322 results on '"Wolterink G"'
Search Results
2. The SoftPro Wearable System for Grasp Compensation in Stroke Patients
- Author
-
Franco, L., primary, Tschiersky, M., additional, Wolterink, G., additional, Barontini, F., additional, Poggiani, M., additional, Catalano, M., additional, Grioli, G., additional, Bianchi, M., additional, Bicchi, A., additional, Rossi, S., additional, Prattichizzo, D., additional, and Salvietti, G., additional
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
3. Gewasbeschermingsmiddelen met mogelijke neurodegeneratieve effecten: een analyse van werkzame stoffen op basis van de chemische structuur
- Author
-
de Jong, E, Zhao, S, and Wolterink, G
- Subjects
RIVM rapport 2022-0089 - Abstract
Gewasbeschermingsmiddelen beschermen planten tegen organismen waar ze ziek van kunnen worden zoals schimmels en insecten. Om er voor te zorgen dat deze middelen veilig zijn voor mens, dier en milieu worden ze uitgebreid getest. Er zijn aanwijzingen dat mensen die in het verleden lang met sommige gewasbeschermingsmiddelen hebben gewerkt, zoals telers, een grotere kans hebben om ziekten te krijgen die het zenuwstelsel aantasten (neurodegeneratieve ziekten). Voorbeelden daarvan zijn de ziekte van Parkinson en Alzheimer. Uit eerder onderzoek van het RIVM bleek dat er voor vijf stoffen sterke aanwijzingen zijn dat ze neurodegeneratieve ziekten kunnen veroorzaken. Deze stoffen mogen niet meer in de Europese Unie worden gebruikt. Ook bleek dat de vereiste informatie voor de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen moet worden verbeterd om mogelijke gevolgen als de ziekte van Parkinson te kunnen onderzoeken. Er wordt nu onderzocht hoe de risicobeoordeling verder kan worden verbeterd. Vooruitlopend hierop heeft het RIVM gekeken of er op dit moment stoffen worden gebruikt die lijken op deze vijf verboden stoffen. Stoffen met een vergelijkbare chemische structuur kunnen soortgelijke effecten veroorzaken. Als dat zo is, dan zouden maatregelen wenselijk zijn om de eventuele risico’s voor telers te verkleinen. Hier blijkt weinig informatie over te zijn. Maar in de beschikbare informatie heeft het RIVM één stof gevonden (metiram) waarvan op basis van de structuur wordt verwacht dat deze neurodegeneratief kan zijn. Deze stof wordt in Nederland heel weinig gebruikt en naar verwachting niet opnieuw goedgekeurd tijdens de nu lopende Europese herbeoordeling. In afwachting van deze herbeoordeling is er volgens het RIVM nu geen reden om extra maatregelen te nemen.
- Published
- 2022
4. P08-18 Predicting non-genotoxic carcinogenic potential of agrochemicals: a mechanistic approach
- Author
-
Esterik, J. van, primary, Heusinkveld, H., additional, Corvaro, M., additional, Laan, J.W. van der, additional, Lewis, D., additional, Madia, F., additional, Manou, I., additional, Marx-Stoelting, P., additional, Melching-Kollmuss, S., additional, Pasquier, E., additional, Schorsch, F., additional, Steiblen, G., additional, Strupp, C., additional, Wolterink, G., additional, Woutersen, R., additional, Corvi, R., additional, Mehta, J., additional, and Luijten, M., additional
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
5. Evaluating the evidence for non-monotonic dose-response relationships: A systematic literature review and (re-)analysis of in vivo toxicity data in the area of food safety
- Author
-
Varret, C., Beronius, A., Bodin, L., Bokkers, B. G.H., Boon, P. E., Burger, M., De Wit-Bos, L., Fischer, A., Hanberg, A., Litens-Karlsson, S., Slob, W., Wolterink, G., Zilliacus, J., Beausoleil, C., and Rousselle, C.
- Published
- 2018
- Full Text
- View/download PDF
6. Does EU legislation allow the use of the Benchmark dose (BMD) approach for risk assessment?
- Author
-
Brandon, E.F.A., Bulder, A.S., van Engelen, J.G.M., Mahieu, C.M., Mennes, W.C., Pronk, M.E.J., Rietveld, A.G., van de Ven, B.M., ten Voorde, S.E.C.G., Wolterink, G., Slob, W., Zeilmaker, M.J., and Bessems, J.G.M.
- Published
- 2013
- Full Text
- View/download PDF
7. The SoftPro Wearable System for Grasp Compensation in Stroke Patients
- Author
-
Franco, L., Tschiersky, M., Wolterink, G., Barontini, F., Poggiani, M., Catalano, M., Grioli, G., Bianchi, M., Bicchi, A., Rossi, S., Prattichizzo, D., Salvietti, G., Moreno, Juan C., Masood, Jawad, Schneider, Urs, Maufroy, Christophe, Pons, Jose L., Applied Mechanics, Digital Society Institute, and Robotics and Mechatronics
- Subjects
medicine.medical_specialty ,Activities of daily living ,Computer science ,business.industry ,GRASP ,Wearable computer ,Robotics ,Orthotics ,Compensation (engineering) ,body regions ,Physical medicine and rehabilitation ,medicine.anatomical_structure ,Forearm ,medicine ,Artificial intelligence ,business ,human activities ,Haptic technology - Abstract
This extended abstract presents a wearable system for assistance that is a combination of different technologies including sensing, haptics, orthotics and robotics. The result is a device that, by compensating for force deficiencies, helps lifting the forearm and thanks to a robotic supernumerary finger improves the grasping ability of an impaired hand. A pilot study involving three post-stroke patients was conducted to test the effectiveness of the device to assist in performing activities of daily living (ADLs), confirming its usefulness.
- Published
- 2021
8. Predicting non-genotoxic carcinogenic potential of agrochemicals: a mechanistic approach
- Author
-
Heusinkveld, H., primary, Braakhuis, H., additional, Corvaro, M., additional, Vinken, J.W., additional, Lewis, D., additional, Madia, F., additional, Manou, I., additional, Marx-Stölting, P., additional, Melching-Kollmuss, S., additional, Nygren, J., additional, Pasquier, E., additional, Schorsch, F., additional, Steiblen, G., additional, Wolterink, G., additional, Woutersen, R., additional, Corvi, R., additional, Mehta, J, additional, and Luijten, M., additional
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
9. Gewasbeschermingsmiddelen en neurodegeneratieve ziekten: mogelijkheden om de toelatingsvereisten te verbeteren
- Author
-
Heusinkveld, H, Wolterink, G, and de Jong, E
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
10. Template for safety assessment of plant food supplements
- Author
-
de Wit-Bos, L, Jeurissen, SMF, Mennes, WC, Rorije, E, and Wolterink, G
- Abstract
Consumenten gebruiken voedingssupplementen met kruiden vanwege hun natuurlijke imago en (veronderstelde) gezondheidsvoordelen. Deze kruidenpreparaten moeten veilig zijn volgens de Algemene Levensmiddelen Verordening en het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten. Vaak is het lastig om de veiligheid te beoordelen. Er is namelijk weinig informatie beschikbaar over de samenstelling van het voedingssupplement en de mogelijk schadelijke eigenschappen van de ingrediënten. Het RIVM heeft nu een sjabloon ontwikkeld waarmee de veiligheid van voedingssupplementen, en in het bijzonder kruidenpreparaten, op eenzelfde manier beoordeeld kan worden. Het sjabloon geeft eerst aan welke gegevens beschreven moeten worden. Afhankelijk van de hoeveelheid en kwaliteit van de beschikbare gegevens geeft het RIVM aan hoe hiermee de veiligheid beoordeeld kan worden. Er zijn veel verschillende voedingssupplementen te koop, onder meer via internet. De veiligheid en samenstelling van voedingssupplementen worden niet beoordeeld, bijvoorbeeld in een toelatingsprocedure, vóórdat ze op de markt worden gebracht. Dit wordt alleen gedaan als er aanwijzingen zijn dat een supplement misschien een risico voor de gezondheid vormt. Een eventuele beoordeling door de overheid gebeurt pas nadat de producten al op de markt beschikbaar zijn.
- Published
- 2019
11. Relative roles of ventral striatal D1 and D2 dopamine receptors in responding with conditioned reinforcement
- Author
-
Wolterink, G., Phillips, G., Cador, M., Donselaar-Wolterink, I., Robbins, T. W., and Everitt, B. J.
- Published
- 1993
- Full Text
- View/download PDF
12. Role of biokinetics in risk assessment of drugs and chemicals in children
- Author
-
de Zwart, L. L., Haenen, H. E.M.G., Versantvoort, C. H.M., Wolterink, G., van Engelen, J. G.M., and Sips, A. J.A.M.
- Published
- 2004
- Full Text
- View/download PDF
13. Hyperresponsiveness to phencyclidine in animals lesioned in the amygdala on day 7 of life: Implications for an animal model of schizophrenia
- Author
-
Daenen, E.W.P.M, Wolterink, G, and Van Ree, J.M
- Published
- 2003
- Full Text
- View/download PDF
14. Cumulative exposure to residues of plant protection products via food in the Netherlands
- Author
-
Boon PE, van Donkersgoed G, te Biesebeek JD, Wolterink G, Rietveld AG, VVH, and VPZ
- Subjects
kinderen ,young children ,plant protection products ,cumulative exposure ,children ,jonge kinderen ,ouderen ,volwassenen ,bestrijdingsmiddelen ,older adults ,probabilistic ,gelijktijdige blootstelling ,probabilistisch - Abstract
People are exposed to residues of different plant protection products via food. This can be due to the consumption of different foods which contain different residues or because more than one residue is present in a food product. RIVM has analysed this so called cumulative exposure to residues from plant protection products via food. In this study, substances that may affect the thyroid and those that may affect the nervous system were included. The current exposure to these substances is not likely to cause a health effect on the thyroid. With regard to the substances that may affect the nervous system a risk cannot be excluded. This is because the margin between the calculated exposure and the limit that is considered safe is relatively small. The real exposure is most likely lower than the calculated exposure, due to uncertainties in the calculation. Cumulative exposure assessment is based on the assumption that only substances that affect the same organ should be summed. To analyse the safety of cumulative exposure to all residues of plant protection products via food, it is necessary to determine which substances should be summed for other organs than the thyroid and nervous system. The European Food Safety Authority (EFSA) is currently working on further grouping of substances. This requires analysis of all the available data on adverse effects of residues in plant protection products.
- Published
- 2018
15. Is current risk assessment of non-genotoxic carcinogens protective?
- Author
-
Braakhuis, H.M., Slob, W., Olthof, E.D., Wolterink, G., Zwart, E.P., Gremmer, E.R., Rorije, E., Benthem, J. van, Woutersen, R., Laan, J.W. van der, and Luijten, M.
- Subjects
Carcinogenicity ,Non-genotoxic carcinogens ,Health ,No-Observed-Adverse-Effect-Level ,Subchronic toxicity ,Chemicals ,Benchmark dose approach ,Repeated dose toxicity ,Risk assessment - Abstract
Non-genotoxic carcinogens (NGTXCs) do not cause direct DNA damage but induce cancer via other mechanisms. In risk assessment of chemicals and pharmaceuticals, carcinogenic risks are determined using carcinogenicity studies in rodents. With the aim to reduce animal testing, REACH legislation states that carcinogenicity studies are only allowed when specific concerns are present; risk assessment of compounds that are potentially carcinogenic by a non-genotoxic mode of action is usually based on subchronic toxicity studies. Health-based guidance values (HBGVs) of NGTXCs may therefore be based on data from carcinogenicity or subchronic toxicity studies depending on the legal framework that applies. HBGVs are usually derived from No-Observed-Adverse-Effect-Levels (NOAELs). Here, we investigate whether current risk assessment of NGTXCs based on NOAELs is protective against cancer. To answer this question, we estimated Benchmark doses (BMDs) for carcinogenicity data of 44 known NGTXCs. These BMDs were compared to the NOAELs derived from the same carcinogenicity studies, as well as to the NOAELs derived from the associated subchronic studies. The results lead to two main conclusions. First, a NOAEL derived from a subchronic study is similar to a NOAEL based on cancer effects from a carcinogenicity study, supporting the current practice in REACH. Second, both the subchronic and cancer NOAELs are, on average, associated with a cancer risk of around 1% in rodents. This implies that for those chemicals that are potentially carcinogenic in humans, current risk assessment of NGTXCs may not be completely protective against cancer. Our results call for a broader discussion within the scientific community, followed by discussions among risk assessors, policy makers, and other stakeholders as to whether or not the potential cancer risk levels that appear to be associated with currently derived HBGVs of NGXTCs are acceptable. © 2018, © 2018 Informa UK Limited, trading as Taylor & Francis Group.
- Published
- 2018
16. Cumulative exposure to residues of plant protection products via food in the Netherlands
- Author
-
VVH, VPZ, Boon PE, van Donkersgoed G, te Biesebeek JD, Wolterink G, Rietveld AG, VVH, VPZ, Boon PE, van Donkersgoed G, te Biesebeek JD, Wolterink G, and Rietveld AG
- Abstract
RIVM rapport:People are exposed to residues of different plant protection products via food. This can be due to the consumption of different foods which contain different residues or because more than one residue is present in a food product. RIVM has analysed this so called cumulative exposure to residues from plant protection products via food. In this study, substances that may affect the thyroid and those that may affect the nervous system were included. The current exposure to these substances is not likely to cause a health effect on the thyroid. With regard to the substances that may affect the nervous system a risk cannot be excluded. This is because the margin between the calculated exposure and the limit that is considered safe is relatively small. The real exposure is most likely lower than the calculated exposure, due to uncertainties in the calculation. Cumulative exposure assessment is based on the assumption that only substances that affect the same organ should be summed. To analyse the safety of cumulative exposure to all residues of plant protection products via food, it is necessary to determine which substances should be summed for other organs than the thyroid and nervous system. The European Food Safety Authority (EFSA) is currently working on further grouping of substances. This requires analysis of all the available data on adverse effects of residues in plant protection products., Mensen worden via voedsel blootgesteld aan stoffen uit gewasbeschermingsmiddelen. Dit kan door verschillende soorten voedsel te eten waar verschillende stoffen op zitten, en doordat meerdere stoffen op één soort voedsel kunnen zitten. Het RIVM heeft een inschatting gemaakt van deze gelijktijdige blootstelling aan stoffen uit gewasbeschermingsmiddelen, zogenoemde cumulatieve blootstelling, via voedsel. In deze studie gaat het om stoffen die effecten op de schildklier en het zenuwstelsel kunnen hebben. De huidige gelijktijdige blootstelling aan deze stoffen heeft geen schadelijke effecten op de schildklier. Voor de stoffen die effect kunnen hebben op het zenuwstelsel kan het RIVM een risico niet uitsluiten. Dat is omdat de marge tussen de hoeveelheid die we binnenkrijgen en de hoeveelheid die als veilig wordt gezien dicht bij elkaar liggen. De werkelijke blootstelling is zeer waarschijnlijk lager dan de berekende blootstelling. Dat komt door onzekerheden in de berekeningen. Het uitgangspunt van het onderzoek is dat de hoeveelheden van stoffen die op eenzelfde orgaan hun uitwerking hebben, bij elkaar worden opgeteld. Het is nog niet mogelijk om een uitspraak te doen over de veiligheid van de gelijktijdige blootstelling aan alle stoffen uit gewasbeschermingsmiddelen via voedsel. Hiervoor moet eerst worden bepaald welke stoffen effecten op andere organen dan de schildklier en het zenuwstelsel kunnen hebben. De Europese voedselveiligheidsautoriteit EFSA werkt momenteel aan deze indeling. Hiervoor is een analyse nodig van de beschikbare gegevens over de schadelijke effecten van alle stoffen in gewasbeschermingsmiddelen.
- Published
- 2018
17. D1.3 - Embedded sensing: making the best of 3D printed sensors
- Author
-
Krijnen, G. J. M., primary, Dijkshoorn, A., additional, Werkman, P., additional, Welleweerd, M., additional, Wolterink, G., additional, Delamare, J., additional, and Sanders, R., additional
- Published
- 2017
- Full Text
- View/download PDF
18. Review of non‐monotonic dose‐responses of substances for human risk assessment
- Author
-
Beausoleil, C., primary, Beronius, A., additional, Bodin, L., additional, Bokkers, B.G.H., additional, Boon, P.E., additional, Burger, M., additional, Cao, Y., additional, De Wit, L., additional, Fischer, A., additional, Hanberg, A., additional, Leander, K., additional, Litens‐Karlsson, S., additional, Rousselle, C., additional, Slob, W., additional, Varret, C., additional, Wolterink, G., additional, and Zilliacus, J., additional
- Published
- 2016
- Full Text
- View/download PDF
19. Hoogrisicogroepen: onderzoek naar de mogelijkheden voor implementatie van de leidraad van de Gezondheidsraad binnen enkele wettelijke kaders : Aluminium als casus
- Author
-
VVH, V&Z, Nijkamp M, Sprong C, van de Ven B, Wolterink G, Mengelers M, VVH, V&Z, Nijkamp M, Sprong C, van de Ven B, Wolterink G, and Mengelers M
- Abstract
RIVM rapport:Sommige groepen mensen lopen een grotere kans om ziek te worden door blootstelling aan chemische stoffen. Dit komt doordat zij óf een grotere kans hebben om met een stof in aanraking te komen, óf gevoeliger zijn voor een stof dan de rest van de populatie. Deze groepen worden hoogrisicogroepen genoemd. Bekende voorbeelden zijn zuigelingen, ouderen en zwangeren. De Gezondheidsraad (GR) heeft in december 2011 een leidraad opgesteld met een stappenplan om deze hoogrisicogroepen systematisch te identificeren en te beschermen. Het RIVM heeft deze leidraad getoetst en hij blijkt goed bruikbaar om relevante hoogrisicogroepen te identificeren. Ook kan op basis van de leidraad worden afgewogen of maatregelen nodig zijn. Voor deze toets zijn vijf wettelijke kaders voor de risicobeoordeling van chemische stoffen doorlopen om te kijken of hoogrisicogroepen daarin expliciet worden benoemd. Als voorbeeldstof is aluminium gebruikt. De wettelijke kaders waarin aluminium is beoordeeld zijn: cosmetica, voedseladditieven, voedselcontactmaterialen, drinkwater en verontreinigende stoffen in voedsel (contaminanten). Veel factoren kunnen het risico op ziekte of gezondheidsschade beïnvloeden, zoals geslacht, leeftijd, gezondheidstoestand, roken, voedingspatroon maar ook de woon- en werkomgeving. Hoogrisicogroepen kunnen worden geïdentificeerd door systematisch te beoordelen in welke mate deze kenmerken van invloed zijn op het risico op gezondheidsschade of ziekte als gevolg van een blootstelling aan een chemische stof. De identificatie bestaat uit vijf stappen: eerst wordt gekeken om welk stof en/of ziekte het gaat, vervolgens wat de karakteristieken daarvan zijn en wie in theorie blootgesteld kan worden aan de desbetreffende stof. In de laatste twee stappen wordt bekeken welke factoren van belang zijn en wordt een mogelijke hoogrisicogroep benoemd. Uit het onderzoek van het RIVM blijkt dat binnen alle wettelijke kaders hoogrisicogroepen zijn te identificeren; wel kunnen ze per kader versch, Certain population groups are at higher risk of adverse health effects caused by exposure to chemical substances. This is either because they have a greater chance to exposure to a substance, or they are more sensitive for a substance then the others. These groups are called highrisk groups. Well-known examples are infants, elderly and pregnant women. In December 2011, the Health Council of the Netherlands prepared a guidance document with a roadmap to systematically identify and protect high-risk groups. This guidance was reviewed by RIVM and it appears to be very useful to identify relevant high-risk groups. In addition, based on this guidance a decision can be made whether measurements are needed. Five legal frameworks for the risk assessment of chemical substances were examined whether high-risk groups are mentioned explicitly. The substance aluminium was used as an example. The legal frameworks in which aluminium is reviewed are: cosmetics, additives, food contact materials, drinking water and contaminated substances in food (contaminants). Many factors can affect the risk on disease and health damage for example gender, age, health condition, smoking, nutrition, but also residential and work environment. High-risk groups can be identified by systematically assessing the extent to which these features affect the risk on health damage or disease as a result of exposure to a chemical substance. The identification consists of five steps: first the substance and/or disease is identified. Then, the characteristics of the substance and who can theoretically be exposed to this substance are investigated. In the last two steps the relevant factors are considered and a possible high risk group is identified. RIVM research proves that within all of the investigated legal frameworks high-risk groups can be identified; however there are differentiations per framework (infants, kidney patients, iron-deficient people, and people who use antiperspirants). Whether or not to ta
- Published
- 2015
20. Abstracts of papers pharmacological meeting
- Author
-
Beckorinqh, J. J., Korstanje, C., van Zwieten, P. A., Boddeke, H. W. G. M., Jonkman, F. A. M., Daemen, M., van Essen, H., Smits, J., Thljssen, H., de Bruijn, E. A., Driessen, O., Hermans, J., de Graeff, P. A., Kingma, J. H., van Gilst, W. H., Bel, K., de Langen, C. D. J., Wesselinq, H., Doods, H. N., Davidesko, D., Mathy, M. -J., Batink, H. D., de Jonge, A., Ellenbroek, B., Klockgether, T., Turskit, L., Schwarz, M., Cools, A., Franken, N. A. P., van Delft, J. L., van Langevelde, A., Dubbelman, T. M. A. R., Oosterhuis, J. A., Star, W. M., Marljnissen, J. P. A., Journée-de Korver, J. G., Pauwels, E. K. J., Haenen, G. R. M. M., Bast, A., de Vries, J., Vcrmeulen, N. P. E., Timmerman, H., Hugtenburg, J. G., Beckeringh, J. J., Janssen, B. J. A., Struyker-Boudier, H. A. J., Smits, J. F. N., Jonkman, P. A. M., Man, P. W., Knape, J. T. A., Lambalk, C. B., van Kessel, H., van Rees, G. P., Schoemaker, J., Lammers, J. H. C. M., Meelis, W., Kruk, M. R., van der Poel, A. M., Lippens, F. J. P., van Valkenburg, C. F. M., van der Krogt, J. A., Krick, E. W. C., Belfroid, R. D. M., Noach, E. L., Loesberg, C., Woutersen-v. Nijnanten, F. M. A., Nijkamp, F. P., Molenaar, P. C., Pen, B. S., Polak, R. L., Nievelstein, H. N. M. W., Tijssen, C. M., Smits, J. F. M., Plant jé, J. F., Stoof, J. C., Maikel Kaghoebar, Jan A., Huisman, M., van Ginneken, Cees A. M., Rahusen, F. D., Robillard, G. T., Wildevuur, Ch. R. N., Russel, F. C. M., van der Linden, P. E. M., Vermeulen, W. G., van Ginneken, C. A. M., Smits, R. P. J. H., Steinhusch, H. U. M., Mulder, A. H., ten Brink, E. M. J., van der Plas, J., van Giersbergen, P. L. M., Wlegant, V. M., de Jong, W., van Koppen, C. J., Hermanussen, M. W., Verrijp, C. N., Rodrigues de Miranda, J. F., Beld, A. J., Lammers, J. W. J., van Oosterhout, A. J. M., Vulto, Arnold G., Sharp, Trevor, Ungerstedt, Urban, Wolterink, G., and van Ree, J. M.
- Published
- 1985
- Full Text
- View/download PDF
21. Abstracts of Dutch doctoral theses
- Author
-
Navis, G. J., Sterk, G. J., van Nispen, J. W., Hichens, M., Sauter, A., Lingeman, H., van den Beld, C. M. B., Tjaden, U. R., van der Greef, J., Desiderio, D. M., Cubbins, D. C., McMartin, C., Webb, R. L., Wennogle, L. P., Wysowskyi, H. E., Zimmerman, M. B., Lee, V. H. L., Sandow, J., Seidel, H., Schmiedel, R., Keller, Bradley T., Smith, Kevin R., Borchardt, Ronald T., Banks, W. A., Kastin, A. J., de Wied, D., DeLuca, P. P., Robinson, J. R., Lundin, S., Vilhardt, H., Saffran, M., Kumar, G. S., Neckers, D. G., Williams, F., Field, J. B., Jones, R. H., Panepinto, L., Harris, A. S., Moses, Alan C., Muranishi, S., Boddé, H. E., Ponec, M., Verhoef, J., Liversidge, Gary G., Boer, G. J., Kruisbrink, J., de Nijs, H., Bouwman, T. R. M., Eenink, M. J. D., Patel, Harish M., Bundgaard, H., Larsen, J. D., Nielsen, M. N., Buur, A., Tjadeh, U. R., Lemaire, M., Andres, H., Marbach, P., Widlund, L., Guilbaud, O., Wilton, P., van Bree, J. B. M. M., Audus, K. L., Deinum, Johanna, Norén, Karin, Sohtell, Morgan, Weström, B. R., Folkesson, H. G., Karlsson, B. W., Damge, C., Michel, C., Aprahamian, M., Couvreur, P., Puisieux, F., Touitou, E., Alhaique, F., Fisher, P., Memoli, A., Riccieri, F. M., Santucci, E., Hermens, W. A. J. J., Romei jn, S. G., Merkus, F. W. H. H., Schneider, C., Smith, T. W., Bremecker, K. -D., Hungerer, K. -D., Tabata, Y., Ikada, Y., Uno, K., Muramatsu, S., Bruning, J. W., Claas, F. H. J., Kardol, M. J., van Ree, J. M., Rust, C. J. J., Verduyn, W., Wiegant, V. M., Wolterink, G., van Hoogdalem, E. J., Heijligers-Feijen, C. D., de Boer, A. G., Breimer, D. D., Lambalk, C. B., van Kessel, H., de Koning, J., van Dieten, J. A. M. J., van Rees, G. P., Schoemaker, J., Devissaguet J. -Ph., Orieu K., Dray F., Ezan E., Devissaguet J. Ph., Drieu K., Dray P., Ezah E., Barnfield, D. J., Barker, Y. K., Knott, S., Miles, G. S., Warrander, A., Adam, H. K., Barker, Y., Hutchinson, F. G., Milsted, R. A. V., Moore, R. H., Swaisland, A. J., Barke, Y., Porter, E. T., Holmes, B., Barnard, M., Beijnen, J. H., Lubbers, S. C. H., van der Houwen, O. A. G. J., Lobbezoo, M. W., Underberg, W. J. M., Cachet, Th., Roets, E., Hoogmartens, J., Vanderhaeghe, H., de Bree, H., van der Stel, D. J. K., Brockhoff, O. A. M., van Berkel, M. P., Sierat, K., de Groot, G., Tepas, B. C. A., de Noord, O. E., Hempenius, J., Coenegracht, P. M. J., Jonkman, J. H. G., Doornbos, D. A., De Schutter, J. A., De Moerloose, P., Delbressine, L. P. C., Kaspersen, F. M., Blokland, A., Duchateau, A. L. L., Verstappen, T. A., Hendricks, P. J. H., Elferink, F, Leeuwenkamp, O R, Pinedo, H M, vd Vijgh, W J F, Ensing, K., Bloemhof, D. A., In 't Hout, W. G., de Zeeuw, R. A., Feitsma, Karla G., Drenth, Ben F. H., de Zeeuw, Rokus A., Gerding, T. K., Drenth, B. F. H., Horn, A. S., Groen, C. P., Tipker, J., van den Bergh-Swart, J. K., Spruit, F. J., van den Berg, J. H. M., Bramel, E. H. Groot, Bekers, O., Otagiri, M., Janssen, P. S. L., Nispen, J. W. v., Melgers, P. A. T. A., Zeeland, M. J. M. v., Hamelinck, R. L. A. E., Goverde, B. C., Aalst, G. W. M. v., Kootstra, P. R., van den Broek, H. H., Hogendoorn, E. A., Goewie, C. E., Kwakman, P. J. M., Brinkman, U. A. Th., Frei, R. W., de Jong, G. J., Lammers, N. G. F. M., Lammers, N., Ruijten, H. M., de Jong, J., Maessen, P. A., Mross, K. B., Plnedo, H. M., van der Vljgh, W. J. F., Khan, Naeem Hasan, Hoogmartens, J., Rose, S. V., van Bueren, L. G. D. Lammerts, van Amsterdam, P. H., van Beek, H., Baars, A. J., van Ginkel, L. A., Steinbuch, H. M., van Rossum, H. J., van Blitterswijk, H., Zoontjes, P. W., Heeft, E. v. d., de Jong, A. J. P. M., Stephany, R. W., van Gijn, R., de Clippeleir, J. J. M., Verweij, S. L., Paalman, A. C. A., van Opstal, M. A. J., Krabbenborg, P., Holthuis, J. J. M., van Bennekom, W. P., Bult, A., Redegeld, F. A. M., Houdkamp, E., van de Water, C., Haagsma, N., van der Stel, D. J. K., Vendrig, D. E. M. M., Mekking, A., and Teeuwsen, J.
- Published
- 1988
- Full Text
- View/download PDF
22. Abstracts of posters symposium disposition and delivery of peptide drugs
- Author
-
Bundgaard, H., Larsen, J. D., Nielsen, M. N., Buur, A., Lingeman, H., Tjadeh, U. R., van den Beld, C. M. B., van der Greef, J., Lemaire, M., Andres, H., Marbach, P., Widlund, L., Guilbaud, O., Wilton, P., van Bree, J. B. M. M., Audus, K. L., Deinum, Johanna, Norén, Karin, Sohtell, Morgan, Weström, B. R., Folkesson, H. G., Lundin, S., Karlsson, B. W., E. Touitou, Alhalque, F., Fisher, P., Memoli, A., Ricciari, F. M., Santucci, E., Hermens, W. A. J. J., Romeijn, S. G., Merkus, F. W. H. M., Schneider, C., Smith, T. W., Bremecker, K. -D., Hungerer, K. -D., Tabata, Y., Ikada, Y., Uno, K., Muramatsu, S., Bruning, J. W., Class, F. J. J., Kardol, M. J., van Ree, J. H., Rust, C. J. J., Verduyn, W., Wiagant, V. M., Wolterink, G., van Hoogdalem, E. J., Heijligers-Feijen, C. D., Verhoef, J., de Boer, A. D., Breimer, D. D., Lambalk, C. B., van Kessel, H., de Koning, J., van Dieten, J. A. M. J., van Rees, G. P., Schoemaker, J., Devissaguet, J -Ph., Drieu, K., Dray, F., Ezan, E., Barnfield, D. J., Barker, Y. K., Knott, S., Miles, G. S., Warrander, A., Adam, H. K., Barker, Y., Hutchinson, F. G., Milsted, R. A. V., Moore, R. H., Swaisland, A. J., Holmes, B., Moore, R. H., Barker, Y., and Porter, E. T.
- Published
- 1988
- Full Text
- View/download PDF
23. Risk assessment of chemicals: What about children?
- Author
-
Wolterink G, Piersma AH, Engelen JGM van, CSR, and LEO
- Subjects
risicobeoordeling ,gevoelige groepen ,toxicodynamiek ,risk assessment ,toxicologie ,assessment factors ,blootstelling ,kinderen ,usceptibility ,interspecies verschillen ,children ,exposure ,physiology ,toxicokinetics ,intraspecies differences ,toxicodynamics ,interspecies differences ,toxicokinetiek ,sensitive groups ,intraspecies verschillen ,toxicology ,fysiologie - Abstract
In regulatory toxicology there is increased awareness and concern that children and adults may differ in their susceptibility to xenobiotics. In this report a concise overview of the relevant data on the differences between adults and children with respect to the kinetics, dynamics and exposure to chemicals is presented and adequacy of currently used toxicological tests for regulatory purposes is discussed. In view of the potentially increased vulnerability of children a number of recommendations for further development of risk assessment of chemicals are made. There are three major areas in which children and adults differ: exposure to and toxicokinetics and toxicodynamics of xenobiotics. Especially the situation in which children are higher exposed than adults this needs full attention. Children consume more food and drink more fluids per kg body weight than adults, and their dietary pattern is different and less varied. Moreover, children have a relatively high inhalatory rate (which may lead to a higher inhalatory exposure) and a high body surface-body weight ratio (which may result in a higher dermal exposure). Children may also be more exposed to toxic substances than adults since children spend more time in the same room or area, are in closer contact with a contaminated surface (e.g. by crawling) and display less hygienic behaviour (mouthing of hands, objects, surfaces; pica behaviour). The route of exposure may be of importance for the potentially toxic effects of a chemical. In most toxicological studies for regulatory purposes the oral route of administration is used. However, the expected route of exposure of a child should be taken into consideration in the design of toxicological studies since the systemic exposure to a chemical may differ due to different levels of absorption and the absence of a first pass effect following dermal and inhalatory absorption. A further point of concern, for adults as well as children, is the aggregate exposure to a specific chemical from different sources and the cumulative exposure to different substances with the same mechanism of action (e.g. organophosphates and carbamates). The physiological differences between children and adults may affect the kinetics of a substance in the body, which may render the child less or more susceptible to toxic effects of a chemical. For instance, oral absorption of a substance may be affected by the different gastric pH, gastric emptying rate, concentration of digestive enzymes and gut flora. The high respiratory activity and higher body surface-body weight ratio may increase the relative inhalatory and dermal absorption of substances. The high body water content, the low plasma protein binding capacity and the permeability of the blood brain barrier may affect the distribution of a chemical. The immaturity of the metabolic enzymes in the liver and the low renal blood flow and glomerular filtration rate may affect the elimination of a xenobiotic. With respect to toxicodynamics, i.e. the interaction between a chemical and the body (organs, tissues) a major concern is the influence that a chemical may exert on the developing organs and systems in young children. Disruption of proliferation, differentiation, migration and maturation of cells may have severe and irreversible consequenses. In humans, the development of certain organs or systems, e.g. the respiratory tract, the immune and endocrine systems and the brain, continues long after birth. The presently used reproduction toxicity tests and the newly introduced neurodevelopmental toxicity test mainly focus on reproductive and neurotoxic effects and are not designed to detect, for instance, immunotoxic effects, effects on lung development or general effects on histopathology or haematology. It is recommended that it is ascertained that, in case of exposure through the milk of the dams, significant quantities of test substance are excreted in the milk. Moreover, since the critical windows in the development of laboratory animals and children are not necessarily the same, the exposure period should be carefully examined. Since there is a multitude of processes that may differ between children and adults, and the net result of these differences is not clear, at present there is not sufficient information to give a general quantitative statement with respect to differences in vulnerability. For instance, an increased absorption of a substance in a child does not necessarily lead to an increased risk if there is no formation of a toxic metabolite or if there is an increased elimination of the substance. It should be noted that in risk assessment, the use of an intraspecies factor of 10 implies that the 'most sensitive child' is about 10x more sensitive than the 'average' human, and thus that there is a 100-fold variation in susceptibility in the entire human population. In addition, the use of the default assessment factor of 10 for interspecies extrapolation implies that the average human is 10 times more sensitive than the most sensitive animal tested. In general, if a full set of toxicological data is available, the presently used assessment factors (10 x 10) are considered adequate in safeguarding the human population. However, the use of an additional assessment factor in order to protect the sensitive groups in the human population, among others children, should always be considered, on a case-by-case basis. For future developments in risk assessment of chemicals with respect to children a number of recommendations are made. For adults as well as children more insight into the specific exposure scenarios is needed. It is proposed to design a decision tree which indicates whether a toxicological data set and the knowledge on the specific exposure are adequate for risk assessment for children. The suitability of young animal toxicity tests should be investigated. A comparison of the dose-response data and the NOAELs of tests in adults and juveniles may provide insight in the range of intraspecies variation with respect to age. Since for pharmaceuticals human data are available it will be worthwhile to follow the developments in the field of kinetics and dynamics of paediatric pharmaceuticals. By using distributions of the physiological and kinetic parameters and PBPK modeling it can be assessed which group of children is most at risk for a certain chemical.
- Published
- 2007
24. Nicotine Addiction
- Author
-
Andel I van, Rambali AB, Amsterdam JGC van, Wolterink G, Aerts LAGJM van, Vleeming W, TOX, SIR, and BMT
- Subjects
rook verslaving ,jeugd roken ,smoke addiction ,adoles ,time path ,youth smoking ,nicotine verslaving ,sigaretten ,cigarettes ,tijdpad ,adolescenten ,nicotine addiction - Abstract
This report discusses the current knowledge on nicotine dependence, devoting a special chapter to smoking among youths, given that most smoking careers start in adolescence. The transition period, in which youths go from elementary to high school (ages 13-14), showes to be particularly risky for smoking initiation. The earlier youths start smoking, the more likely they will become dependent, and the more likely they will be heavier cigarette smokers in adult life. Since nicotine seems to be able to cause addiction in a short period of time, the aim should be to prevent children experimenting with cigarettes. Studies have shown that heavy smokers experience less aversive effects during their first smoke than light smokers. 'Light' cigarettes and flavour-enhancing additives could reduce aversive effects during smoking compared to regular cigarettes without such additives. Therefore, prohibiting the use of 'light' cigarettes and the use of flavour-enhancing additives could prevent adolescents from trying a second cigarette and ultimately contribute to preventing addiction among youths.
- Published
- 2007
25. Abstracts of papers biopharmaceutical meeting
- Author
-
Wolterink, G., van Ree, J. M., van Hoogdalem, E. J., Stijnen, A. M., de Boer, A. G., Breimer, D. D., Nässander, U. K., Storm, G., Steerenberg, P. A., de Jong, H. H., Crommelin, D. J. A., Sam, A. P., Zwinkels, J., Timmer, C. J., Beach, C. A., de Nijs, H., Peeters, P. A. M., Eling, W. M. C., de Leede, L. G. J., Govers, C. P. M., Timmer, C. J., Geelen, J. A. A., de Vringer, T., Junginger, H. E., Joosten, J. G. H., Boddé, H. E., van der Graaff, M., Brinks, G., Kruyt, G., de Ruiter, M., Van Ooteghem, M., Ludwig, A., de Smidt, J. H., Kuypers, H. H. A., and Offringa, J. C. A.
- Published
- 1986
- Full Text
- View/download PDF
26. Steviol glycosides in food : Exposure scenarios and health effect assessment
- Author
-
CVG, vgc, Tijhuis MJ, Wapperom D, Wolterink G, van Oosterhout CHM, Temme EHM, van Klaveren J, Verhagen H, Fransen HP, CVG, vgc, Tijhuis MJ, Wapperom D, Wolterink G, van Oosterhout CHM, Temme EHM, van Klaveren J, Verhagen H, and Fransen HP
- Abstract
RIVM rapport:Het gebruik van steviol glycosiden (extracten van de Stevia plant) als zoetstof in voedingsmiddelen is recent goedgekeurd door de Europese Commissie. De marktintroductie van deze producten zal waarschijnlijk niet leiden tot een gezondheidsprobleem in Nederland. Echter, extreme gebruikers van producten die gezoet worden met steviol glycosides zouden de ADI kunnen overschrijden. De potentiële toekomstige blootstelling van Nederlandse kinderen aan steviol glycosides is bekeken met behulp van scenarios. Hiervoor zijn consumptiedata uit de VCP-jonge kinderen (van 2 tot 6 jaar), de EC lijst met maximaal toegestane hoeveelheden en de producten waarin stevia is toegestaan gebruikt. Naast een 'worst case' scenario zijn ook scenarios met marktaandelen berekend. Bij het 10% marktaandeel scenario was de blootstelling van kinderen aan steviol glycosiden 1.7 mg/kg lichaamsgewicht per dag op het 95e percentiel en de ADI van 4 mg/kg lichaamsgewicht per dag werd overschreden door 0.3% van de kinderen. Limonades en frisdranken droegen het meest bij aan de blootstelling. Uit een literatuurstudie naar de gezondheidseffecten van steviol glycosiden werd geconcludeerd dat er weinig informatie beschikbaar is over effecten die optreden in combinatie met andere zoetstoffen. Echter, op basis van de aanwezige informatie worden geen nadelige effecten verwacht. Monitoring van de blootstelling aan zoetstoffen wordt geadviseerd, zodat potentiële problemen in de toekomst tijdig gesignaleerd en voorkomen kunnen worden., Market introduction of products sweetened with steviol glycosides (extracts from the Stevia plant), as recently authorized by the European Committee, is not likely to create a serious health problem in the Netherlands. However, extreme consumers of products sweetened with steviol glycosides may exceed the acceptable daily intake (ADI). The potential future exposure of children in the Netherlands to steviol glycosides is explored by means of scenarios. These comprised observational intake data from the DNFCS-young children (aged 2 to 6 years), the EC list of food products that are authorized to contain steviol glycosides and the maximum permitted levels for these products. Besides a worst case scenario, a 10% market share scenario was calculated. In this scenario, dietary exposure to steviol glycosides in children aged 2 to 6 years was 1.7 mg/kg bodyweight per day at the 95th percentile (expressed as steviol equivalents) and the ADI (4 mg/kg bodyweight per day) was exceeded by 0.3% of the children. The most important contributors to exposure to steviol glycosides in children were water-based flavoured drinks. From a literature study on health effects it was concluded that little data exist on interactive effects of sweeteners, but from what is available interactive adverse effects are not expected. It is advised to monitor exposure to all sweeteners, so that potential problems in the future can be foreseen and acted upon.
- Published
- 2011
27. Humane risico's van gewasbeschermingsmiddelen in zwemwater : Analyse van metingen in Provincie Zuid-Holland
- Author
-
IMG, mev, van der Ree J, te Biesebeek JD, Wolterink G, Smit E, van Vlaardingen P, IMG, mev, van der Ree J, te Biesebeek JD, Wolterink G, Smit E, and van Vlaardingen P
- Abstract
RIVM rapport:Zeven officiele zwemwateren in Zuid-Holland zijn onderzocht op de aanwezigheid van gewasbeschermingsmiddelen. Zwemmen in deze wateren heeft geen nadelige effecten op de gezondheid. Hetzelfde geldt voor de consumptie van vis afkomstig uit deze wateren. Dit blijkt uit een risicobeoordeling van het RIVM die in opdracht van de Provincie Zuid-Holland is uitgevoerd. Aanvullend is geconcludeerd dat een zwemmer tijdens het zwemmen in omgewoeld water (kano-in/uitlaadplaatsen) geen wezenlijk hogere blootstelling ondervindt dan in standaard oppervlaktewater. In het onderzoek zijn ook mogelijke risico's/effecten van de combinatie van gewasbeschermingsmiddelen onderzocht. In de metingen vanaf 2010 zijn in totaal zestien gewasbeschermingsmiddelen een of meer keren aangetroffen in concentraties hoger dan de drinkwaternorm van 0,1 microgram per liter. Uitgangspunt van de risicoschattingen is de "Acceptable Daily Intake" (ADI). De ADI is de hoeveelheid van een stof die een mens gedurende zijn hele leven dagelijks mag binnenkrijgen zonder dat dit nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid. Er is een risicoschatting voor een zwemscenario voor een volwassen man en voor een kind uitgevoerd, met onder meer de aanname dat zij een leven lang dagelijks meerdere uren zwemmen en veel water inslikken, in oppervlaktewater dat dagelijks de hoogst gemeten concentratie bevat. Voor de visconsumptie is een risicoschatting uitgevoerd voor een volwassen man, met onder meer de aanname dat hij zijn levenslang dagelijks een grote portie vis eet die afkomstig is uit oppervlaktewater dat dagelijks de hoogst gemeten concentratie bevat. Om de blootstelling tijdens het zwemmen te kunnen schatten, is gekeken naar blootstelling via de huid, het inslikken van water en daarin zwevend stof en het inademen van gewasbeschermingsmiddel dat uit het water verdampt.
- Published
- 2011
28. Risico's van imidacloprid in oppervlaktewater voor de mens
- Author
-
SEC, SIR, mev, vgc, Smit CE, Bodar CWM, te Biesebeek JD, Wolterink G, SEC, SIR, mev, vgc, Smit CE, Bodar CWM, te Biesebeek JD, and Wolterink G
- Abstract
RIVM rapport:Het RIVM heeft de risico's voor de mens beoordeeld als gevolg van de aanwezigheid van imidacloprid in oppervlaktewater. Imidacloprid is een insecticide dat in Nederlands oppervlaktewater is aangetroffen in concentraties die hoger zijn dan de geldende waterkwaliteitsnormen. Mensen kunnen met imidacloprid in contact komen via het drinken van water dat uit oppervlaktewater wordt gemaakt, via het eten van vis waarin de stof zich heeft opgehoopt en via zwemmen. Voor elk van deze drie blootstellingsroutes is een risicoschatting gemaakt. Uitgangspunt is de Acceptable Daily Intake (ADI), dit is de hoeveelheid van een stof die een mens dagelijks mag binnenkrijgen zonder dat dit gevolgen heeft voor de gezondheid. Bij de gemeten concentraties is er geen risico voor de mens. De beoordeling beperkt zich tot imidacloprid en gaat niet in op de mogelijke gelijktijdige aanwezigheid van andere stoffen in het water. Eventuele risico's voor het waterecosysteem vallen eveneens buiten deze opdracht., RIVM has evaluated the risks for humans resulting from the presence of imidacloprid in surface water. Imidacloprid is an insecticide that has been detected in surface water in levels exceeding the current Dutch water quality standards. People may be exposed to imidacloprid by drinking water that is abstracted from surface water, by consumption of fish which may have taken up the compound, or by swimming. The risk resulting from each of these exposure routes is evaluated using the Acceptable Daily Intake (ADI). The ADI is the amount that may be taken up on a daily basis without causing negative effects on human health. Considering the observed concentrations in surface water there is no risk for humans. This assessment is limited to imidacloprid, other compounds that might be present at the same time are not taken into consideration. Potential risks to the ecosystem are also outside the scope of this evaluation.
- Published
- 2011
29. Verduurzaamd hout : risico's van hexavalent chroom voor de volksgezondheid
- Author
-
SEC, mev, Wolterink G, Bremmer H, Montforts M, SEC, mev, Wolterink G, Bremmer H, and Montforts M
- Abstract
RIVM rapport:Het gebruik van hout verduurzaamd met koper-chroomzouten in speeltoestellen en tuinhout is ongevaarlijk voor spelende kinderen en doe-het-zelvers. Dat concludeert het RIVM op basis van recente gegevens over effecten van en blootstelling aan hexavalent chroom (chroomVI). Hout wordt geïmpregneerd met een oplossing van koperchroomzouten om houtrot te voorkomen, en zo te verduurzamen. Een eerdere risicobeoordeling (1998) van het RIVM voor hout verduurzaamd met koper-chroom-arseenzouten toonde aan dat er mogelijk een risico was door de aanwezigheid van arseen en chroomVI. Dit was voor de overheid aanleiding om een gebruiks- en importverbod voor dergelijk hout te onderzoeken. Vanwege het mogelijke risico heeft de Europese Commissie in 2004 het gebruik van arseen in verduurzaamd hout voor consumenten verboden. De belangrijkste onzekerheden rond het risico van chroomVI zijn nu met nieuwe gegevens nader onderbouwd. De nieuwe gegevens maken het mogelijk alle relevante risico's van chroomVI (zoals huidallergie en kankerverwekkende eigenschappen) in te schatten, voor zowel gebruik in speeltoestellen als gebruik in hout dat doe-het-zelvers in de tuin gebruiken., It is the opinion of the RIVM that the use of wood treated with copperchromium salts in playground structures and home projects is safe for children at play and for do-it-yourselfers. This conclusion is based on recent data on exposure to and effects of hexavalent chromium. Wood is impregnated with a solution of copper-chromium salts to prevent dry rot, and prolong the in-service life. A 1998 risk assessment by RIVM for wood impregnated with copperchromium-arsenic salts demonstrated a possible risk due to the presence of arsenic, as well as hexavalent chromium. This lead the Netherlands' government to explore a ban on the import/use of such treated wood. The European Commission banned the use of arsenic in treated wood for consumers in 2004. The most important uncertainties surrounding the risk of hexavalent chromium have been further addressed by new data. These new data have enabled estimation all relevant risks of hexavalent chromium residues in wood used for playground structures and for home projects, including allergic dermatitis and potential carcinogenicity.
- Published
- 2011
30. Aggregate exposure to chemicals
- Author
-
SIR, CVG, Wolterink G, van de Ven BM, ter Burg W, Verkaik-Kloosterman J, SIR, CVG, Wolterink G, van de Ven BM, ter Burg W, and Verkaik-Kloosterman J
- Abstract
RIVM rapport:Het risico van een chemische stof is lastig te beoordelen als mensen via verschillende routes en producten aan deze stof staan blootgesteld (geaggregeerde blootstelling). Dat komt meestal doordat relevante blootstellingsgegevens ontbreken. Het kan bijvoorbeeld onbekend zijn in welke producten de stoffen voorkomen en in welke concentratie. Dit is de conclusie van het RIVM op basis van studies naar vier stoffen. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) en het ministerie van VWS. Vanwege de toenemende vraag van de regelgevende instanties naar geaggregeerde risicoschatting is het noodzakelijk om de blootstellingsschatting verder te ontwikkelen. In de vier casestudies zijn de huidige mogelijkheden en beperkingen van een geaggregeerde risicoschatting uitgewerkt. Soms kan op basis van grove blootstellingsschattingen worden aangetoond dat er geen gezondheidsrisico is. Anderzijds kan blijken dat de huidige normen consumenten onvoldoende bescherming bieden. Aanbevolen wordt om een leidraad te ontwikkelen hoe met mogelijke gezondheidsrisico's om te gaan. Dat kan bijvoorbeeld door de toegestane hoeveelheid van een stof in een product te verlagen. Ook kunnen realistischere gegevens over gebruik en blootstelling worden gebruikt om de risicoschattingen te verfijnen. De laatste jaren worden hiervoor zogeheten probabilistische methoden ingezet. Soms zijn extra metingen nodig van stoffen in producten., The risks to public health posed by exposure to and use of a specific chemical are difficult to assess when the chemical risk assessment has also to consider the combined exposure to a chemical from multiple routes and products (aggregate exposure). This difficulty is primarily due to a lack of relevant exposure data. For example, information is often not available on whether or not chemicals are present in products and, if present, on their concentrations. This is the conclusion drawn by the RIVM based on four case studies. The research was performed by order of the Food and Consumer Products Safety Authority and the Ministry of Health, Welfare and Sport of the Netherlands. The increasing demand for aggregate risk assessments by regulatory authorities necessitates further refinement of risk exposure assessments. The four case studies were carried out by the RIVM to explore the feasibilities and limitations of current aggregate risk assessments. An aggregate exposure assessment based on worst case deterministic exposure estimates is, in some cases, sufficient to indicate the absence of a human health risk. To the contrary, in other cases, an aggregate exposure assessment can indicate that the current maximum allowed amounts of substances in products (norms) may not provide adequate protection to the consumer. The RIVM recommends the development of a guidance for dealing with possible health risks. One approach could be to reduce the maximum allowed amounts of a chemical in a product. Further, more realistic data on the use of products and the possible exposure routes to chemicals could be used to refine risk assessments. In recent years, probabilistic methods have been used for this purpose. Additional measurements on specific substances and products may also be needed to improve the risk assessment.
- Published
- 2010
31. Quantitative in vitro - in vivo extrapolation. Analysis of 19 compounds of varying embryotoxic potency
- Author
-
SIR, GBO, SEC, Slob W, Janer G, Bessems JGM, Hakkert BC, Sips AJAM, Verhoef A, Wolterink G, Piersma AH, SIR, GBO, SEC, Slob W, Janer G, Bessems JGM, Hakkert BC, Sips AJAM, Verhoef A, Wolterink G, and Piersma AH
- Abstract
RIVM rapport:Dierproeven zijn niet altijd eenvoudig te vervangen door in vitro testen (uitgevoerd in reageerbuizen of petrischaaltjes). Dat illustreert onderzoek van het RIVM. Bestaande onderzoeksgegevens uit een in vitro test gericht op ontwikkelingsstoornissen zijn getoetst op hun bruikbaarheid. Het gaat hierbij om stoornissen in de ontwikkeling van rattenembryo's als gevolg van blootstelling aan chemische stoffen. Dit soort alternatieven wordt ontwikkeld onder invloed van maatschappelijke bezwaren tegen dierproeven (in vivo) ten behoeve van kwantitatieve risicobeoordeling. In de onderzochte 'Whole Embryo Culture'-test worden rattenembryo's in vitro blootgesteld aan verschillende concentraties van een bepaalde stof. Vervolgens wordt bekeken bij welke concentratie (in vitro) de effecten overeenkomen met effecten in het intacte dier (in vivo). Dit werd voor 19 verschillende stoffen onderzocht. Er blijkt een duidelijke relatie te zijn tussen de gemeten potentie in in vitro- en in vivo testen, maar de ruis (onzekerheid) in deze relatie is erg groot (circa factor honderd). Dit wordt voor een deel veroorzaakt doordat de beschikbare in vivo studies op verschillende manieren zijn uitgevoerd (bijvoorbeeld doordat zwangere ratten op verschillende dagen van de dracht aan stoffen zijn blootgesteld). Ook zouden verschillen waarmee een lichaam stoffen opneemt of uitscheidt een rol kunnen spelen. Deze studie beschrijft een eerste aanzet om deze verschillen te verdisconteren. Zelfs als deze aspecten worden meegewogen blijft de onzekerheid in de uitkomst groot. Gegeven deze onzekerheid is het volledig vervangen van de in vivo dierstudie door de 'Whole Embryo Culture' test voor kwantitatieve risicobeoordeling vooralsnog niet haalbaar., Animal tests can not always simply be replaced by in vitro tests (carried out in test tubes or petri dishes). This is underlined by research at the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM). Existing research data from an in vitro test on developmental effects have been evaluated for their usefulness. This concerns disturbances in the development of rat embryos due to exposure to chemicals. This kind of alternative tests are being developed due to the public objection to animal tests (in vivo) for the purpose of quantitative risk assessment. In the investigated 'Whole Embryo Culture' assay rat embryos are exposed to various concentrations of a particular chemical. Next, it is determined at which concentration (in vitro) effects occur that are similar to those in the whole animal (in vivo). This was investigated for 19 different substances. There appears to be a clear relationship between the determined potencies in the in vitro and in vivo tests, but the scatter (uncertainty) in this relationship is very large (about a factor of hundred). This can partially be explained by the different ways in which the in vivo tests have been performed (the pregnant rats are for example exposed at different days in the gestation). In addition, differences in the uptake or excretion of a substance by the body could play a role. This study describes a first initiative to account for these differences. Even if these aspects are taken into account, the uncertainty in the outcome remains large. Given this uncertainty, the full replacement of the in vivo animal test by the 'Whole Embryo Culture' assay for quantitative risk assessment is hitherto not feasible.
- Published
- 2008
32. Guidance for risk assessment of chemicals for children
- Author
-
SIR, Wolterink G, van Engelen JGM, van Raaij MTM, SIR, Wolterink G, van Engelen JGM, and van Raaij MTM
- Abstract
RIVM rapport:Het RIVM heeft een leidraad geschreven voor de risicobeoordeling van chemische stoffen voor kinderen. In een dergelijke risicobeoordeling wordt de mate waarin een kind wordt blootgesteld aan een bepaalde chemische stof gerelateerd aan de mogelijk schadelijke effecten van deze blootstelling. Er bestaat momenteel veel belangstelling voor risicobeoordeling van chemische stoffen voor kinderen. De beoordelingsmethodes zijn echter nog sterk in ontwikkeling. De leidraad biedt handvatten bij het maken van een risico-evaluatie en wijst risicobeoordelaars op de verschillende aspecten die bij een risicobeoordeling van stoffen voor kinderen kunnen worden betrokken, zoals de specifieke blootstelling en de specifieke gevoeligheid van een kind voor de schadelijke effecten van een chemische stof. Dit zal de consistentie in de risicobeoordelingen bevorderen. Verder worden voorstellen voor verbetering van risicobeoordelingen van stoffen voor kinderen gedaan. Wanneer deze voorstellen worden doorgevoerd zal dit een aantal gevolgen hebben, bijvoorbeeld dat testrichtlijnen moeten worden aangepast. De mogelijke gevolgen van deze voorstellen worden in het rapport bediscussieerd., Every day humans are exposed to chemicals, either from food and/or non-food sources, such as consumer products. In regulatory toxicology, recent attention has focussed on the possible differences between children and adults with respect to susceptibility and exposure to chemicals. The present RIVM report aims at providing guidance on peroforming assessments of risks for children. The report discusses child-specific toxicokinetics, toxicodynamics and exposure, and also addresses the adequacy of, and the data gaps in, the present methods of risk assessment. The intention of such research is to make risk assessors aware of the different aspects that should be taken into consideration when performing assessments of chemicals posing risks for children. A variety of toxicological tests in animals has been developed to assess the adverse health effects of chemicals. However, concern has arisen about whether the current test protocols adequately cover potential effects in the early life stages. In this document guidance, the guidance for risk assessors on the strategy to be used when performing risk assessments for children addresses this concern and stimulates consistency in the assessments. Several issues relevant to the risk management of chemicals are discussed as well, accompanied by a number of recommendations for improvements in performing assessments with respect to risks for children.
- Published
- 2007
33. Adverse health effects of cigarette smoke: aldehydes Crotonaldehyde, butyraldehyde, hexanal and malonaldehyde
- Author
-
TOX, van Andel I, Sleijffers A, Schenk E, Rambali B, Wolterink G, van de Werken G, van Aerts LAGJM, Vleeming W, van Amsterdam JGC, TOX, van Andel I, Sleijffers A, Schenk E, Rambali B, Wolterink G, van de Werken G, van Aerts LAGJM, Vleeming W, and van Amsterdam JGC
- Abstract
RIVM rapport:Er zijn meer toxicologische gegevens nodig om een goede risicoschatting van de gezondheidseffecten van aldehyden te maken. Ook moet meer onderzoek verricht worden naar de combinaties van toegevoegde stoffen in tabak onderling en met tabak zelf. Aldehyden ontstaan in sigarettenrook door verbranding van tabak en de aan tabak toegevoegde ingredienten. Dit rapport beschrijft de gegevens van een literatuurinventarisatie over de gezondheidseffecten van blootstelling aan de volgende aldehyden: crotonaldehyde, butyraldehyde, hexanal en malonaldehyde. Uit de beschikbare gegevens komt naar voren, dat crotonaldehyde de trilhaarfunctie van het long-epitheel in vitro remt. Voorts geeft crotonaldehyde irritatie van de ogen, huid en luchtwegen. Butyraldehyde, hexanal en malonaldehyde lijken minder toxisch, hoewel er onvoldoende data beschikbaar zijn voor een afdoende humane risicoschatting. Gegevens over de verslavende effecten van en de effecten na gecombineerde blootstelling aan deze aldehyden zijn niet beschreven., Crotonaldehyde in cigarette smoke can be concluded to induce airway damage in humans. This is one conclusion derived from the existing data found in the literature and reported here in the discussion on adverse health effects and possible addictive effects due to the exposure of crotonaldehyde, butyraldehyde, hexanal and malonaldehyde in cigarette smoke. A previous RIVM report focused on acetaldehyde, formaldehyde, acrolein and propionaldehyde. Due to limited available data, it is not clear whether butyraldehyde, hexanal, and malonaldehyde in cigarette smoke induce similar damage. The exposure due to inhalation of the above-mentioned aldehydes in combination with each other or with other aldehydes remains a point of concern. In addition, it is not known whether sugars and glycerol additives in tobacco affect the concentration of aldehydes in cigarette smoke. For a proper risk assessment, further research on combined exposure and the contribution of added ingredients to the aldehyde concentration in cigarette smoke is necessary.
- Published
- 2006
34. Brominated flame retardants: occurrence, dietary intake and risk assessment
- Author
-
SIR, de Winter-Sorkina R, Bakker MI, Wolterink G, Zeijlmaker MJ, SIR, de Winter-Sorkina R, Bakker MI, Wolterink G, and Zeijlmaker MJ
- Abstract
RIVM rapport:Gebromeerde vlamvertragers zijn tot de voedselketen van de mens doorgedrongen. De aanwezigheid van deze stoffen in voedsel vormt vooralsnog geen risico voor de gezondheid. Dit is wel het geval wanneer het gehalte in voedingsmiddelen toe zou nemen. Het in kaart brengen van gebromeerde vlamvertragers in voeding blijft daarom nodig. Vlamvertragers met broom zijn vanuit het milieu in het voedsel terechtgekomen. Vanuit voedsel, maar ook uit bijvoorbeeld huisstof, worden deze stoffen in het lichaam opgenomen. Door hun scheikundige eigenschappen verlaten zij het lichaam maar heel langzaam. Hierdoor slaat het lichaam vlamvertragers in feite op. Om vast te stellen of blootstelling aan vlamvertragers schadelijk is zijn voedingsmiddelen op aanwezigheid van vlamvertragers onderzocht. Daarnaast is, als maat voor de hoeveelheid in het lichaam, ook moedermelk onderzocht. In Nederlandse voedingsmiddelen konden twaalf vlamvertragers aangetoond worden. Hiervan bleken er elf ook in moedermelk voor te komen. Het moedermelkonderzoek liet verder zien dat de hoeveelheid vlamvertragers in het lichaam tussen 1998 en 2003 niet afgenomen is. Om vast te stellen of de blootstelling aan vlamvertragers ook risicovol is, moet gewerkt worden met de maximaal dagelijks toelaatbare inname van deze stoffen. Zo'n maximale inname is voor één vlamvertrager beschikbaar. Tussen de blootstelling aan deze vlamvertrager via de voeding en zijn maximaal toelaatbare inname bestaat slechts een zeer kleine marge. Hoewel er op dit moment nog geen nadelige effect op de gezondheid is, kan dit snel veranderen wanneer meer vlamvertragers in voedingsmiddelen terechtkomen. Monitoringsonderzoek naar vlamvertagers in voeding blijft nodig. Daarnaast zou de blootstelling via huisstof beter in kaart gebracht moeten worden., Brominated flame retardants have entered the human food chain. For the time being the occurrence of these chemicals in Dutch food does not pose a human health risk. However, this might easily change at increasing contents of flame retardants in Dutch food. The monitoring of brominated flame retardants in Dutch food therefore remains necessary. Brominated flame retardants are environmental contaminants which have entered the human food chain. Next to food these chemicals can also enter the human body by ingestion of house-dust. Due to their persistent behaviour brominated flame retardants leave the human body very slowly. Brominated flame retardants therefore have bioaccumulating properties. In order to determine the health risk of brominated flame retardants these chemicals have been investigated in Dutch food product and, as a measure of the amount in the body, in Dutch breast milk. In Dutch food twelve flame retardants were found, eleven of which also occurred in breast milk. Contrary to results in Sweden the content of flame retardants in Dutch breast milk did not decline between 1998 and 2003. For health risk assessment a maximal allowed intake level is needed. Such an intake level is only available for the flame retardant PolyBromoDiphenylEther-99 (PBDE-99). At the moment the exposure to PBDE-99 from food equals its maximal intake level. So, though the exposure to PBDE-99 does not pose an immediate health risk, this may easily change when the content of brominated flame retardants in Dutch food would increase. The continuous monitoring of brominated flame retardants in Dutch food therefore remains necessary.
- Published
- 2006
35. Factsheets for the (eco)toxicological risk assessment strategy of the National Institute for Public Health and the Environment, Part V
- Author
-
SEC, SIR, Wolterink G, Turkstra GH, Muller AW, Smit CE, de Knecht JA, Rila JP, Scheepmaker JWA, van Raaij MTM, SEC, SIR, Wolterink G, Turkstra GH, Muller AW, Smit CE, de Knecht JA, Rila JP, Scheepmaker JWA, and van Raaij MTM
- Abstract
RIVM rapport:Dit rapport bundelt vijf factsheets waarin methodieken worden beschreven die worden gebruikt voor de risicobeoordeling van stoffen bij het Centrum voor Stoffen en Integrale Risicobeoordeling (SIR) en het Stoffen Expertise Centrum (SEC) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het voornaamste doel is om de inzichtelijkheid en eenduidigheid van de bij RIVM-SIR en -SEC gevolgde methodieken te vergroten. De vijf factsheets vormen de weerslag van de huidige stand van wetenschap. Ze zijn bedoeld om de discussie met andere (inter)nationale partijen op het gebied van risicobeoordeling te bevorderen. De factsheet over levertumoren in de muis beschrijft onder welke voorwaarden levertumoren in de muis als relevant voor risicobeoordeling in de mens worden beschouwd. In de factsheet over historische controle gegevens van tumorincidentie wordt aangegeven hoe het RIVM bij de evaluatie van carcinogeniteit omgaat met historische controles gegevens. In de factsheet over Mononucleaire Cel Leukemie in de F344 rat wordt de relevantie voor de mens van een toename in de incidentie van mononucleaire cel leukemie (MNCL) in F344 ratten besproken en wordt een strategie voor de gevaar- en risicobeoordeling geleverd. In de factsheet 'Energie- en vochtgehalte en assimilatie-efficientie van voedsel voor vogel- en zoogdieren' zijn twee grote datasets met gegevens over het energie- en watergehalte van verschillende voedselbronnen voor vogels en zoogdieren samengevoegd en geanalyseerd. De laatste factsheet over sorptie van dissocierende stoffen geeft een uiteenzetting van de belangrijkste principes en beperkingen van de QSAR- modellen en HPLC-methoden voor het bepalen van het adsorptiegedrag van een stof., This report contains five factsheets describing risk assessment methods used at the Centre for Substances and Integral Risk Assessment (SIR) and the Expert Centre for Substances (SEC) of the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM). The main aim is to enhance transparency and consistency in the risk assessment methods used at RIVM-SIR and RIVM-SEC. The factsheet on hepatic tumours in mice describes whether or not mouse liver tumours are considered relevant for human risk assessment. The factsheet on historical control data for tumour incidence provides the RIVM strategy on how to use historical control data in the evaluation of carcinogenicity data. The factsheet on Mononuclear Cell Leukaemia in the F344 rat strain discusses the relevance of an increased incidence of mononuclear cell leukaemia (MNCL) in F344 rats for humans and provides an approach to human hazard and risk assessment. In the factsheet on energy and moisture content and assimilation efficiency of bird and mammal food, two large datasets on the energy and water content and assimilation efficiency of various types of bird and mammal food, are merged and analysed. The last factsheet on sorption of dissociating compounds describes the main principles and limitations of QSAR models and the HPLC method for determining the adsorption coefficients of organic ionisable substances. The five factsheets reflect a state-of-the-art approach and are meant to facilitate discussion with other national and international parties involved in risk assessment.
- Published
- 2005
36. Factsheets for the (eco)toxicological risk assessment strategy of the National Institute for Public Health and the Environment, Part V
- Author
-
Scheepmaker JWA, Smit CE, Raaij MTM van, SEC, SIR, Wolterink G, Turkstra GH, Muller AW, Knecht JA de, Rila JP, Scheepmaker JWA, Smit CE, Raaij MTM van, SEC, SIR, Wolterink G, Turkstra GH, Muller AW, Knecht JA de, and Rila JP
- Abstract
RIVM rapport:This report contains five factsheets describing risk assessment methods used at the Centre for Substances and Integral Risk Assessment (SIR) and the Expert Centre for Substances (SEC) of the National Institute for Public Health and the Environment (RIVM). The main aim is to enhance transparency and consistency in the risk assessment methods used at RIVM-SIR and RIVM-SEC. The factsheet on hepatic tumours in mice describes whether or not mouse liver tumours are considered relevant for human risk assessment. The factsheet on historical control data for tumour incidence provides the RIVM strategy on how to use historical control data in the evaluation of carcinogenicity data. The factsheet on Mononuclear Cell Leukaemia in the F344 rat strain discusses the relevance of an increased incidence of mononuclear cell leukaemia (MNCL) in F344 rats for humans and provides an approach to human hazard and risk assessment. In the factsheet on energy and moisture content and assimilation efficiency of bird and mammal food, two large datasets on the energy and water content and assimilation efficiency of various types of bird and mammal food, are merged and analysed. The last factsheet on sorption of dissociating compounds describes the main principles and limitations of QSAR models and the HPLC method for determining the adsorption coefficients of organic ionisable substances. The five factsheets reflect a state-of-the-art approach and are meant to facilitate discussion with other national and international parties involved in risk assessment., Dit rapport bundelt vijf factsheets waarin methodieken worden beschreven die worden gebruikt voor de risicobeoordeling van stoffen bij het Centrum voor Stoffen en Integrale Risicobeoordeling (SIR) en het Stoffen Expertise Centrum (SEC) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het voornaamste doel is om de inzichtelijkheid en eenduidigheid van de bij RIVM-SIR en -SEC gevolgde methodieken te vergroten. De vijf factsheets vormen de weerslag van de huidige stand van wetenschap. Ze zijn bedoeld om de discussie met andere (inter)nationale partijen op het gebied van risicobeoordeling te bevorderen. De factsheet over levertumoren in de muis beschrijft onder welke voorwaarden levertumoren in de muis als relevant voor risicobeoordeling in de mens worden beschouwd. In de factsheet over historische controle gegevens van tumorincidentie wordt aangegeven hoe het RIVM bij de evaluatie van carcinogeniteit omgaat met historische controles gegevens. In de factsheet over Mononucleaire Cel Leukemie in de F344 rat wordt de relevantie voor de mens van een toename in de incidentie van mononucleaire cel leukemie (MNCL) in F344 ratten besproken en wordt een strategie voor de gevaar- en risicobeoordeling geleverd. In de factsheet 'Energie- en vochtgehalte en assimilatie-efficientie van voedsel voor vogel- en zoogdieren' zijn twee grote datasets met gegevens over het energie- en watergehalte van verschillende voedselbronnen voor vogels en zoogdieren samengevoegd en geanalyseerd. De laatste factsheet over sorptie van dissocierende stoffen geeft een uiteenzetting van de belangrijkste principes en beperkingen van de QSAR- modellen en HPLC-methoden voor het bepalen van het adsorptiegedrag van een stof.
- Published
- 2005
37. Risk assessment of chemicals: What about children?
- Author
-
CSR, LEO, Wolterink G, Piersma AH, van Engelen JGM, CSR, LEO, Wolterink G, Piersma AH, and van Engelen JGM
- Abstract
RIVM rapport:In de 'regulatory toxicology' (beleidsondersteunende toxicologie) groeit het besef dat kinderen en volwassenen kunnen verschillen in hun gevoeligheid voor xenobiotica. In het huidige rapport wordt een beknopt overzicht gegeven van de relevante gegevens over de verschillen tussen volwassenen en kinderen met betrekking tot blootstelling, kinetiek en dynamiek van chemische stoffen, en de geschiktheid van de momenteel gebruikte toxicologische testen in het kader van de toelatingsbeoordeling wordt bediscussieerd. Gezien de potentieel andere gevoeligheid van kinderen wordt tevens een aantal aanbevelingen gedaan voor de verdere ontwikkeling van risicobeoordeling. Binnen het veld van de toxicologische risicobeoordeling zijn er drie belangrijke gebieden waarin kinderen en volwassenen verschillen; blootstelling aan en toxicokinetiek en toxicodynamiek van xenobiotica. Of in de risicobeoordeling specifiek rekening gehouden moet worden met kinderen is in de eerste plaats afhankelijk van het blootstellingspatroon. Met name de situatie waarin kinderen hoger blootgesteld worden dan volwassenen verdient de volle aandacht. Kinderen eten en drinken meer per kilogram lichaamsgewicht dan volwassenen, en hun voedingspatroon is anders en minder gevarieerd. Bovendien hebben kinderen een relatief hoge respiratoire activiteit (waardoor er een verhoogde blootstelling via de ademhalingswegen kan optreden) en een hoge lichaamsoppervlak-lichaamsgewicht ratio (mogelijk resulterend in een verhoogde dermale blootstelling). Tevens kan de blootstelling van kinderen aan toxische stoffen hoger zijn dan volwassenen omdat kinderen vaak langer in een bepaalde ruimte of omgeving verblijven, ze zich dichter bij een besmet oppervlak kunnen bevinden (bijvoorbeeld tijdens kruipen over een behandeld oppervlak), en minder hygienische gedrag vertonen (sabbelen op handen, objecten en oppervlakken; picagedrag). De route van blootstelling kan bepalend zijn voor het potentieel toxische effect van een stof. In de m, In regulatory toxicology there is increased awareness and concern that children and adults may differ in their susceptibility to xenobiotics. In this report a concise overview of the relevant data on the differences between adults and children with respect to the kinetics, dynamics and exposure to chemicals is presented and adequacy of currently used toxicological tests for regulatory purposes is discussed. In view of the potentially increased vulnerability of children a number of recommendations for further development of risk assessment of chemicals are made. There are three major areas in which children and adults differ: exposure to and toxicokinetics and toxicodynamics of xenobiotics. Especially the situation in which children are higher exposed than adults this needs full attention. Children consume more food and drink more fluids per kg body weight than adults, and their dietary pattern is different and less varied. Moreover, children have a relatively high inhalatory rate (which may lead to a higher inhalatory exposure) and a high body surface-body weight ratio (which may result in a higher dermal exposure). Children may also be more exposed to toxic substances than adults since children spend more time in the same room or area, are in closer contact with a contaminated surface (e.g. by crawling) and display less hygienic behaviour (mouthing of hands, objects, surfaces; pica behaviour). The route of exposure may be of importance for the potentially toxic effects of a chemical. In most toxicological studies for regulatory purposes the oral route of administration is used. However, the expected route of exposure of a child should be taken into consideration in the design of toxicological studies since the systemic exposure to a chemical may differ due to different levels of absorption and the absence of a first pass effect following dermal and inhalatory absorption. A further point of concern, for adults as well as children, is the aggregate exposure to a spec
- Published
- 2003
38. The Contribution of cocoa additive to cigarette smoking addiction
- Author
-
TOX, SIR, LVM, PZO, Rambali B, van Andel I, Schenk E, Wolterink G, van de Werken G, Stevenson H, Vleeming W, TOX, SIR, LVM, PZO, Rambali B, van Andel I, Schenk E, Wolterink G, van de Werken G, Stevenson H, and Vleeming W
- Abstract
RIVM rapport:In dit rapport wordt de mogelijke bijdrage van cacao aan rookverslaving beschreven. Cacao wordt aan tabak toegevoegd om de smaak te verbeteren. Daarnaast bevat cacao tal van psychoactieve stoffen die mogelijk bijdragen aan rookverslaving Dit literatuuronderzoek beschrijft de blootstelling, farmacologie, farmacokinetiek, toxicologie, interacties en verslavende eigenschappen van de tien meest bekende stoffen in cacao. De onderzochte stoffen zijn theobromine, caffeine, serotonine, histamine, tryptofaan, tryptamine, tyramine, fenylethylamine, octopamine en anandamide. Deze stoffen komen ook via dranken en voedsel het lichaam binnen of worden door het lichaam zelf aangemaakt. Dit rapport laat zien dat de aan roken gerelateerde blootstelling aan de psychoactieve stoffen uit cacao gering is ten opzichte van de inname via voeding en dranken en/of de lichaamseigen productie van deze stoffen. Een systemisch effect lijkt derhalve onwaarschijnlijk ook al omdat lichaamseigen stoffen snel worden afgebroken. Daarnaast kunnen deze stoffen, omdat ze geinhaleerd worden, een direct effect op de luchtwegen hebben. Daarmee zou de opname van nicotine beinvloed kunnen worden. De nicotine opname zou bijvoorbeeld kunnen toenemen via luchtwegverwijding door theobromine en cafe6ne of kunnen afnemen door luchtwegvernauwing door histamine. Dit rapport laat zien dat de aan roken gerelateerde blootstelling aan deze stoffen waarschijnlijk te gering is voor een direct effect op de luchtwegen. Verder dient te worden opgemerkt dat de hoeveelheid tryptamine, tyramine en fenylethylamine die via cacao wordt toegevoegd verwaarloosbaar is ten opzichte van de hoeveelheid die in tabak zelf aanwezig is. Tot slot is aandacht besteed aan de verbrandingsproducten van cacao. Amine verbindingen als serotonin, tryptofaan, tyramine, tryptamine en fenylethylamine vormen tijdens het roken stoffen die het enzym mono amine oxidase (MAO) remmen. MAO-remmers hebben een anti-depressieve werking en kunnen op die manier bij, In this report the effect of these compounds on the addiction to cigarette smoking was assessed, using currently available information in the literature on psychoactive compounds of cocoa. The investigated psychoactive cocoa compounds were theobromine, caffeine, serotonin, histamine, tryptophan, tryptamine, tyramine, phenylethylamine, octopamine and anandamide. The general conclusion is that the level of these compounds in added cocoa in cigarettes is not sufficient to increase the addiction to cigarette smoking.
- Published
- 2003
39. Nicotine Addiction
- Author
-
TOX, SIR, BMT, Andel I van, Rambali AB, Amsterdam JGC van, Wolterink G, Aerts LAGJM van, Vleeming W, TOX, SIR, BMT, Andel I van, Rambali AB, Amsterdam JGC van, Wolterink G, Aerts LAGJM van, and Vleeming W
- Abstract
RIVM rapport:This report discusses the current knowledge on nicotine dependence, devoting a special chapter to smoking among youths, given that most smoking careers start in adolescence. The transition period, in which youths go from elementary to high school (ages 13-14), showes to be particularly risky for smoking initiation. The earlier youths start smoking, the more likely they will become dependent, and the more likely they will be heavier cigarette smokers in adult life. Since nicotine seems to be able to cause addiction in a short period of time, the aim should be to prevent children experimenting with cigarettes. Studies have shown that heavy smokers experience less aversive effects during their first smoke than light smokers. 'Light' cigarettes and flavour-enhancing additives could reduce aversive effects during smoking compared to regular cigarettes without such additives. Therefore, prohibiting the use of 'light' cigarettes and the use of flavour-enhancing additives could prevent adolescents from trying a second cigarette and ultimately contribute to preventing addiction among youths., In dit rapport wordt de huidige kennis op het gebied van nicotineverslaving bediscussieerd. Er is een speciaal hoofdstuk gewijd aan roken onder jongeren, omdat de meeste rokers op jeugdige leeftijd beginnen met roken. De overgangsjaren van basisschool naar middelbare school (13 tot en met 14 jaar oud) blijken een hoog-risico periode te zijn voor het beginnen met roken. Hoe eerder een kind begint met roken hoe waarschijnlijker het is dat hij of zij verslaafd raakt. Daarnaast correleert vroeg starten met veel roken op latere leeftijd. Omdat nicotine in staat lijkt te zijn om verslaving te veroorzaken in een korte tijdsperiode, is het belangrijk om te voorkomen dat kinderen met sigaretten gaan experimenteren. Studies hebben aangetoond dat zware rokers minder aversieve effecten hebben ervaren tijdens het roken van hun eerste sigaret dan lichte rokers. 'Light' sigaretten en smaakverbeterende additieven kunnen waarschijnlijk aversieve effecten verminderen tijdes het roken vergeleken met gewone sigaretten zonder zulke additieven. Daarom kan het verbieden van 'light' sigaretten en het verbieden van smaakverbeterende additieven, bijdragen aan het voorkomen dat kinderen een tweede sigaret proberen en zo uiteindelijk bijdragen aan het voorkomen van verslaving onder de jeugd.
- Published
- 2003
40. The health and addiction risk of the glycyrrhizic acid component of liquorice root used in tobacco products
- Author
-
LEO, BMT, CRV, LVM, van Andel I, van de Werken G, Wolterink G, van Aerts LAGJM, Stevenson H, Vleeming W, LEO, BMT, CRV, LVM, van Andel I, van de Werken G, Wolterink G, van Aerts LAGJM, Stevenson H, and Vleeming W
- Abstract
RIVM rapport:In dit rapport worden de gezondheids- en mogelijke verslavende effecten van het gebruik van zoethoutpreparaten als conditionerings- en smaakstof in tabaksproducten geevalueerd. Gebaseerd op literatuuronderzoek worden de blootstelling, farmacologie, farmacokinetiek, toxicologie, als ook de verslavende aspecten van glycyrrhizinezuur beschreven, de belangrijkste biologisch actieve component in zoethoutpreparaten.De hoeveelheid glycyrrhizinezuur in sigarettenrook en tabak is onbekend. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de opname van glycyrrhizinezuur door het roken van tabaksproducten groter zal zijn dan de dagelijkse oraal ingenomen hoeveelheid. De aard van de verbrandingsproducten die gevormd worden tijdens het roken van tabaksproducten zijn een reden voor bezorgdheid. Het is onwaarschijnlijk dat een aan roken gerelateerde blootstelling aan glycyrrhizinezuur zal leiden tot een verhoging van de mineralocorticoide activiteit en onder sommige omstandigheden tot hypertensie. De bewering dat glycyrrhizinezuur de bronchiaalboom verwijdt, kan niet worden bevestigd op basis van de huidig beschikbare literatuur. De mogelijkheid dat zoethoutpreparaten als smaakstof direct of indirect de verslaving aan sigaretten verhogen kan niet worden uitgesloten. Er is meer onderzoek nodig naar de gezondheids- en verslavingsrisico's van toevoeging van zouthout preparaten aan tabaksproducten, Reported here is the evaluation of the health effects and possible addictive effects of liquorice preparations as a conditioning and flavouring agent in tobacco products. Based on the literature survey, the evaluation describes the exposure to, and the pharmacology, pharmacokinetics and toxicology of glycyrrhizic acid, the main biologically active component of liquorice preparations. The report also goes into the addictive aspects of glycyrrhizic acid. The level of glycyrrhizic acid in cigarette smoke or in tobacco products is not known. Furthermore, it is improbable that the intake of glycyrrhizic acid during cigarette smoking will exceed the daily oral intake. A point of concern is the nature of the combustion products formed during cigarette smoking. It is unlikely that smoking-related exposure to glycyrrhizic acid will increase mineralocorticoid activity and result under some conditions in hypertension. The statement that glycyrrhizic acid acts as a bronchodilatator could not be confirmed from the currently available literature. The possibility that liquorice preparations directly or indirectly increase addiction to cigarettes can not be excluded. The health and addiction risks of adding liquorice preparations to tobacco products need to be studied further.
- Published
- 2003
41. The health- and addictive effectes due to exposure to aldehydes of cigarette smoke. Part 1; Acetaldehyde, Formaldehyde, Acrolein and Propionaldehyde
- Author
-
LEO, LGM, LOC, CRV, van Andel I, Schenk E, Rambali B, Wolterink G, van de Werken G, Stevenson H, van Aerts LAGJM, Vleeming W, LEO, LGM, LOC, CRV, van Andel I, Schenk E, Rambali B, Wolterink G, van de Werken G, Stevenson H, van Aerts LAGJM, and Vleeming W
- Abstract
RIVM rapport:In deze literatuurstudie worden de gezondheids- en mogelijke verslavende effecten van blootstelling aan aldehyden ten gevolge van het roken van sigaretten beschreven. Dit literatuuronderzoek richt zich met name op acetaldehyde, formaldehyde, acrolein, en propionaldehyde. Alle aldehyden veroorzaken pathologische schade aan de luchtwegen en bereiken hoge piekconcentraties in de luchtwegen tijdens het roken. In ratten leidt een gecombineerde blootstelling aan de genoemde aldehyden tot een significante toename van de schade aan de luchtwegen en tot een afname van de ademfrequentie. Bij lage concentraties wordt als gevolg van combineren geen potentiering van de schade gezien. Onduidelijk is of tijdens het roken van sigaretten, waarbij hoge piek concentraties ontstaan, potentiering van de schade optreedt. Alhoewel er vanuit dierexperimenteel onderzoek aanwijzingen zijn dat met name acetaldehyde verslavende eigenschappen heeft, is in de geraadpleegde literatuur geen onderbouwing gevonden voor verslaving aan ge6nhaleerde aldehyden., In the desk study presented here, health effects and possible addictive effects of aldehyde exposure due to cigarette smoking are discussed. In the light of currently available literature the health effects of exposure to acetaldehyde, formaldehyde, acrolein and propionaldehyde were assessed. All aldehydes cause pathological damage to the respiratory tract and reach high peak concentrations in the respiratory tract during smoking. In rats, combined exposure of the above-mentioned aldehydes leads to a significant increase in damage to the respiratory tract and to a decrease in breathing frequency. The combined effect is, at most, the sum of the individual effects; no dose addition or potentiation occurs at minimal-observed-effect levels (MOEL). However, it's uncertain if the extent of the combined effects during cigarette smoking take place, when high peak concentrations occur. Although there is some evidence from studies on animals that acetaldehyde has addictive properties, we found no such evidence for inhaled aldehydes.
- Published
- 2003
42. Subchronic Treatment With the Neuroleptic-Like Peptide Desenkephalin-Gamma-Endorphin May Decrease Dopaminergic Neurotransmission in the Nucleus Accumbens of Rats
- Author
-
Radhakishun, F.S., Westerink, B.H.C, Stoof, J.C., Wolterink, G., and van Ree, J.M.
- Subjects
RELEASE ,SUBCHRONIC TREATMENT ,ATYPICAL NEUROLEPTICS ,DESENKEPHALIN-GAMMA-ENDORPHIN ,STRIATUM ,INVIVO ,DOPAMINE ,NUCLEUS ACCUMBENS ,FREELY MOVING RATS ,CHRONIC HALOPERIDOL ,SUPER-SENSITIVITY ,APOMORPHINE ,INDUCED INHIBITION ,BRAIN - Abstract
In rats, subchronic administration of desenkephalin-gamma-endorphin (DE gamma E) into the nucleus accumbens or subcutaneously for 10 days resulted in hypoactivity. Intra-accumbens administration caused a significant reduction in the nucleus accumbens tissue levels of the dopamine (DA) metabolites 3,4-dihydroxyphenylacetic acid (DOPAC) and homovanillic acid (HVA). Systemic administration of DE gamma E decreased DOPAC and 5-hydroxyindoleacetic acid (5-HIAA) levels in nucleus accumbens tissue. Subchronic subcutaneous DE gamma E treatment reduced the basal release of [H-3]DA from rat nucleus accumbens slices in vitro and the basal release of endogenous DA and DOPAC in vivo as assessed with on-line dialysis in the nucleus accumbens of freely moving rats. The DA agonist N,N-dipropyl-7-hydroxy-2-aminotetralin (DP-7-ATN) was equally effective in inhibiting [H-3]DA release elicited by electrical stimulation from slices of subchronically DE gamma E and placebo treated rats. Administration of a small dose of apomorphine caused similar reductions of the in vivo release of DA and DOPAC in both placebo and DE gamma E treated rats. These results indicate that subchronic DE gamma E treatment may decrease dopaminergic neurotransmission in the nucleus accumbens. This effect is probably not due to alterations in the sensitivity of presynaptically located DA autoreceptors mediating DA release in vitro and in vivo.
- Published
- 1994
43. Neuropeptides in the treatment of nervous system lesions
- Author
-
Gispen, W.H., Ree, J.M. van, Spruijt, B.M., Wolterink, G., and Wied, D. de
- Subjects
Geneeskunde - Published
- 1991
44. Adaptation and habituation to an open field and responses to various stressful events in animals with neonatal lesions in the amygdala or ventral hippocampus
- Author
-
Daenen, E.W.P.M, primary, Van der Heyden, J.A, additional, Kruse, C.G, additional, Wolterink, G, additional, and Van Ree, J.M, additional
- Published
- 2001
- Full Text
- View/download PDF
45. Animal models on schizophrenia as a neurodevelopmental disorder
- Author
-
Gerrits, M.A.F.M., primary, Wolterink, G., additional, Daenen, E.W.P.M., additional, and Van Ree, J.M., additional
- Published
- 2001
- Full Text
- View/download PDF
46. Animal models for schizophrenia
- Author
-
Wolterink, G., primary, Daenen, E.W.P.M., additional, and Van Ree, J.M., additional
- Published
- 2000
- Full Text
- View/download PDF
47. Animal models of autism
- Author
-
Gerrits, M.A.F.M., primary, Van den Berg, C.L., additional, Daenen, E.W.P.M., additional, Wolterink, G., additional, and Van Ree, J.M., additional
- Published
- 2000
- Full Text
- View/download PDF
48. Amygdala or ventral hippocampal lesions at two early stages of life differentially affect prepulse inhibition of the acoustic startle response; an animal model of a neurodevelopmental disorder like schizophrenia
- Author
-
Daenen, E.W.P.M., primary, Wolterink, G., additional, Van Ree, J.M., additional, Van Der Heyden, J.A., additional, and Kruse, C.G., additional
- Published
- 2000
- Full Text
- View/download PDF
49. Models mimicking neurodevelopmental aspects of schizophrenia
- Author
-
Wolterink, G., primary, Daenen, E.W.P.M., additional, Gerrits, M.A.F.M., additional, Kruse, C.G., additional, Van Der Heijden, J.A.M., additional, and Van Ree, J.M., additional
- Published
- 1999
- Full Text
- View/download PDF
50. Amygdala or ventral hippocampus lesions on day 7 of life in rat: An animal model of psychiatric neurodevelopmental disorders like schizophrenia
- Author
-
Daenen, E.W.P.M., primary, Wolterink, G., additional, Gerrits, M.A.F.M., additional, Kruse, C.G., additional, Van Der Heijden, J.A.M., additional, and Van Ree, J.M., additional
- Published
- 1999
- Full Text
- View/download PDF
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.