft, of dat de rechter juist doet wat van hem mag worden verwacht. Ook de rechtspraak van de Afdeling, in zaken van besluitenaansprakelijkheid, komt daarbij aan bod.
- Published
- 2016
5. Het bestuursprocesrecht van de Crisis- en herstelwet
- Subjects
Crisis- en herstelwet ,snelheid ,relativiteitsvereiste ,bestuursprocesrecht - Abstract
De Crisis- en herstelwet (Chw) is bijna twee jaar van kracht. Consequentie van die wet is onder meer dat de bestuursrechter afwijkende procedureregels hanteert voor elk beroep tegen een besluit in het kader van een ruimtelijk of infrastructureel project dat blijkens de Chw van bijzondere betekenis is voor de Nederlandse economie. Dit artikel beschrijft de eerste praktijkervaringen met twee van die afwijkende regels: de relativiteitseis en de eis dat de bestuursrechter uitspraak doet binnen zes maanden. Wat zijn daarvan de directe effecten op het verloop en de uitkomst van de procedure, en welke indirecte effecten vallen waar te nemen?
- Published
- 2012
6. De opmars van finale geschillenbeslechting in rechtsvergelijkend perspectief
- Author
-
Goossens, Jurgen, Vande Lanotte, Johan, Goossens, Jurgen, and Cannoot, Pieter
- Subjects
zelf in de zaak voorzien ,bestuurlijke lus ,dwangsom ,kale vernietiging ,relativiteitsvereiste ,substitutie ,arrest Danthony ,vernietigen met in stand houden van de rechtsgevolgen ,passeren van gebreken ,belang bij het middel ,finale geschillenbeslechting ,Law and Political Science ,injunctie ,bestuursrechter - Abstract
Deze bijdrage analyseert verschillende instrumenten die als doel hebben bij te dragen tot een finale geschillenbeslechting bij de Belgische, de Franse en de Nederlandse bestuursrechter. In Nederland wordt reeds meer dan 20 jaar een hevig debat gevoerd over definitieve geschillenbeslechting. Dankzij een uitbreiding van de uitspraakbevoegdheden, een verruimde toepassing ervan in de jurisprudentie en een actievere houding van de bestuursrechter, is een kale vernietiging van bestuursbesluiten in Nederland de uitzondering geworden en finale geschillenbeslechting de hoofdregel. Op basis van een grondig rechtsvergelijkend onderzoek van de technieken 1° vernietigen met in stand houden van de rechtsgevolgen, 2° zelf in de zaak voorzien of substitutie, 3° bestuurlijke lus, 4° passeren van gebreken, relativiteitsvereiste en belang bij het middel, 5° injunctie en dwangsom uit het Belgische en Nederlandse bestuursprocesrecht worden voorstellen ontwikkeld die gericht zijn aan de Belgische wetgever en bestuursrechters ter verbetering van deze finaliseringsinstrumenten. Voor de wettelijke verankering van de vereiste van belang bij het middel heeft de Belgische wetgever uitdrukkelijk inspiratie gehaald uit het Franse rechtssysteem, namelijk het mijlpaalarrest Danthony, zodat de bijdrage op dit vlak ook Frankrijk in de analyse opneemt. De bijdrage gaat eveneens kort in op enkele technieken in Frankrijk die nauw aanleunen bij de bestuurlijke lus. Tot slot volgt een toekomstvisie over de (gewijzigde) taak en houding van de bestuursrechter.
- Published
- 2016
7. Het bestuursprocesrecht van de Crisis- en herstelwet: Sneller en relatiever?
- Author
-
Marseille, A.T., de Graaf, K.J., Jansen, F.J., Public Trust and Public Law, and A Legal Perspective on Governance Chains and Networks
- Subjects
Crisis- en herstelwet ,snelheid ,relativiteitsvereiste ,ComputingMilieux_LEGALASPECTSOFCOMPUTING ,bestuursprocesrecht - Abstract
De Crisis- en herstelwet (Chw) is bijna twee jaar van kracht. Consequentie van die wet is onder meer dat de bestuursrechter afwijkende procedureregels hanteert voor elk beroep tegen een besluit in het kader van een ruimtelijk of infrastructureel project dat blijkens de Chw van bijzondere betekenis is voor de Nederlandse economie. Dit artikel beschrijft de eerste praktijkervaringen met twee van die afwijkende regels: de relativiteitseis en de eis dat de bestuursrechter uitspraak doet binnen zes maanden. Wat zijn daarvan de directe effecten op het verloop en de uitkomst van de procedure, en welke indirecte effecten vallen waar te nemen?
- Published
- 2012
8. Het bestuursprocesrecht van de Crisis- en herstelwet
- Subjects
Crisis- en herstelwet ,snelheid ,relativiteitsvereiste ,bestuursprocesrecht - Abstract
De Crisis- en herstelwet (Chw) is bijna twee jaar van kracht. Consequentie van die wet is onder meer dat de bestuursrechter afwijkende procedureregels hanteert voor elk beroep tegen een besluit in het kader van een ruimtelijk of infrastructureel project dat blijkens de Chw van bijzondere betekenis is voor de Nederlandse economie. Dit artikel beschrijft de eerste praktijkervaringen met twee van die afwijkende regels: de relativiteitseis en de eis dat de bestuursrechter uitspraak doet binnen zes maanden. Wat zijn daarvan de directe effecten op het verloop en de uitkomst van de procedure, en welke indirecte effecten vallen waar te nemen?
- Published
- 2012
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.