Search

De energiecrisis brengt veel interessante fiscale vragen met zich mee. In deze bijdrage bespreken wij enkele fiscale gevolgen van de energiecrisis in de winstsfeer. In paragraaf 2 analyseren wij of een voorziening kan worden gevormd voor de mogelijk hogere toekomstige energierekening. Ook behandelen wij de vraag of een onderneming een voorraad kan afwaarderen naar lagere bedrijfswaarde (als gevolg van de energiecrisis) en wat de fiscale gevolgen zijn van het al dan niet tijdelijk stopzetten van bedrijfsactiviteiten. In paragraaf 3 gaan wij vervolgens in op enkele fiscale gevolgen van overheidssteun. Welke fiscale gevolgen in de winstsfeer heeft de invoering van een prijsplafond voor energie en de regeling Tegemoetkoming Energiekosten? Ook wordt stilgestaan bij de vraag of de overheid nog meer fiscale ondersteunende maatregelen zou kunnen invoeren en wat daar de fiscale gevolgen van zouden zijn. Wat de energiecrisis ook met zich meebrengt is een (versnelde) transitie naar verduurzaming. In paragraaf 4 gaan wij in op enkele fiscale gevolgen van verduurzaming. Welke investeringsmogelijkheden zijn er en welke fiscale gevolgen hebben deze? Ook gaan wij in op de willekeurig afschrijvingsmogelijkheden en de investeringsaftrek. In paragraaf 5 sluiten wij onze bijdrage af.

De energiecrisis brengt veel interessante fiscale vragen met zich mee. In deze bijdrage bespreken wij enkele fiscale gevolgen van de energiecrisis in de winstsfeer. In paragraaf 2 analyseren wij of een voorziening kan worden gevormd voor de mogelijk hogere toekomstige energierekening. Ook behandelen wij de vraag of een onderneming een voorraad kan afwaarderen naar lagere bedrijfswaarde (als gevolg van de energiecrisis) en wat de fiscale gevolgen zijn van het al dan niet tijdelijk stopzetten van bedrijfsactiviteiten. In paragraaf 3 gaan wij vervolgens in op enkele fiscale gevolgen van overheidssteun. Welke fiscale gevolgen in de winstsfeer heeft de invoering van een prijsplafond voor energie en de regeling Tegemoetkoming Energiekosten? Ook wordt stilgestaan bij de vraag of de overheid nog meer fiscale ondersteunende maatregelen zou kunnen invoeren en wat daar de fiscale gevolgen van zouden zijn. Wat de energiecrisis ook met zich meebrengt is een (versnelde) transitie naar verduurzaming. In paragraaf 4 gaan wij in op enkele fiscale gevolgen van verduurzaming. Welke investeringsmogelijkheden zijn er en welke fiscale gevolgen hebben deze? Ook gaan wij in op de willekeurig afschrijvingsmogelijkheden en de investeringsaftrek. In paragraaf 5 sluiten wij onze bijdrage af.

Vor dem Hintergrund steigender Energiepreise und dem Bestreben nach einer Dekarbonisierung der Energieversorgung, gewinnt die Eigenversorgung von Fabrikstandorten durch regenerative Energieträger eine zunehmende Bedeutung für produzierende Unternehmen. Da regenerative Erzeugungsanlagen wetterabhängig einspeisen, sind Lösungen für den Ausgleich zwischen dem wechselnden Energieangebot der regenerativen Energiequellen, wie z.B. Photovoltaik- oder Windkraftanlagen, und dem jeweiligen Stromverbrauch des produzierenden Unternehmens erforderlich. Neben Lastverschiebung und Batteriespeichersystemen können hier Wasserstofftechnologien zur Energiespeicherung eingesetzt werden, indem beispielsweise mittels Elektrolyse Wasserstoff aus überschüssigem eigenerzeugten gewonnen und zu einem späteren Zeitpunkt durch eine Brennstoffzelle rückverstromt wird. Zur Untersuchung der Potenziale von Wasserstoff als Energiespeicher wurden im von der Bayerischen Forschungsstiftung geförderten Projekt „H2StorFa“ die Möglichkeiten zur Erzeugung von Wasserstoff und dessen Nutzung in unterschiedlichen Pfaden simulativ betrachtet und die ökonomischen und ökologischen Auswirkungen untersucht. Neben dem bereits skizzierten Nutzungspfad „Wasserstoff als Energiespeicher“ standen die Nutzungspfade „Wasserstoffmobilität“ sowie „Direktnutzung durch Erdgassubstitution“ im Fokus des Projekts. Im Projektverlauf wurde eine Vorgehensweise zur ökonomischen und ökologischen Bewertung des Einsatzes von Wasserstoff an Fabrikstandorten entwickelt und auf einen synthetischen Anwendungsfall angewendet, der basierend auf realen Daten und Gegebenheiten der beteiligten Anwendungspartner erstellt wurde. Bei der Betrachtung des Nutzungspfads „Wasserstoff als Energiespeicher“ konnten in den Anwendungsfällen Stromgestehungskosten von derzeit zwischen 43 und 79 ct/kWh ermittelt und eine Reduktion der Treibhausgasemissionen um bis zu 25% gegenüber dem Referenzszenario ohne Wasserstofftechnologien bewirkt werden. Bei der Untersuchung des Nutzungspfads „Wasserstoffmobilität“ konnte mit Kraftstoffkosten für Wasserstofffahrzeuge von 12 bis 15 ct/km gezeigt werden, dass der Nutzungspfad gegenüber Referenzkosten von Dieselfahrzeugen über 8,4 ct/km bereits heute in einem wirtschaftlich attraktiven Bereich liegt. Die Direktnutzung des Wasserstoffs wurde in den betrachteten Szenarien in Kombination mit den anderen Pfaden betrachtet, um bei hoher Verfügbarkeit von am Standort überschüssiger regenerativer Energie die Wasserstoffnutzung zu erweitern. Die anwendungsfallbezogenen Ergebnisse zeigen somit mögliche Größenordnungen der eingesetzten Technologien sowie ökonomische und ökologische Potenziale der Wasserstoffnutzungspfade auf. Damit bieten sie eine Orientierung für weitere, technisch tiefergehende Betrachtungen und bilden die Basis für reale Umsetzungsprojekte mit Wasserstofftechnologien an Fabrikstandorten. Um die Übertragbarkeit und Verwertungsmöglichkeiten der Projektergebnisse zu erweitern, wurden die gewonnenen Erkenntnisse zu den Nutzungspfaden sowie das methodische Vorgehen in Form eines Auslegungstools aggregiert. Dieses bietet die Datenbasis und funktionalen Zusammenhänge von industriellen Energieversorgungssystemen und deren Komponenten und vereinfacht damit die Auslegung von Wasserstofftechnologien in ausgewählten Szenarien.

The increasing share of renewable energy sources such as photovoltaic or wind turbines have an impact to the grid stability – the grid is more difficult to stabilize. The cost for grid usage and measures to keep the grid running were growing in the past years. There are chances for companies to participate in the regulation markets and generate additional revenues by powering up or shutting down their facilities and supporting the stabilizing efforts of the grid operator. In particular, hybrid and bivalent facilities cover a high flexibility potential. Another matter of interest for companies is to reduce their energy costs by increasing their energy efficiency. However, energy flexibility from hybrid and bivalent systems and energy efficiency have an impact on each other and, therefore, on the energy costs. For companies there are many issues to consider if they want to participate in the flexibility market. One of them is to identify the right time to change the energy carrier and which factors need to be considered. The Institute of Energy Efficiency in Production EEP at the University of Stuttgart created a method for hybrid and bivalent facilities to provide a guideline for companies. It indicates, which parameters to consider, if companies want to change the energy carrier of their processes and how to determine the right time to change, depending on energy efficiency, feasibility and the revenues of the energy market.

This study highlights the C O 2 , e -emission reduction potentials and related economic consequences for changing steam generation from fossil to renewable. Seven different utility concepts are developed, including a steam accumulator for load management. Peculiarities for the integration of biogas boilers, biomass-fuelled boilers, electrode steam boilers, biomethane-fuelled solid oxide fuel cells, micro gas turbine, solar energy systems, heat pumps and steam accumulators into a steam system with fluctuating steam demand are explained and the energy balance based models for the simulation study are described. The characteristics of batch processes, start up times and part load efficiency are considered via an annual dynamic simulation. Based on a detailed process analysis and dimensioning of the utilities and the accumulator a comprehensive simulation study is conducted for a pet food processing company having an average steam demand of 18,000 MWh at around 9 bar and 3 t/h. The results show that the highest C O 2 , e -emissions reduction of up to 63% is achieved by the transition to a solid biomass-fuelled boiler system. This leads to an increase of the operating costs by 27.8%.

Yearly progress made by the mushroom industry at improving energy-efficiency by 2.5%, was monitored by Wageningen University & Research. It was found that the Energy-Efficiency Index (EEI) of all participating mushroom farms was reduced to 71.1 in 2018, indicating a reduction of 28.9% in energy use per kg mushrooms as compared to 2005. The target of an EEI ≤ 68.0 was not met. However, farms growing exclusively white mushrooms realised an EEI of 65.1 and farms growing exclusively chestnut mushrooms even realised an EEI of 41.0. Since 2005 the energy use per kg mushrooms has never been as low as in 2018. High yields of white mushrooms per m2 per year and low energy use are explained by shorter and therefor more cultivation cycles per year and sterilization of emptied cultivation rooms only. Also regulating the climate in the cultivation room by the grower himself, instead of through automated settings, reduces energy use. Of the total energy use 15% was found to be renewable.Within the different categories of farm types energy use and the emission of CO2 per kg mushroom varies considerably (up to 80% around the mean).

Da Energieverbrauch und Energiekosten steigen, r��cken Wiederverwendung von Industrieabgasen immer mehr ins Zentrum. Dadurch k��nnen Gesamtwirkungsgrade von Anlagen verbessert, Emissionen verringert und Kosten gespart werden. In dieser Diplomarbeit wird zum einen ein allgemeiner Vergleich erstellt, um mit verschiedenen Transferfluiden Abgasw��rme so effizient wie m��glich zu n��tzen und zum Abnehmer transportieren zu k��nnen. Zum anderen wird an einem konkreten Beispiel dieser Vergleich am Abgas eines Zementwerkes detaillierter betrachtet. Der Drehrohrofen des Zementwerkes der Firma Hatschek GmbH in Gmunden produziert Abgas, welches f��r den Energietransport gen��tzt werden kann. Mit der gewonnenen Energie kann die 1500 m entfernte Molkerei beliefert werden, um die Milchproduktherstellung zu unterst��tzen. Neben dem Vergleich von verschiedenen Transfermedien sind Rippenrohrw��rmetauscher, Rohrnetzwerke, Verdampfer, Economizer, ��berhitzer und Pumpen wichtiger Bestandteil der Anlage und werden im Laufe dieser Arbeit n��her betrachtet und ausgelegt. Je nach Konzept wird ein bestimmtes W��rmetr��gerfluid vom Abgas des Zementwerkes in einem Rippenrohrw��rmetauscher erw��rmt. Einerseits kann die W��rme in einem Regenerator gespeichert werden, um im Falle eines Stillstandes des Zementwerkes die Energiezufuhr der Molkerei zu gew��hrleisten. Andererseits kann die W��rme dazu ben��tzt werden die Molkerei mit der ben��tigten Energie zu beliefern. Die verschiedenen vorgestellten Konzepte k��nnen aus zwei oder drei Kreisprozessen aufgebaut sein, der Erzeuger-, Speicher- und Abnehmerkreislauf, oder als Konzepte ohne Speicherung, in dem das W��rmetr��gerfluid direkt zum Abnehmer gef��hrt wird. F��r die Darstellung der thermodynamischen Systeme und Berechnung der thermodynamischen Gleichungen wurde das Simulationsprogramm IPSEpro herangezogen. Mit der Software KED PPSD werden W��rmetauscher detailliert ausgelegt Die Randbedingungen der Anlage ergeben sich aus dem Abgasmassenstrom, den Stoffeigenschaften und der ben��tigten Energie der Molkerei in Form von Dampfmassenstrom., Due to the fact that energy consumption and energy costs are increasing rapidly, the use of exhaust energy is becoming more and more important. This process can help reducing emissions, improve the overall efficiency of plants and save costs. This master thesis represents a general comparison of the use of exhaust heat with different transfer fluids as efficiently as possible and to be able to transport the heat to the recipient. Furthermore, this comparison will be viewed in more detail on an example of the exhaust gas of a cement plant. The furnace of the cement plant Hatschek GmbH in Gmunden emits hot flue gas, which can be used for energy transport. With the energy gained, the dairy, which is located 1500 meters from the cement plant, can be supplied to ensure their production.This thesis shows the comparison between various transfer media. Furthermore, tube heat exchangers, pipe networks, evaporators, economizers, superheaters and pumps are important components of the plant and will be configurated in the course of this work.Depending on the concept, a specific heat transfer fluid is heated by the flue gas of the cement plant in a finned tube heat exchanger. On the one hand, the heat can be stored in a regenerator, in order to ensure the energy supply of the dairy in case of a standstill of the cement plant. On the other hand, the heat can be used to supply the dairy with the required energy. The different concepts can consist of two or three cycles, the producer, storage and customer cycle. In the concepts without storage the heat transfer fluid is fed directly to the recipient.With the simulation software IPSEpro the thermodynamic systems are visualized and solved. To design the heat exchangers the software KED PPSD has been used. The boundary conditions of the plant result from the hot flue gas flow, the material properties and the required energy of the dairy in form of steam massflow.

Die gegenst��ndliche Arbeit besch��ftigt sich mit den Netzkosten, Steuern und Abgaben, die in Verbindung mit dem Bezug von elektrischer Energie (Strom) f��r Privathaushalte in Wiener Mehrfamilienwohnh��usern anfallen. Im Vergleich zum ��sterreichischen Durchschnitt ist der prozentuelle Anteil an Ein-Personen-Haushalten in Wien h��her und gleichzeitig ist die Wohnfl��che der einzelnen Wohneinheiten kleiner. Die dabei anfallenden Wohnkosten sind in Wien auch h��her als im ��sterreichischen Durchschnitt. Neben anderen Kostenbestandteilen bilden die Energiekosten einen wesentlichen Anteil an den Wohnkosten. Die in diesem Zusammenhang anfallenden Netzkosten, Steuern und Abgaben werden einzeln aufgeschl��sselt, erkl��rt und analysiert. Die Unterscheidung in verbrauchsabh��ngige und verbrauchsunabh��ngige Anteile spielt in diesem Zusammenhang eine wesentliche Rolle, da die verbrauchsunabh��ngigen Anteile auf Haushalte mit unterdurchschnittlichen Verbr��uchen eine ��berproportionale Belastung darstellen. Die im Zuge dieser Arbeit durchgef��hrte Erhebung zeigt, dass der Verbrauch eines Haushaltes in einem Wiener Mehrfamilienwohnhaus deutlich unter dem ��sterreichischen Durchschnitt liegt. Daraus ergibt sich die Schlussfolgerung, dass ein Haushalt in einem Wiener Mehrfamilienwohnhaus von den verbrauchsunabh��ngigen Kostenanteilen der Netzkosten, Steuern und Abgaben ��berproportional belastet ist. Durch die Energiemarktliberalisierung k��nnen zwar die reinen Energiekosten beeinflusst werden, allerdings sieht der Gesetzgeber keine M��glichkeit vor, den Netzbetreiber zu ��ndern und somit auch keine M��glichkeit, die in Verbindung mit der Lieferung von elektrischer Energie anfallenden Netzkosten, Steuern und Abgaben zu beeinflussen. Aus diesem Grund untersucht diese Arbeit ein allf��lliges Einsparungspotential der netzbetreiberseitigen Kosten, das durch die physische Zusammenlegung der Stromz��hler einzelner Wohnungseinheiten auf einen Gemeinschaftsz��hler erzielt werden kann. W��hrend dieses theoretische Modell zwar eine rechnerische Kostenersparnis aufweist, erweist sich die praktische Umsetzung dieses Modells aufgrund der derzeit geltenden Rechtslage als nicht m��glich und widerspricht dem Hintergrund der Energiemarktliberalisierung., Die gegenst��ndliche Arbeit besch��ftigt sich mit den Netzkosten, Steuern und Abgaben, die in Verbindung mit dem Bezug von elektrischer Energie (Strom) f��r Privathaushalte in Wiener Mehrfamilienwohnh��usern anfallen. Im Vergleich zum ��sterreichischen Durchschnitt ist der prozentuelle Anteil an Ein-Personen-Haushalten in Wien h��her und gleichzeitig ist die Wohnfl��che der einzelnen Wohneinheiten kleiner. Die dabei anfallenden Wohnkosten sind in Wien auch h��her als im ��sterreichischen Durchschnitt. Neben anderen Kostenbestandteilen bilden die Energiekosten einen wesentlichen Anteil an den Wohnkosten. Die in diesem Zusammenhang anfallenden Netzkosten, Steuern und Abgaben werden einzeln aufgeschl��sselt, erkl��rt und analysiert.

Die Bewegungs-kontrollstrategien kontextabhängig und abhängig von unterschiedlichen Kriterien ausgewählt werden. Einerseits ist die Stabilität in den Bewegungszuständen wie der Fortbewegung ausschlaggebend für die ungestörte Ausführung bestimmter Handlungen und erfordert eine effektive Steuerung durch das zentrale Nervensystem. Andererseits wird die Bewegungsstrategieauswahl durch das zentrale Nervensystem dadurch bestimmt, dass die Energiekosten minimiert werden soll. Beide Konzepte (d.h. die Aufrechterhaltung der Stabilität und die Energiekostenminimierung) spielen eine fundamentale Rolle bei der Frage, warum sich Menschen so bewegen, wie sie es tun. Unklar ist dabei allerdings, auf welche Weise das zentrale Nervensystem beide Prinzipien gegeneinander gewichtet. In den letzten 20 Jahren haben uns wissenschaftliche Konzepte wie die Chaostheorie oder die Theorie komplexer Systeme eine neue Herangehensweise an diese Fragen ermöglicht. Diese Arbeit untersucht die dynamische Stabilität menschlicher Fortbewegung mit Hilfe des Konzepts der Ljapunowanalyse. Als erstes wird eine methodologische Untersuchung der Verlässlichkeit des maximalen Ljapunowexponenten beim Gehen und Laufen durchgeführt (Kapitel 2). Danach wird verglichen zwischen dem Laufen unter normalen Umständen und dem darauffolgenden Laufen ohne Schuhe, wobei letzteres eine Abnahme der Stabilität nach dem Übergang zu den neuen Umständen zur Folge hat (Kapitel 3). In der letzten Untersuchung wurde ein unterschiedlich langes Training zur Verbesserung der Laufenergetik durchgeführt, in einer Gruppe nur über einen kurzen und in einer anderen Gruppe über einen etwas längeren Zeitraum (Kapitel 4). Die Ergebnisse zeigen, dass Bewegungskontrollfehler für die Energiekosten beim Laufen eine Rolle spielen können, und legen somit eine flexible Priorisierung der Bewegungskontrolle nahe., Motor control strategies are chosen in a context dependent manner, based on different criteria. On the one hand stability in dynamic conditions such as locomotion, is crucial to uninterrupted task execution and requires effective regulation by the central nervous system. On the other, minimization of the energetic cost of transport is instrumental in choosing the locomotion strategy by the central nervous system. Both these concepts, (i.e. maintaining stability and optimization of energetic cost of locomotion) have a fundamental role on how and why humans move in the way they do. However, how the human central nervous system prioritizes between the different goals is unknown. In the last 20 years, ideas from scientific paradigms such as chaos theory and complex systems have given us novel tools to approach these questions. The current thesis examines the dynamic stability during human locomotion under such an approach using the concept of Lyapunov analysis. At first a methodological examination of the reliability of the maximum Lyapunov exponent in walking and running has been conducted (chapter 2). Afterwards, an examination between the habitual running condition and after removal of footwear was conducted, exhibiting a decrease in stability following the acute transition to the new condition (chapter 3). In the last study, a training intervention aiming at improvements in running energetics was performed using a short-term and a long-term intervention group (chapter 4). The results evidence that motor control errors can have a role in the energy cost of running and thus, a flexible prioritization of the motor control output.

Im Rahmen dieser Masterarbeit wurde das Thema des energiesparenden und nachhaltigen Bauens aufgegriffen. Während der Planung und Entwicklung eines Gebäudes stehen oft die Bau- bzw. Investitionskosten als wesentliches Entscheidungskriterium im Vordergrund. Dadurch werden oft Bauweisen bevorzugt, die über den gesamten Lebenszyklus eines Gebäudes hohe Energiekosten für den Betrieb verursachen. Ziel dieser Arbeit war die Betrachtung und Bewertung der schrittweisen Entwicklung eines energieoptimierten Einfamilienhauses. Ausgehend von einem Referenzhaus, welches nur knapp den gesetzlichen Anforderungen hinsichtlich des Wärmeschutzes der OIB Richtlinie 6 entspricht, wurden energetische Optimierungsmöglichkeiten aufgezeigt, um die thermische Qualität der Gebäudehülle zu verbessern. Durch die Berechnung der jeweiligen jährlichen Energiekosten, wurden die Energiesparpotenziale durch die energetische Optimierung im Vergleich zum Referenzhaus ersichtlich. Um die Forschungsfrage zu beantworten, wurde durch eine monetäre Bewertung der verschiedenen Varianten schlussendlich gezeigt, wann und wie sich höhere Investitionskosten bei der Herstellung des Gebäudes auf den Energieverbrauch während der Nutzungsphase auswirken und bezahlt machen, um dadurch ein nachhaltiges, umweltschonendes und zukunftsorientiertes Wohngebäude zu schaffen. Durch die Verbesserung der thermischen Gebäude-Hüllfläche wurde deutlich ersichtlich, dass enorme Energiekosteneinsparungen, bei Betrachtung eines Gebäudes im Lebenszyklus, erwirtschaftet werden können und die erzielten Einsparungen der jährlichen Energiekosten die baulichen Mehrkosten in der Regel in 20 bis 30 Jahren kompensieren. Die Entscheidung einer Mehrinvestition in die thermische Verbesserung eines Gebäudes ist somit nicht nur aus ökologischer Sicht wertvoll, sondern auch aus betriebswirtschaftlicher Sicht auf jeden Fall gerechtfertigt und empfehlenswert. Within the scope of this master thesis the issue of sustainable and energy-saving construction was picked up. During the planning and the development of a building the construction and investment costs are often at the centre of attention as a key criterion for the decision. As a result, construction methods that cause high energy costs for the operation over the entire life-cycle of a building are often preferred. The aim of this study was the consideration and evaluation of the gradual development of an energy-optimized single-family house. Based on a reference house that just meets the legal requirements regarding the thermal insulation of the OIB guideline 6 to a minimum, energetic optimization possibilities were shown to improve the thermal quality of the building envelope. By calculating the respective annual energy costs, the energy saving potentials through the energy optimization in comparison to the reference house became apparent. In order to answer the research question, a monetary assessment of the different variations finally showed, when and how higher investment costs during production of the building effect on the energy consumption and pay off during the use phase, thereby creating a sustainable, environmentally friendly and future-oriented residential building. By improving the thermal envelope of the building and considering the full life cycle of a building, it has become clear that enormous savings in energy costs can be achieved and that these annual savings usually compensate for additional construction costs within 20 to 30 years. Therefore, the decision to invest more in the thermal improvement of a building is not only valuable in an environmental perspective but as well justified and recommended from a business point of view in any case. vorgelegt von: Daniel Kisslinger Wien, FH Campus Wien, Masterarb., 2018

[no abstract]

In Europe, a tax is levied on energy. The taxes levied on the most essential forms of energy in the greenhouse horticulture sector in the countries of north-western Europe have been examined. The greenhouse horticulture sectors in individual countries use various types of fuels, purchase heat and electricity and utilise CHP installations. There are significant differences in the energy taxes of different countries and between the different forms of energy per country. Reduced rates and exemptions for the greenhouse horticultural sector exist in each of the countries that were examined. Generally, the costs of energy tax are the highest in Denmark, followed by the United Kingdom, the Netherlands, Germany, France, Belgium and Poland. In terms of energy taxes, north-western Europe does not offer greenhouse horticultural holdings a level playing field. In Europa wordt belasting geheven op energie. De belastingen voor de belangrijkste energiesoorten inde glastuinbouw in de landen in Noordwest-Europa zijn onderzocht. In de afzonderlijke landen wordendoor de glastuinbouw verschillende brandstoffen ingezet, warmte en elektriciteit ingekocht en wkinstallatiesgebruikt. De energiebelasting vertoont grote verschillen tussen landen en tussenenergiesoorten per land. Verlaagde tarieven of vrijstellingen voor de glastuinbouw zijn er in alleonderzochte landen. In het algemeen zijn de kosten voor energiebelasting het hoogst in Denemarken,gevolgd door het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Duitsland, Frankrijk, België en Polen. Bezien vanuitde energiebelasting is er in Noordwest-Europa geen gelijk speelveld voor glastuinbouwbedrijven

In einer internen Studie hat das Fraunhofer IPA jetzt den Stand der Energieeffizienzmaßnahmen bei bestehenden und geplanten Lackieranlagen ermittelt. Die Untersuchungen zeigen, dass ein allgemeiner Trend zur Verbesserung der Energieeffizienz zu erkennen ist, wobei die technischen Potenziale bei Neuplanungen nicht überall ausgereizt werden.

Die Energieintensität eines Unternehmens ist abhängig von der konkret benutzen Kennzahl. Die Energiekosten als Anteil am Umsatz und die Energiekosten als Anteil an den Gesamtkosten sind ein betriebswirtschaftlich wichtiges Maß. Leider wird diese Messgröße stark von den Personal- und Materialkosten beeinflusst. Ein Gewerk mit niedrigen Löhnen (z.B. Friseure, Kosmetiker) erscheint in diesem Lichte als sehr energieintensiv. Dies ist aber nicht zutreffend, wenn man den absoluten Verbrauch betrachtet. Die Variable „Energiekosten pro Mitarbeiter“ wird daher in dieser Studie vorrangig verwendet. Es ist ein gutes Maß für den absoluten Energieverbrauch eines Unternehmens und von hoher volkswirtschaftlicher und umweltpolitischer Relevanz. Handwerks-Unternehmen führen am häufigsten solche Effizienz-Einzelmaßnahmen durch, welche mit einer Kostenersparnis verbunden sind oder sich relativ leicht umsetzen lassen. Einzelmaßnahmen werden oft in Verbindung mit anderen Maßnahmen ausgeführt, die sich zu Maßnahmenpaketen zusammenfassen lassen. Die vier identifizierten Maßnahmenpakete sind Gebäude, Querschnittstechnologien der Anlagentechnik, Strom- und Wärmeerzeugung und Fuhrpark. Die Energiekosten eines Unternehmens innerhalb der einzelnen Gewerke haben nur einen sehr geringen Einfluss auf die Durchführung von Effizienzmaßnahmen. Es lässt sich vermuten, dass der Wettbewerb sehr ineffiziente Unternehmen bereits ausgefiltert hat und die Möglichkeiten zur Durchführung von betriebswirtschaftlich rentablen Effizienzmaßnahmen nicht mehr allzu groß sind. Auf der Gewerke-Ebene andererseits besteht ein relativ starker Zusammenhang zwischen diesen Variablen. Unternehmen in Gewerken mit hohen Energiekosten (Brauer und Mälzer, Bäcker etc.) führen häufiger Effizienzmaßnahmen durch als Unternehmen in Gewerken mit geringen Energiekosten (z.B. Friseure). Obwohl die Energieeinsparpotenziale der Firmen betriebswirtschaftlich nicht sehr relevant sind, stellen sie in Summe, eine gesamtgesellschaftlich bedeutende Größe dar. Der positive Einfluss der Betriebsgröße auf die Durchführung von Effizienzmaßnahmen ist nicht überraschend, ist jedoch besonders stark ausgeprägt im Bereich der Querschnittstechnologien Anlagentechnik. Schließlich haben Effizienzberatungen einen durchweg positiven, aber nur moderat starken Einfluss auf die Durchführung einer Maßnahme. Im Bereich der Gebäudes und des Fuhrparks hat eine Beratung den stärksten positiven Effekt. Die Interpretation des kausalen Zusammenhangs gestaltet sich aber nicht einfach., The energy intensity of a company is dependent on the specific energy cost indicator. Total energy costs as a share of total overall costs is an important measure for the purpose of internal business administration. Unfortunately, this variable is influenced strongly by the costs of materials and employees’ wages. A low wage trade (e.g. hair dresser) likely appears to be very energy intensive. This, however, is not true when looking at an absolute measure of energy use, such as the variable energy costs divided by the number of employees, which has also been use in this study. Crafts companies are most likely to implement energy efficiency measures that are cost effective. Certain efficiency measures are often combined with other measures, which can then be classified as bundles of energy efficiency measures. Four typical bundles have been identified in this paper: Building Retrofits, Cross-Sectional Technologies, Electricity and Heat Generation, and Transportation. The energy costs of small companies have very little effect on the implementation of energy efficiency measures. Perhaps, the competitive environment has eliminated very cost-inefficient companies already and there is little slack to be eliminated. On the level of trades, however, there is a strong association between energy costs the likelihood of implementing efficiency measures. The size of a company has a positive impact on implementation and this is particularly apparent for Cross-Sectional Technologies. Energy audits effect implementation positively but moderately., Göttinger Beiträge zur Handwerksforschung; Vol. 7

Het eerste kwartaal van 2010 begon door het winterse weer in januari slecht, maar eindigde hoopvol. Zowel in eigen land als op belangrijke exportmarkten remde winterse omstandigheden de aanvoer, verkoop en handel in bloemen en planten sterk. In februari en met name maart herstelde de aanvoer en marktvraag zich, mede omdat inkopen voor Pasen dit jaar in maart zijn gedaan.

Quantifying the effect of energy saving and sustainable energy-generating techniques on energy use and energy cost in breeding and fattening pigs.

Voor de Nederlandse glastuinbouw is energie een belangrijke kostenpost. Ook vanuit duurzaamheidsoogpunt zijn energiebesparing en reductie van de CO2-emissie belangrijke items. De energiebelasting (EB) op fossiele brandstoffen en elektriciteit brengt vanwege de degressieve tariefstructuur een beperkte prikkel tot energiebesparing en reductie van de CO2-emissie met zich mee. Bovendien is door de relatief kleinschalige bedrijfsstructuur, in combinatie met de degressief gestaffelde tariefstructuur, de belastingdruk (uitgedrukt in € per GJ energie en in € per € omzet aan glastuinbouwproducten) relatief hoog (Blom et al., 2010). Daarom is destijds, in samenhang met afspraken en convenanten tussen overheid en glastuinbouwsector over CO2-emissieruimtes, reductie van de CO2-emissie, verbetering van de energie-efficiëntie en verhoging van het aandeel duurzame energie, een verlaagde EB ofwel een gedeeltelijke vrijstelling van de EB op aardgas ingesteld. De verlaagde EB wordt door de Europese Commissie getoetst op geoorloofde staatssteun. Voor de toetsing van de nieuwe periode na 2014 heeft het ministerie van Economische Zaken informatie nodig rond het onderwerp energie en glastuinbouw.

Elektro- und Hybridfahrzeuge, in Verbindung mit der Einspeisung durch regenerative Energiequellen, werden aufgrund der zu erwartenden steigenden Energiekosten, bei gleichzeitigem Zwang zur Verringerung der CO2-Emissionen, zukünftig zwangsläufig einen höheren Stellenwert einnehmen [Bundesministerium für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit (BMU): Leitstudie 2008. Weiterentwicklung der "Ausbaustrategie Erneuerbare Energien" vor dem Hintergrund der aktuellen Klimaschutzziele Deutschlands und Europas, Berlin, Oktober 2008]. So zeigte die Internationale Automobilausstellung 2013 in Frankfurt eine Vielzahl an ausgereiften Hybrid- und Elektrofahrzeugen, die fast ausnahmslos noch in 2013 in den Markt gebracht werden sollen. Für einen nachhaltigen Erfolg der Elektromobilität ist es allerdings absolut erforderlich, neben marktfähigen Fahrzeugen eine funktional sichere Ladeinfrastruktur anzubieten. Damit sind die Sicherheits- und Funktionalitätsanforderungen an alle Produkte der Elektromobilität extrem hoch. Folglich sind die Interoperabilität von Ladeinfrastruktur und Fahrzeug, sowie das Zusammenspiel beider Systeme unter allen möglichen Umweltbedingungen und Parameterstreuungen wesentlich. Zu den Umweltbedingungen zählen neben den klimatischen und mechanischen Einflüssen auch die elektromagnetischen Einflüsse, wie z.B. Radiosender, Mobiltelefone und die Störungen, die von den beteiligten Systemen selbst ausgehen, bzw. deren Empfindlichkeit untereinander [Adolf J. Schwab, Wolfgang Kürner:, Elektromagnetische Verträglichkeit, Springer-Verlag Berlin Heidelberg, 2007]. Im Folgenden werden einige als kritisch zu betrachtende Aspekte der elektromagnetischen Verträglichkeit (EMV), getrennt nach den Besonderheiten der speziellen Ladeverfahren und damit ihrer Schnittstelle zum Energieversorgungsnetz dargestellt. Des Weiteren wird ein Einblick in die aktuelle Normungssituation bezüglich der EMV-Anforderungen an Elektrofahrzeuge (Hybrid, PHEV, EV) und Ladeinfrastruktur auf internationaler Ebene gegeben, die nicht unerheblichen Einfluss auf eine schnelle und vor allem für die Hersteller zukunftssichere Entwicklung haben.

Kommunaler Klimaschutz gewinnt sowohl in den deutschen als auch in den europäi-schen Klimaschutzstrategien an Bedeutung, denn in den Kommunen findet sich ein großes THG-Minderungspotenzial, z.B. bei der Straßenbeleuchtung, in Schulen, Hallenbädern und Verwaltungsgebäuden. Dem gegenüber steht die angespannte Haushaltslage in vielen Kommunen, die wenig Raum für Investitionen lässt. Haben auch weniger gut situierte Kommunen die Möglichkeit, auf die Vermeidung von THG-Emissionen in ihrem Einflussbereich hinzuwirken? Diese Frage ist Gegenstand eines Gutachtens mit dem Titel Klimaschutz trotz knapper Kassen?, das im Auftrag des Bundesministeriums für Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit (BMU) erarbeitet wird und in dessen Rahmen der vorliegende Beitrag entstand. 76 Kommunen haben über einen Online-Fragebogen zur Finanzierung der von ihnen durchgeführten Klimaschutzmaßnahmen Auskunft gegeben. Ziel der Studie ist es aufzuzeigen, inwiefern Kommunen auch vor dem Hintergrund begrenzter finanzieller Mittel anhand passender Finanzierungsinstrumente Klimaschutzmaßnahmen durchführen können. Im Vorfeld der Befragung haben wir sechs Hypothesen formuliert, die dann anhand der empirisch gewonnenen Erkenntnisse überprüft werden. Die Ergebnisse legen nahe, dass die unterschiedlichen Finanzierungsinstrumente im Bereich Klimaschutz den befragten Kommunen weitestgehend bekannt sind. Der Bekanntheitsgrad umfasst hierbei sowohl Kenntnis als auch Nutzung des Instruments. Kommunen sind mit den von ihnen ausgewählten Finanzierungsinstrumenten in der Regel zufrieden. Die befragten Kommunen empfehlen für finanzschwache Kommunen insbesondere eine Finanzierung über Bürgerbeteiligungsgesellschaften und die Umsetzung nicht-investiver Maßnahmen. Contracting-Maßnahmen werden von den Kommunen als vergleichsweise kompliziert eingeschätzt, kritisch wird unter anderen der hohe Arbeitsaufwand vor Zustandekommen des Contractingvertrages betrachtet. Positive Wertschöpfungs- und Beschäftigungseffekte infolge der realisierten Projekte nimmt etwa die Hälfte bzw. ein Drittel der befragten Kommunen wahr.

Quantifying the effect of energy saving and sustainable energy-generating techniques on energy use and energy cost in breeding and fattening pigs. Het kwantificeren van het effect van energiebesparende en duurzaam energie-opwekkende technieken op energieverbruik en -kosten in de zeugen- en vleesvarkenshouderij.

Voor de Nederlandse glastuinbouw is energie een belangrijke kostenpost. Ook vanuit duurzaamheidsoogpunt zijn energiebesparing en reductie van de CO2-emissie belangrijke items. De energiebelasting (EB) op fossiele brandstoffen en elektriciteit brengt vanwege de degressieve tariefstructuur een beperkte prikkel tot energiebesparing en reductie van de CO2-emissie met zich mee. Bovendien is door de relatief kleinschalige bedrijfsstructuur, in combinatie met de degressief gestaffelde tariefstructuur, de belastingdruk (uitgedrukt in € per GJ energie en in € per € omzet aan glastuinbouwproducten) relatief hoog (Blom et al., 2010). Daarom is destijds, in samenhang met afspraken en convenanten tussen overheid en glastuinbouwsector over CO2-emissieruimtes, reductie van de CO2-emissie, verbetering van de energie-efficiëntie en verhoging van het aandeel duurzame energie, een verlaagde EB ofwel een gedeeltelijke vrijstelling van de EB op aardgas ingesteld. De verlaagde EB wordt door de Europese Commissie getoetst op geoorloofde staatssteun. Voor de toetsing van de nieuwe periode na 2014 heeft het ministerie van Economische Zaken informatie nodig rond het onderwerp energie en glastuinbouw.

De luchtverdeling is zowel bij lage als hoge ventilatieniveaus zeer goed. Waarschijnlijk neemt het perspectief van dit ventilatiesysteem toe meteen ruimer ondergronds luchtkanaal, door de ruimte onder de dichte ligvloer van de zeugen als ventilatiekanaal te gebruiken.