40 results on '"Oostvogel PM"'
Search Results
2. Surveillance of Acute Flaccid Paralysis in the Netherlands 1992-1994
- Author
-
Oostvogel PM, Conyn-van Spaendonck MAE, Hirasing RA, van Loon AM, LIO, CIE, Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde (NSCK), and TNO
- Subjects
children ,incidence ,afp ,paralysis ,population surveillance ,asv ,acute flaccid paralysis ,acute slappe verlamming ,poliomyelitis - Abstract
Surveillance van acute slappe verlamming (ASV) bij kinderen in Nederland vindt plaats in het kader van het mondiale uitroeiingsinitiatief van poliomyelitis van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Ervaring elders leert dat de incidentie van ASV, in afwezigheid van poliomyelitis, ongeveer 1 op de 100.000 kinderen onder de vijftien jaar bedraagt. In heel Zuid-Amerika worden jaarlijks ongeveer 2500 patienten met ASV per jaar opgespoord. De laatste vijf jaar werd hierbij geen wild poliovirus aangetroffen. In Nederland werd, onder auspicien van het Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde (NSCK), ASV surveillance gestart sinds oktober 1992. Vrijwel alle klinisch actieve kinderartsen melden maandelijks hun nieuwe gevallen van ASV aan het NSCK. Vervolgens worden aanvullende klinische en diagnostische gegevens verzameld. Tussen september 1992 en december 1994 werden 52 gevallen van ASV gerapporteerd. De incidentie is daarmee 0.8/100.000 over de gehele periode. Geografisch waren de meldingen gelijkelijk verdeeld over het land. De belangrijkste oorzaak van ASV was het syndroom van Guillain-Barre. Opvallend was het lage percentage patienten bij wie virologisch onderzoek werd gedaan. Virologisch onderzoek is niet alleen noodzakelijk om poliomyelitis uit te sluiten, maar ook om inzicht te krijgen in overige oorzaken van ASV. De in de onderzoeksperiode vallende epidemie van poliomyelitis van 1992-1993, leert dat participatie van neurologen een waardevolle aanvulling betekent voor het surveillancesysteem. Voorts zou meer aandacht moeten worden gegeven aan compleet microbiologisch onderzoek.
- Published
- 2012
3. Poliovirus-specifieke mucosale immuniteit: Een overzicht van de literatuur
- Author
-
Oostvogel PM, Robertson SE, Sutter RW, and Loon AM van
- Subjects
poliovaccin ,vaccinatie ,poliovirus vaccine ,oral poliovirus vaccine ,immuniteit ,oraal poliovaccin ,vaccination ,immunity ,geinactiveerd poliovaccin - Abstract
niet beschikbaar
- Published
- 2012
4. Low carriage rate of group B streptococcus in pregnant women in Maputo, Mozambique
- Author
-
Steenwinkel, Florentien, Tak, HV, Muller, Anouk, Nouwen, Jan, Oostvogel, PM, Mocumbi, SM, and Medical Microbiology & Infectious Diseases
- Subjects
bacterial infections and mycoses ,reproductive and urinary physiology - Abstract
The prevalence of group B streptococcus (GBS) carriage varies strongly with geographical region. A study was done to determine the prevalence of GBS in women in Maputo, Mozambique. The method used was a rectovaginal swab which was taken from women between 35 and 37 weeks of pregnancy who visited the clinic for antenatal consultation. GBS was cultured from 2 out of 113 samples, yielding a prevalence of 1.8% (95% Cl: 0.0-4.0). In conclusion, the prevalence of GBS carriage among pregnant women in Maputo, Mozambique was low.
- Published
- 2008
5. Description of the ICTI consortium: an integrated approach to the study of Chlamydia trachomatis infection
- Author
-
Morre, SA, Spaargaren, J, Ossewaarde, Tjaco, Land, JA, Bac, D-J, Dorr, PJ, Oostvogel, PM, Vanrompay, D, Savekoul, PH, Pannekoek, Y, van Bergen, JEAM, Fennema, JSA, de Vries, HJC, Crusius, JBA, Pena, AS, Ito, JL, Lyons, JM, Amsterdam institute for Infection and Immunity, Medical Microbiology and Infection Prevention, Other departments, Amsterdam Public Health, Dermatology, and Medical Microbiology & Infectious Diseases
- Abstract
The use of an integrated approach to the study of Chlamydia trachomatis infection of the female genital tract, presented at the mini-symposium "Chlamydia trachomatis infections" and described in the thesis of Joseph M. Lyons, has resulted in the creation of the ICTI consortium. The ICTI consortium is based on strong interaction and collaboration between basic scientists, clinicians, epidemiologists, and health care policy makers. This translational approach will help to further the valuable insight into the immunopathogenesis of this sexually transmitted infection (STI) and the development of new intervention strategies, including the vaccines and screening programs necessary to effectively diagnose, treat and prevent C. trachomatis infection. A background of the need for this integrated approach is presented and the goals and participants of the consortium are described
- Published
- 2006
6. Morbidity related to maternal group B streptococcal infections
- Author
-
Muller, AE, Oostvogel, PM, Steegers, Eric, Dorr, PJ, and Obstetrics & Gynecology
- Published
- 2006
7. In vitro evaluation of the performance of Granada selective enrichment broth for the detection of group B streptococcal colonization
- Author
-
Witt, Rene, Oostvogel, PM, Yahiaoui, R, Wu, Fenny, Belkum, Alex, Muller, Anouk, Witt, Rene, Oostvogel, PM, Yahiaoui, R, Wu, Fenny, Belkum, Alex, and Muller, Anouk
- Abstract
A broth for the screening of group B streptococcal (GBS) carriage during pregnancy is about to be introduced. Simulating conditions in everyday practice, we have compared the sensitivity of this Granada tube broth (GT) with that of classical Amies transport medium (AT) in vitro. A total of 1,485 GT and 1,485 AT were tested with 33 well-characterized GBS strains in three different concentrations, five different incubation times, and three different temperatures. After initial incubation at room temperature (RT) or 4A degrees C, GT were placed at 37A degrees C. GT were scored for the presence of orange pigment. GT and AT were subcultured on blood agar (BA). Pigment was observed in 98% of GT incubated at 37A degrees C. GBS could be cultured in 91%, 73%, and 55% of GT incubated at 37A degrees C, RT, or 4A degrees C, respectively. For AT, these percentages were only 20% at 37A degrees C, 52% at RT, and 59% at 4A degrees C. When GT initially incubated at RT or 4A degrees C were subsequently incubated at 37A degrees C, the sensitivity improved significantly. We conclude that GT is a more sensitive GBS transport and culture medium than the conventional method, especially for low inocula and prolonged transport/incubation times. GT does not exclude the presence of GBS, and should always be incubated at 37A degrees C and subcultured on solid agar for optimal sensitivity.
- Published
- 2012
8. Surfend op het World Wide Web: Microbiologie op het internet
- Author
-
Verkooijen, Roel, Oostvogel, PM, Visser, MR, and Medical Microbiology & Infectious Diseases
- Published
- 1997
9. Surveillance of Acute Flaccid Paralysis in the Netherlands 1992-1994
- Author
-
LIO, CIE, Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde (NSCK); TNO, Oostvogel PM, Conyn-van Spaendonck MAE, Hirasing RA, van Loon AM, LIO, CIE, Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde (NSCK); TNO, Oostvogel PM, Conyn-van Spaendonck MAE, Hirasing RA, and van Loon AM
- Abstract
RIVM rapport:Surveillance van acute slappe verlamming (ASV) bij kinderen in Nederland vindt plaats in het kader van het mondiale uitroeiingsinitiatief van poliomyelitis van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Ervaring elders leert dat de incidentie van ASV, in afwezigheid van poliomyelitis, ongeveer 1 op de 100.000 kinderen onder de vijftien jaar bedraagt. In heel Zuid-Amerika worden jaarlijks ongeveer 2500 patienten met ASV per jaar opgespoord. De laatste vijf jaar werd hierbij geen wild poliovirus aangetroffen. In Nederland werd, onder auspicien van het Nederlands Signalerings Centrum Kindergeneeskunde (NSCK), ASV surveillance gestart sinds oktober 1992. Vrijwel alle klinisch actieve kinderartsen melden maandelijks hun nieuwe gevallen van ASV aan het NSCK. Vervolgens worden aanvullende klinische en diagnostische gegevens verzameld. Tussen september 1992 en december 1994 werden 52 gevallen van ASV gerapporteerd. De incidentie is daarmee 0.8/100.000 over de gehele periode. Geografisch waren de meldingen gelijkelijk verdeeld over het land. De belangrijkste oorzaak van ASV was het syndroom van Guillain-Barre. Opvallend was het lage percentage patienten bij wie virologisch onderzoek werd gedaan. Virologisch onderzoek is niet alleen noodzakelijk om poliomyelitis uit te sluiten, maar ook om inzicht te krijgen in overige oorzaken van ASV. De in de onderzoeksperiode vallende epidemie van poliomyelitis van 1992-1993, leert dat participatie van neurologen een waardevolle aanvulling betekent voor het surveillancesysteem. Voorts zou meer aandacht moeten worden gegeven aan compleet microbiologisch onderzoek., Surveillance of acute flaccid paralysis (AFP) among children in the Netherlands was started within the framework of the global eradication initiative of the World Health Organisation. Through experience elsewhere it was discovered that the incidence of AFP, in absence of poliomyelitis, is about 1 per 100.000 children below the age of fifteen. In South America some 2500 patients with AFP are detected annually. During the last five years no wild poliovirus was detected. In the Netherlands AFP detection was started since October 1992 under the supervision of the Dutch Paediatric Surveillance System (NSCK). Almost all clinically active paediatricians report monthly new cases of AFP to the NSCK. Additional clinical and diagnostic data were collected. Between September 1992 en December 1994 52 cases of AFP were reported. The incidence is 0.8/100.000 over the period. Geographically AFP reports were equally distributed over the country. The main cause of AFP was the Guillain-Barre syndrome. Strikingly low was the percentage of patients for whom virological examination was accomplished. Virological examination is not only necessary to exclude poliomyelitis, but also to detect other causes of AFP. The outbreak of poliomyelitis which occurred in 1992-1993, shows that the participation of neurologists would contribute to the completeness of the surveillance system. More attention should go to complete microbiological examination of all cases of AFP.
- Published
- 1996
10. Poliovirus-specifieke mucosale immuniteit: Een overzicht van de literatuur
- Author
-
Oostvogel PM, Robertson SE, Sutter RW, Loon AM van, Oostvogel PM, Robertson SE, Sutter RW, and Loon AM van
- Abstract
RIVM rapport:Abstract niet beschikbaar, The development of mucosal immunity (MI) is very important for reducing the replication and circulation of the virus, and thereby, for the control and eradication of poliomyelitis. Both the inactivated (IPV) and oral (OPV) poliomyelitis vaccine induce a MI to some degree. The MI induced by OPV resembles that obtained after natural infection. It does not confer absolute immunity to reinfection ; around 35% of OPV-vaccinees excrete virus after challenge with OPV. The MI induced by IPV is less effective. Nevertheless, the magnitude and duration of virusexcretion are considerably reduced compared with non vaccinated controls. The differences in MI between IPV and OPV vaccinees are most outspoken in the gut and less so in the pharinx. So far, studies on MI mainly focussed on poliovirus type 1, used vaccines (-formulations) different from those used in the Netherlands and were carried out shortly after vaccination. Hardly any data exist on the persistance of MI, as well on MI induced by combined IPV and OPV schemes. Although apparently less effective in inducing MI, the use of IPV has stopped endemic viruscirculation in countries like Sweden and the Netherlands. The reason for this is not quite clear and further indicate that the results of the (mostly experimental) studies on MI cannot simply be extrapolated to the current Dutch situation. Further studies are needed to determine the extent and significance of MI in the Dutch population.
- Published
- 1993
11. Investigation of a pertussis outbreak in the province of Bam, Burkino Faso, January 1991
- Author
-
Rumke HC, Oostvogel PM, Schlumberger M, Rumke HC, Oostvogel PM, and Schlumberger M
- Abstract
RIVM rapport:Abstract niet beschikbaar, A localized outbreak of pertussis in a part of the Bam province, Burkino Faso (West Africa) has been investigated in order to confirm the clinical diagnosis with laboratory methods, and to study the protective efficacy of the vaccine. In the affected area childhood immunization are given according to a simplified vaccination schedule with only two doses of a quadruple DTCP (DPT-IPV) vaccine (against diphteria, tetanus, pertussis and poliomyelitis). A total of 115 children was studied (interview, serology, classical culture, PCR test). The clinical diagnosis could be confirmed in a number of children by serology. Among children of 5 years and older some had received two DTCP caccinations. Younger children seemed to be protected better against pertussis. The numbers of children studied are too small however for a precise estimate of pertussis vaccin efficacy in this particular immunization program with simplified schedule.
- Published
- 1991
12. Difficulties in diagnosing terminal ileitis due to Yersinia pseudotuberculosis.
- Author
-
Wunderink HF, Oostvogel PM, Frénay IH, Notermans DW, Fruth A, and Kuijper EJ
- Subjects
- Adolescent, Adult, Anti-Bacterial Agents pharmacology, Bacteriological Techniques methods, Ciprofloxacin therapeutic use, Crohn Disease drug therapy, Crohn Disease microbiology, Culture Media chemistry, Female, Humans, Plasmids, Polymerase Chain Reaction, Treatment Outcome, Yersinia pseudotuberculosis Infections drug therapy, Yersinia pseudotuberculosis Infections microbiology, Young Adult, Crohn Disease diagnosis, Crohn Disease etiology, Yersinia pseudotuberculosis isolation & purification, Yersinia pseudotuberculosis Infections complications, Yersinia pseudotuberculosis Infections diagnosis
- Abstract
We report three patients with terminal ileitis and positive fecal cultures with Yersinia pseudotuberculosis. From one patient, a virulence plasmid (pYV)-negative Y. pseudotuberculosis was isolated, which represents the second finding of a pYV-negative isolate associated with human disease. All patients were treated with ciprofloxacin and fully recovered. Since conventional culture methods for yersiniosis are gradually replaced with molecular tests not recognizing Y. pseudotuberculosis, we recommend to include a specific culture medium or to apply a specific polymerase chain reaction (PCR) assay on fecal samples from patients suspected of terminal ileitis.
- Published
- 2014
- Full Text
- View/download PDF
13. Serogroup distribution of urogenital Chlamydia trachomatis in urban ethnic groups in The Netherlands.
- Author
-
Verweij SP, Quint KD, Bax CJ, Van Leeuwen AP, Mutsaers JA, Jansen CL, Oostvogel PM, Ouburg S, Morré SA, and Peters RP
- Subjects
- Adult, Africa, Northern ethnology, Chlamydia Infections epidemiology, Chlamydia Infections microbiology, Female, Humans, Male, Netherlands epidemiology, Serotyping, Suriname ethnology, Turkey ethnology, Urban Population statistics & numerical data, West Indies ethnology, White People statistics & numerical data, Young Adult, Chlamydia Infections ethnology, Chlamydia trachomatis classification, Ethnicity statistics & numerical data
- Abstract
The prevalence of Chlamydia trachomatis varies between ethnic groups in The Netherlands. It is, however, unknown whether this is associated with specific serogroups. The objective of this study was to determine whether serogroup distribution is associated with ethnic origin in the region of The Hague, The Netherlands. Serogroups of 370 microbiologically confirmed C. trachomatis-positive samples were analysed. The samples were obtained from 247 women and 123 men between January and October 2008, of self-reported Dutch Caucasian, Dutch Antillean, Surinamese, N. African/Turkish or other descent. We observed a difference in serogroup distribution comparing Dutch Caucasian women to Dutch Antillean women (χ2 for distribution P = 0·035). Serogroup C was more common in Dutch Antillean women, whereas serogroup B was less common (P = 0·03). This difference was not observed for Dutch Antillean men. The observed difference in distribution of C. trachomatis serogroups between ethnic groups is relevant for further transmission studies.
- Published
- 2014
- Full Text
- View/download PDF
14. Serovar D and E of serogroup B induce highest serological responses in urogenital Chlamydia trachomatis infections.
- Author
-
Verweij SP, Lanjouw E, Bax CJ, Quint KD, Oostvogel PM, Dörr PJ, Pleijster J, de Vries HJ, Peters RP, Ouburg S, and Morré SA
- Subjects
- Chlamydia Infections epidemiology, Chlamydia trachomatis genetics, Enzyme-Linked Immunosorbent Assay, Female, Female Urogenital Diseases microbiology, Genotype, Humans, Male, Male Urogenital Diseases microbiology, Netherlands epidemiology, Prevalence, Serogroup, Chlamydia Infections immunology, Chlamydia trachomatis immunology
- Abstract
Background: Chlamydia trachomatis is the most prevalent bacterial sexually transmitted infection (STI) worldwide. A strong link between C. trachomatis serogroup/serovar and serological response has been suggested in a previous preliminary study. The aim of the current study was to confirm and strengthen those findings about serological IgG responses in relation to C. trachomatis serogroups and serovars., Methods: The study population (n = 718) consisted of two patient groups with similar characteristics of Dutch STI clinic visitors. We performed genotyping of serovars and used titre based and quantitative commercially available ELISA kits (medac Diagnostika) to determine specific serum IgG levels. Optical density (OD) values generated by both tests were used to calculate the IgG titres (cut-off 1:50). Analyses were conducted stratified by gender., Results: We observed very significant differences when comparing the median IgG titres of three serogroups, B, C and I: in women for B vs. C: p < 0.0001 (median titres B 200 vs. C <50); B vs. I: p < 0.0001 (200 vs. 50), and in men for B vs. C: p = 0.0006 (150 vs. <50); B vs. I: p = 0.0001 (150 vs. <50); C vs. I was not significant for both sexes. Serovars D and E of serogroup B had the highest median IgG titres compared to the other serovars in both men and women: 200 and 200 vs. ≤ 100 for women and 100 and 200 vs. ≤ 75 for men, respectively., Conclusions: This study shows that B group serovars induce higher serological responses compared to the C and I group serovars in vivo in both men and women.
- Published
- 2014
- Full Text
- View/download PDF
15. In vitro evaluation of the performance of Granada selective enrichment broth for the detection of group B streptococcal colonization.
- Author
-
te Witt R, Oostvogel PM, Yahiaoui R, Wu Y, van Belkum A, and Muller AE
- Subjects
- Female, Humans, Pregnancy, Pregnancy Complications, Infectious diagnosis, Pregnancy Complications, Infectious microbiology, Sensitivity and Specificity, Streptococcal Infections microbiology, Culture Media, Streptococcal Infections diagnosis, Streptococcus agalactiae growth & development, Streptococcus agalactiae isolation & purification
- Abstract
A broth for the screening of group B streptococcal (GBS) carriage during pregnancy is about to be introduced. Simulating conditions in everyday practice, we have compared the sensitivity of this Granada tube broth (GT) with that of classical Amies transport medium (AT) in vitro. A total of 1,485 GT and 1,485 AT were tested with 33 well-characterized GBS strains in three different concentrations, five different incubation times, and three different temperatures. After initial incubation at room temperature (RT) or 4°C, GT were placed at 37°C. GT were scored for the presence of orange pigment. GT and AT were subcultured on blood agar (BA). Pigment was observed in 98% of GT incubated at 37°C. GBS could be cultured in 91%, 73%, and 55% of GT incubated at 37°C, RT, or 4°C, respectively. For AT, these percentages were only 20% at 37°C, 52% at RT, and 59% at 4°C. When GT initially incubated at RT or 4°C were subsequently incubated at 37°C, the sensitivity improved significantly. We conclude that GT is a more sensitive GBS transport and culture medium than the conventional method, especially for low inocula and prolonged transport/incubation times. GT does not exclude the presence of GBS, and should always be incubated at 37°C and subcultured on solid agar for optimal sensitivity.
- Published
- 2012
- Full Text
- View/download PDF
16. Analyses of multiple-site and concurrent Chlamydia trachomatis serovar infections, and serovar tissue tropism for urogenital versus rectal specimens in male and female patients.
- Author
-
Bax CJ, Quint KD, Peters RP, Ouburg S, Oostvogel PM, Mutsaers JA, Dörr PJ, Schmidt S, Jansen C, van Leeuwen AP, Quint WG, Trimbos JB, Meijer CJ, and Morré SA
- Subjects
- Adolescent, Adult, Aged, Chlamydia Infections epidemiology, Female, Gene Amplification, Genotype, Humans, Incidence, Male, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Prevalence, Rectal Diseases epidemiology, Serotyping methods, Young Adult, Chlamydia Infections complications, Chlamydia trachomatis classification, Rectal Diseases complications
- Abstract
Objectives: The aims of this study were: to determine the incidence of concurrent infections on a serovar level; to determine the incidence of multiple anatomical infected sites on a detection and genotyping level and analyse site-specific serovar distribution; to identify tissue tropism in urogenital versus rectal specimens., Methods: Chlamydia trachomatis-infected patients in two populations were analysed: 75 visiting the outpatient department of obstetrics and gynaecology of the MC Haaglanden, and 358 visiting the outpatient sexually transmitted disease clinic, The Hague, The Netherlands. The PACE 2 assay (Gen-Probe) was used to detect C trachomatis from urethral, cervical, vaginal, oropharyngeal and anorectal swabs. C trachomatis genotyping was performed on all C trachomatis positive samples, using the CT-DT genotyping assay., Results: Samples from 433 patients (256 female and 177 male) with confirmed C trachomatis infection were analysed. In 11 patients (2.6%), concurrent serovars in one anatomical sample site were present. In 62 (34.1%) female and four (9.3%) male patients, multiple sample site infections were found. A substantial percentage of women tested at the cervical/vaginal and rectal site were found to be positive at both sites (36.1%, 22/61). In men, D/Da and G/Ga serovars were more prevalent in rectal than urogenital specimens (p=0.0081 and p=0.0033, respectively), while serovar E was more prevalent in urogenital specimens (p=0.0012)., Conclusions: The prevalence of multiple serovar infections is relatively low. Significant differences in serovar distribution are found in rectal specimens from men, with serovar G/Ga being the most prominent, suggesting tissue tropism.
- Published
- 2011
- Full Text
- View/download PDF
17. Pharmacokinetics of clindamycin in pregnant women in the peripartum period.
- Author
-
Muller AE, Mouton JW, Oostvogel PM, Dörr PJ, Voskuyl RA, DeJongh J, Steegers EA, and Danhof M
- Subjects
- Adult, Anti-Bacterial Agents administration & dosage, Anti-Bacterial Agents blood, Clindamycin administration & dosage, Clindamycin blood, Female, Fetal Blood, Humans, Infusions, Intravenous, Models, Biological, Monte Carlo Method, Pregnancy, Pregnancy Complications, Infectious prevention & control, Streptococcal Infections prevention & control, Umbilical Arteries, Umbilical Veins, Anti-Bacterial Agents pharmacokinetics, Clindamycin pharmacokinetics, Pregnancy Complications, Infectious drug therapy, Streptococcal Infections drug therapy, Streptococcus agalactiae drug effects
- Abstract
The study presented here was performed to determine the pharmacokinetics of intravenously administered clindamycin in pregnant women. Seven pregnant women treated with clindamycin were recruited. Maternal blood and arterial and venous umbilical cord blood samples were obtained. Maternal clindamycin concentrations were analyzed by nonlinear mixed-effects modeling with the NONMEM program. The data were best described by a linear three-compartment model. The clearance and the volume of distribution at steady state were 10.0 liters/h and 6.32 x 10(3) liters, respectively. Monte Carlo simulations were performed to determine the area under the concentration curve (AUC) for the free (unbound) drug (f) in maternal serum for 24 h divided by the MIC (fAUC(0-24)/MIC). At a MIC of 0.5 mg/liter, which is the EUCAST breakpoint, the attainment at the lower 95% confidence interval (CI) was 24.6 if the level of protein binding was 65%, and this value concurred well with the target value of 27. However, for higher degrees of protein binding, as has been described in the literature, the attainment was lower, down to 10.2 for a protein binding level of 85% (lower 95% CI). The concentrations in umbilical cord blood were lower than those in maternal blood. The concentration-time profiles in maternal serum indicate that the level of exposure to clindamycin may be too low in these patients. Together with the lower concentrations in umbilical cord blood, this finding suggests that the current dosing regimen may not be adequate to protect all neonates from group B streptococcal disease.
- Published
- 2010
- Full Text
- View/download PDF
18. Timing of group B streptococcus screening in pregnancy: a systematic review.
- Author
-
Valkenburg-van den Berg AW, Houtman-Roelofsen RL, Oostvogel PM, Dekker FW, Dörr PJ, and Sprij AJ
- Subjects
- Female, Humans, Predictive Value of Tests, Pregnancy, Pregnancy Complications, Infectious diagnosis, Pregnancy Complications, Infectious microbiology, Pregnancy Complications, Infectious prevention & control, Pregnancy Trimester, Third, Streptococcal Infections diagnosis, Streptococcal Infections prevention & control, Streptococcus agalactiae
- Abstract
Background: Group B streptococcus (GBS) is an important cause of neonatal sepsis. Guidelines advise to collect cultures at 35-37 weeks' gestation and to administer intrapartum antibiotic prophylaxis in case of GBS-positive cultures, as well as in all preterm deliveries. Improved effectiveness of antenatal cultures might help to further decrease GBS early-onset disease., Objective: To determine the best timing of antenatal cultures, which may help establish optimal prevention of perinatal GBS infection in both term and preterm neonates., Methods: PubMed and EMBASE databases were searched for relevant articles published from 1966 to February 2009. Nine articles were included. Information about study features and predictive values of antenatal cultures were abstracted., Results: Positive predictive values for antenatal GBS cultures ranged from 43 to 100% (mean 69%) and negative predictive values from 80 to 100% (mean 94%). GBS cultures collected in late pregnancy had high positive predictive values for colonization during delivery. The negative predictive value was high and relatively constant regardless of GA., Conclusions: This systematic review confirms recommendations to screen pregnant women for colonization of GBS at 35-37 weeks' gestation, but one should be aware of the limitations of screening, with 6% of GBS carriers remaining undetected in antenatal cultures., (Copyright 2009 S. Karger AG, Basel.)
- Published
- 2010
- Full Text
- View/download PDF
19. Significantly higher serologic responses of Chlamydia trachomatis B group serovars versus C and I serogroups.
- Author
-
Verweij SP, Bax CJ, Quint KD, Quint WG, van Leeuwen AP, Peters RP, Oostvogel PM, Mutsaers JA, Dörr PJ, Pleijster J, Ouburg S, and Morré SA
- Subjects
- Antibodies, Bacterial blood, Chlamydia trachomatis classification, Female, Humans, Immunoglobulin G blood, Serotyping, Chlamydia trachomatis immunology
- Abstract
Chlamydia trachomatis serovars are divided into three serogroups, namely serogroup B, serogroup I (Intermediate) and serogroup C, and subsequently into 19 different serovars. Worldwide, serogroup B is the most prevalent followed by serogroup I. Clear differences have been observed in the duration of infection and growth kinetics between serovars from different serogroups in murine and cell culture models. Reasons for these observed differences are bacterial and host related, and are not well understood. The aim of this study was to determine the differences in immunoglobulin (Ig) G responses between the three serogroups in a group of patients infected with different serovars. Serovars were assessed from 235 C. trachomatispositive patients and quantitative IgG responses were determined. Analyses of variance were used to compare the IgG responses between the three serogroups. Of the serovars, 46% were B group (with serovar E the most prevalent: 35.3%), 39.6% were I group and 14.3% were C group. A highly significant difference in serologic response was shown when comparing the mean IgG concentrations (AU/mL) of patients having serovars in the most prevalent serogroup compared to the other serogroups: B = 135, C = 46 and I = 60 (B vs. C and B vs. I, P < 0.001). In conclusion, the most prevalent serovars generate the highest serologic responses., (Copyright 2009 Prous Science, S.A.U. or its licensors. All rights reserved.)
- Published
- 2009
20. Pharmacokinetics of amoxicillin in maternal, umbilical cord, and neonatal sera.
- Author
-
Muller AE, Oostvogel PM, DeJongh J, Mouton JW, Steegers EA, Dörr PJ, Danhof M, and Voskuyl RA
- Subjects
- Adult, Female, Humans, Models, Biological, Pregnancy, Amoxicillin pharmacokinetics, Anti-Bacterial Agents pharmacokinetics, Infant, Newborn metabolism, Umbilical Cord metabolism
- Abstract
The pharmacokinetics of amoxicillin were studied in umbilical cord and neonatal sera relative to maternal concentrations in prevention of neonatal group B streptococcus infection. The subjects were 44 pregnant women receiving amoxicillin as 1 or 2 g as an intravenous infusion. To measure the concentrations, blood samples were obtained from the mother, the arterial and venous umbilical cord, and the neonate. The pharmacokinetics were characterized by a five-compartment model by using nonlinear mixed-effects (population) modeling. The population estimates for the clearance, central volume of distribution, and the two peripheral maternal volumes of distribution were 19.7 +/- 0.99 liters/h, 6.40 +/- 0.61 liters, and 5.88 +/- 0.83 liters (mean +/- standard error), respectively. The volume of distribution of the venous umbilical cord and the neonatal volume of distribution were 3.40 liters and 11.9 liters, respectively. The pharmacokinetic parameter estimates were used to simulate the concentration-time profiles in maternal, venous umbilical cord, and neonatal sera. The peak concentration in the venous umbilical cord serum was 18% of the maternal peak concentration. It was reached 3.3 min after the maternal peak concentration. The concentration-time profile in neonatal serum was determined by the profile in venous umbilical cord serum, which in turn depended on the profile in maternal serum. Furthermore, the simulated concentrations in maternal, venous umbilical cord, and neonatal sera exceeded the MIC for group B streptococcus for more than 90% of the 4-h dosing interval. In a first approximation, the 2-g infusion to the mother appears to be adequate for the prevention of group B streptococcal disease. However, to investigate the efficacy of the prophylaxis, further studies of the interindividual variability in pharmacokinetics are indicated.
- Published
- 2009
- Full Text
- View/download PDF
21. The influence of labour on the pharmacokinetics of intravenously administered amoxicillin in pregnant women.
- Author
-
Muller AE, Dörr PJ, Mouton JW, De Jongh J, Oostvogel PM, Steegers EA, Voskuyl RA, and Danhof M
- Subjects
- Adult, Amoxicillin administration & dosage, Anti-Bacterial Agents administration & dosage, Dose-Response Relationship, Drug, Drug Administration Schedule, Female, Fetal Membranes, Premature Rupture drug therapy, Gestational Age, Humans, Infant, Newborn, Infusions, Intravenous, Metabolic Clearance Rate, Pregnancy, Pregnancy Outcome, Amoxicillin pharmacokinetics, Anti-Bacterial Agents pharmacokinetics, Labor, Obstetric metabolism
- Abstract
Aims: Many physiological changes take place during pregnancy and labour. These might change the pharmacokinetics of amoxicillin, necessitating adjustment of the dose for prevention of neonatal infections. We investigated the influence of labour on the pharmacokinetics of amoxicillin., Methods: Pregnant women before and during labour were recruited and treated with amoxicillin intravenously. A postpartum dose was offered. Blood samples were obtained and amoxicillin concentrations were determined using high-pressure liquid chromatography. The pharmacokinetics were characterized by nonlinear mixed-effects modelling using NONMEM., Results: The pharmacokinetics of amoxicillin in 34 patients was best described by a three-compartment model. Moderate interindividual variability was identified in CL, central and peripheral volumes of distribution. The volume of distribution (V) increased with an increasing amount of oedema. Labour influenced the parameter estimate of peripheral volume of distribution (V(2)). V(2) was decreased during labour, and even more in the immediate postpartum period. For all patients the population estimates (mean +/- SE) for CL and V were 21.1 +/- 4.1 l h(-1) (CL), 8.7 +/- 6.6 l (V(1)), 11.8 +/- 7.7 l (V(2)) and 20.5 +/- 15.4 l (V(3)) respectively., Conclusions: The peripheral distribution volume of amoxicillin in pregnant women during labour and immediately postpartum is decreased. However, these changes are not clinically relevant and do not warrant deviations from the recommended dosing regimen for amoxicillin during labour in healthy pregnant patients.
- Published
- 2008
- Full Text
- View/download PDF
22. Low carriage rate of group B streptococcus in pregnant women in Maputo, Mozambique.
- Author
-
de Steenwinkel FD, Tak HV, Muller AE, Nouwen JL, Oostvogel PM, and Mocumbi SM
- Subjects
- Adolescent, Adult, Female, Humans, Mozambique epidemiology, Pregnancy, Pregnancy Complications, Infectious microbiology, Carrier State microbiology, Pregnancy Complications, Infectious epidemiology, Streptococcal Infections epidemiology, Streptococcus agalactiae isolation & purification
- Abstract
The prevalence of group B streptococcus (GBS) carriage varies strongly with geographical region. A study was done to determine the prevalence of GBS in women in Maputo, Mozambique. The method used was a rectovaginal swab which was taken from women between 35 and 37 weeks of pregnancy who visited the clinic for antenatal consultation. GBS was cultured from 2 out of 113 samples, yielding a prevalence of 1.8% (95% Cl: 0.0-4.0). In conclusion, the prevalence of GBS carriage among pregnant women in Maputo, Mozambique was low.
- Published
- 2008
- Full Text
- View/download PDF
23. Low rate of carriage of macrolide-resistant group B streptococci in pregnant women in The Netherlands.
- Author
-
Muller AE, Valkenburg-van den Berg AW, Kreft D, Oostvogel PM, Sprij AJ, and van Belkum A
- Subjects
- Bacterial Proteins genetics, Carrier State, Female, Genotype, Humans, Membrane Proteins genetics, Methyltransferases genetics, Netherlands epidemiology, Phenotype, Population Surveillance, Pregnancy, Pregnancy Complications, Infectious prevention & control, Pregnancy Trimester, Third, Prevalence, Streptococcal Infections microbiology, Streptococcal Infections prevention & control, Streptococcus agalactiae drug effects, Streptococcus agalactiae isolation & purification, Anti-Bacterial Agents pharmacology, Drug Resistance, Bacterial genetics, Macrolides pharmacology, Pregnancy Complications, Infectious epidemiology, Pregnancy Complications, Infectious microbiology, Streptococcal Infections epidemiology, Streptococcus agalactiae genetics
- Abstract
Objectives: To describe prevalence of phenotypic and genotypic macrolide-resistance among GBS isolates in pregnant women and explore the possibility of clonal spread of resistant GBS isolates in a multicultural population., Study Design: Antimicrobial resistance patterns of 107 GBS isolates obtained from asymptomatic pregnant women were determined using E-tests. Macrolide resistance genes mef(A), erm(TR) and erm(B) were determined with PCR and a subset of 39 isolates, including the 8 isolates harbouring macrolide resistance genes, was subjected to RAPD analysis to detect clonal spreading., Results: Resistance to erythromycin and clindamycin was found in 8% and 7%, respectively. Macrolide resistance genes mef(A), erm(TR) and erm(B) were found in 1, 2 and 5 isolates, respectively; only five of these eight isolates exhibited both genotypic as well as phenotypic resistance. One genotype occured in 36% of the subset., Conclusions: Earlier reports on prevalence of phenotypic resistance were confirmed. Among the susceptible isolates one clonal type of GBS was clearly predominant; one of the resistant isolates shared its genotype. When such clonal types acquire resistance traits in the future, GBS disease may become harder to control.
- Published
- 2008
- Full Text
- View/download PDF
24. Amoxicillin pharmacokinetics in pregnant women with preterm premature rupture of the membranes.
- Author
-
Muller AE, DeJongh J, Oostvogel PM, Voskuyl RA, Dörr PJ, Danhof M, and Mouton JW
- Subjects
- Adult, Amoxicillin administration & dosage, Case-Control Studies, Chromatography, High Pressure Liquid, Dose-Response Relationship, Drug, Drug Administration Schedule, Female, Fetal Membranes, Premature Rupture diagnosis, Gestational Age, Humans, Injections, Intravenous, Pregnancy, Reference Values, Risk Assessment, Amoxicillin pharmacokinetics, Fetal Membranes, Premature Rupture drug therapy, Pregnancy Outcome
- Abstract
Objective: This study was undertaken to study the pharmacokinetics of intravenously administered amoxicillin in pregnant women with preterm premature rupture of the membranes (PPROM)., Study Design: Healthy women with PPROM were recruited and treated with amoxicillin (2 g initially and 1 g subsequently). Blood samples were obtained from the opposite arm and concentrations determined with the use of high-pressure liquid chromatography. Nonlinear mixed-effects modeling was performed in nonlinear mixed effect (population) modeling., Results: The pharmacokinetics of 17 patients was described by a 3-compartment model. Clearance and volume of distribution at steady state were 22.8 L/h and 21.4 L/h, respectively, similar to values in nonpregnant individuals. There was little variability between patients. No relationship was observed between values of individual pharmacokinetic parameters and various covariates., Conclusion: The pharmacokinetics of amoxicillin in pregnant patients with PPROM similar to nonpregnant individuals. Given the small interindividual variability in pharmacokinetics, no dose adjustments are required to account for differences between subjects under normal circumstances.
- Published
- 2008
- Full Text
- View/download PDF
25. African tickbite fever in travelers, Swaziland.
- Author
-
Oostvogel PM, van Doornum GJ, Ferreira R, Vink J, Fenollar F, and Raoult D
- Subjects
- Adolescent, Adult, Animals, Arachnid Vectors, Child, Child, Preschool, Eswatini epidemiology, Female, Humans, Male, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Tick-Borne Diseases diagnosis, Bites and Stings microbiology, Rickettsiaceae Infections epidemiology, Tick-Borne Diseases epidemiology, Ticks microbiology, Travel
- Published
- 2007
- Full Text
- View/download PDF
26. Description of the ICTI consortium: an integrated approach to the study of Chlamydia trachomatis infection.
- Author
-
Morré SA, Spaargaren J, Ossewaarde JM, Land JA, Bax CJ, Dörr PJ, Oostvogel PM, Vanrompay D, Savelkoul PH, Pannekoek Y, van Bergen JE, Fennema HS, de Vries HJ, Crusius JB, Peña AS, Ito JI, and Lyons JM
- Subjects
- Animals, Disease Models, Animal, Female, Genital Diseases, Female immunology, Genital Diseases, Female physiopathology, Humans, Mice, Chlamydia Infections drug therapy, Chlamydia Infections immunology, Chlamydia Infections physiopathology, Chlamydia trachomatis pathogenicity, Genital Diseases, Female microbiology
- Abstract
The use of an integrated approach to the study of Chlamydia trachomatis infection of the female genital tract, presented at the mini-symposium "Chlamydia trachomatis infections" and described in the thesis of Joseph M. Lyons, has resulted in the creation of the ICTI consortium. The ICTI consortium is based on strong interaction and collaboration between basic scientists, clinicians, epidemiologists, and health care policy makers. This translational approach will help to further the valuable insight into the immunopathogenesis of this sexually transmitted infection (STI) and the development of new intervention strategies, including the vaccines and screening programs necessary to effectively diagnose, treat and prevent C. trachomatis infection. A background of the need for this integrated approach is presented and the goals and participants of the consortium are described.
- Published
- 2006
27. Prevalence of colonisation with group B Streptococci in pregnant women of a multi-ethnic population in The Netherlands.
- Author
-
Valkenburg-van den Berg AW, Sprij AJ, Oostvogel PM, Mutsaers JA, Renes WB, Rosendaal FR, and Joep Dörr P
- Subjects
- Adolescent, Adult, Africa ethnology, Asia ethnology, Carrier State ethnology, Europe ethnology, Female, Humans, Latin America ethnology, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Predictive Value of Tests, Pregnancy, Pregnancy Complications, Infectious ethnology, Prevalence, Risk Factors, Socioeconomic Factors, Streptococcal Infections ethnology, Suburban Population, Urban Population, Carrier State epidemiology, Pregnancy Complications, Infectious epidemiology, Streptococcal Infections epidemiology
- Abstract
Objective: This study was performed to determine the prevalence of GBS and to identify GBS colonisation risk factors in a multicultural population of pregnant women in The Netherlands. We calculated predictive values of cultures in pregnancy for intrapartum GBS carriage., Study Design: From a total of 1702 women visiting several antenatal outpatient departments, rectovaginal swabs were collected at 35-37 weeks' gestation. In 761 women swabs were repeated at time of delivery. Carriage of GBS late in third trimester and at time of delivery was analysed in relation to age, parity, ethnicity and socio-economic status., Results: Twenty-one percent was GBS carrier late in pregnancy. Compared to Europeans, African women were at a higher risk (29%, RR 1.4, CI 1.1-1.7) and Asian women were at lower risk (13%, RR 0.6, CI 0.4-0.8) for GBS carriage. No differences in colonisation were found between women with respect to age, parity or socio-economic background. Positive predictive value of GBS carriage at 35-37 weeks' gestation for carriage at time of parturition was 79% and negative predictive value was 93%., Conclusions: It was not possible to identify a group of pregnant women at high risk for GBS colonisation. Predictive values of antenatal genital group B streptococci cultures at 35-37 weeks' gestation for intrapartum GBS carriage are lower than previously reported.
- Published
- 2006
- Full Text
- View/download PDF
28. Morbidity related to maternal group B streptococcal infections.
- Author
-
Muller AE, Oostvogel PM, Steegers EA, and Dörr PJ
- Subjects
- Female, Fetal Membranes, Premature Rupture epidemiology, Fetal Membranes, Premature Rupture microbiology, Humans, Infant Mortality, Infant, Newborn, Morbidity, Postpartum Period, Pregnancy, Puerperal Disorders microbiology, Risk Factors, Urinary Tract Infections epidemiology, Urinary Tract Infections microbiology, Pregnancy Complications, Infectious epidemiology, Puerperal Disorders epidemiology, Streptococcal Infections epidemiology, Streptococcus agalactiae
- Abstract
Group B streptococcus is known to be a leading cause of neonatal infection, but less appreciated is the fact that it causes maternal infection also. Maternal group B streptococcal infections during pregnancy and delivery threaten not only the mother, but the child as well. Postpartum infection, such as mastitis, bacteremia, sepsis, meningitis, endometritis, and wound infections are hazards to the mother. We describe the various maternal group B streptococcal infections, their characteristics, associated neonatal morbidity, and prevention and treatment strategies during pregnancy, delivery, and in the postpartum period.
- Published
- 2006
- Full Text
- View/download PDF
29. Chlamydia trachomatis heat shock protein 60 (cHSP60) antibodies in women without and with tubal pathology using a new commercially available assay.
- Author
-
Bax CJ, Dörr PJ, Trimbos JB, Spaargaren J, Oostvogel PM, Peña AS, and Morré SA
- Subjects
- Female, Humans, Immunoglobulin G analysis, Antibodies, Bacterial analysis, Chaperonin 60 immunology, Chlamydia Infections immunology, Chlamydia trachomatis immunology, Fallopian Tube Diseases immunology
- Published
- 2004
- Full Text
- View/download PDF
30. Comparison of serological assays for detection of Chlamydia trachomatis antibodies in different groups of obstetrical and gynecological patients.
- Author
-
Bax CJ, Mutsaers JA, Jansen CL, Trimbos JB, Dörr PJ, and Oostvogel PM
- Subjects
- Female, Fertility, Humans, Immunoassay methods, Immunoassay standards, Pregnancy, Prevalence, Sensitivity and Specificity, Serologic Tests standards, Antibodies, Bacterial blood, Chlamydia Infections diagnosis, Chlamydia trachomatis immunology, Infertility microbiology, Serologic Tests methods
- Abstract
New serological enzyme immunoassays (EIAs) were compared with microimmunofluorescence (MIF) as a "gold standard" to detect Chlamydia trachomatis antibodies in different groups of obstetrical, gynecological, and subfertile patients. There were no significant differences in seroprevalence rates, except for the group of C. trachomatis-positive patients (P < 0.01). Test characteristics were calculated for Chlamydia-EIA (Biologische Analysensystem GmbH, Lich, Germany) and pELISA (Medac, Wedel, Germany). pELISA seems to be a good alternative to MIF. It has high specificity and is easier to perform.
- Published
- 2003
- Full Text
- View/download PDF
31. Clinical characteristics of Chlamydia trachomatis infections in a general outpatient department of obstetrics and gynaecology in the Netherlands.
- Author
-
Bax CJ, Oostvogel PM, Mutsaers JA, Brand R, Craandijk M, Trimbos JB, and Dörr PJ
- Subjects
- Adult, Aged, Aged, 80 and over, Chlamydia Infections diagnosis, Female, Humans, Logistic Models, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Nucleic Acid Amplification Techniques methods, Prevalence, RNA, Viral analysis, Chlamydia Infections epidemiology, Chlamydia trachomatis genetics
- Abstract
Objective: Evaluation of prevalence and risk factors of Chlamydia trachomatis infections in an outpatient obstetric and gynaecological population., Methods: A prospective, observational study was performed at an inner city hospital in The Hague, Netherlands. 1368 women attending the outpatient department of obstetrics and gynaecology participated in the study. For detection of C trachomatis infections we used amplification of CT rRNA in urine samples (Gen Probe/AMPLIFIED-CT) and DNA probe for detection of CT rRNA from a urethral, endocervical and anal swab (Gen Probe/PACE 2)., Results: The overall prevalence of C trachomatis infections in our general obstetric and gynaecological population was 4.5%. The prevalence in women under 30 years of age was 8. 1%. We found age and postcoital bleeding to be significant risk factors. We did not find significant differences between women from different ethnic origin or between women using different kinds of contraceptives. 12 (19.4%) patients with C trachomatis infections were found positive by urine test only, and 15 (24.2%) only by DNA probe., Conclusions: Age is the most important risk factor in our population (overall prevalence 4.5%, prevalence in women under 20 years of age 15.8%). Analyses of urine and of endocervical specimens are complementary for the determination of the prevalence of C trachomatis infections in women. Cost effectiveness analysis is needed to determine to what extent age based screening and/or antibiotic prophylaxis before intrauterine manipulations is indicated.
- Published
- 2002
- Full Text
- View/download PDF
32. Poliovirus circulation among schoolchildren during the early phase of the 1992-1993 poliomyelitis outbreak in The Netherlands.
- Author
-
Oostvogel PM, Rumke HC, Conyn-Van Spaendonck MA, van der Avoort HG, Leeuwenburg J, and van Loon AM
- Subjects
- Adolescent, Antibodies, Viral biosynthesis, Child, Child, Preschool, Community-Acquired Infections epidemiology, Community-Acquired Infections prevention & control, Community-Acquired Infections virology, Feces virology, Female, Humans, Male, Netherlands epidemiology, Poliomyelitis prevention & control, Poliomyelitis virology, Poliovirus immunology, Poliovirus Vaccines, Schools, Disease Outbreaks, Poliomyelitis epidemiology, Poliovirus isolation & purification
- Abstract
During the 1992-1993 outbreak of poliomyelitis in The Netherlands, we examined 866 childrenat 7 schools for evidence of infection with the outbreak virus, poliovirus type 3(PV3), to determine the extent of the outbreak and the protection of the herd immunity. Seventy-seven children (8.9%) showed evidence of recent wild-type PV3 infection, as determined by virus isolation and/or poliovirus type-specific IgM assay. Most infected children lived in the same area as the index case patient, attended an orthodox-reformed (OR) primary school, and had not been vaccinated. At the OR school, as many as 22% of children immunized with inactive poliovirus vaccine were found to have evidence of recent infection, which is a significantly lower rate than that among unvaccinated children (59.5%). No evidence of vaccination was seen in 25.5%-43.1% of children at OR schools. Seroprevalence of antibodies against the 3 types of poliovirus suggested that no poliovirus circulation had occurred between the 1978 and 1992-1993 outbreaks.
- Published
- 2001
- Full Text
- View/download PDF
33. Surveillance of acute flaccid paralysis in The Netherlands, 1992-94.
- Author
-
Oostvogel PM, Spaendonck MA, Hirasing RA, and van Loon AM
- Subjects
- Adolescent, Age Distribution, Child, Child, Preschool, Feasibility Studies, Female, Humans, Incidence, Infant, Infant, Newborn, Male, Muscle Hypotonia, Netherlands epidemiology, Polyradiculoneuropathy complications, Sensitivity and Specificity, Sex Distribution, Paralysis epidemiology, Paralysis etiology, Population Surveillance methods
- Abstract
Detection and investigation of all cases of acute flaccid paralysis (AFP) in children below 15 years of age are among the criteria for poliomyelitis-free certification. In the absence of poliomyelitis the incidence of AFP is around 1 per 100,000 children aged < 15 years. In the Netherlands, surveillance of AFP began in October 1992 under the supervision of the Dutch Paediatric Surveillance System (NSCK). Over 90% of clinically active paediatricians participated in the monthly reporting of new cases of AFP. From October 1992 to December 1994 (27 months), 52 cases of AFP were reported. The incidence was 0.7 per 100,000 over the period, and reported cases were evenly distributed throughout the country. The main cause of AFP was Guillain-Barré syndrome. The average time between onset of symptoms and visiting a doctor was less than 3 days. The median reporting delay was 29 days, although the system was not intended as surveillance for action. Virological examination of faeces was carried out for only 40.4% of AFP patients. The start of the NSCK surveillance system coincided with the 1992-93 outbreak of poliomyelitis in the Netherlands, but only 7 of the 18 children with paralytic poliomyelitis were reported through the AFP surveillance system. For certification purposes, the present AFP surveillance system in the Netherlands needs to be improved with respect to coverage by including neurologists, rapidity of reporting, and completeness of laboratory investigations.
- Published
- 1998
34. Outbreaks of paralytic poliomyelitis, 1976-1995.
- Author
-
Patriarca PA, Sutter RW, and Oostvogel PM
- Subjects
- Child, Preschool, Humans, Infant, Poliomyelitis immunology, Poliovirus Vaccine, Oral immunology, Disease Outbreaks statistics & numerical data, Global Health, Poliomyelitis epidemiology
- Abstract
During 1976-1995, 48 outbreaks of paralytic poliomyelitis with a cumulative total of approximately 17,000 cases were reported worldwide. Outbreaks occurred on most continents, affected from 0.1 to 52 persons per 100,000 total population (median, 4.4), lasted 2-25 months (median, 7), typically involved unvaccinated or inadequately vaccinated subgroups within highly immunized communities, and were primarily caused by poliovirus type 1 (74%). Cases in developing countries occurred predominantly among children <2 years of age, while those in industrialized countries tended to occur in older persons who had escaped natural infection earlier in life and who had not been vaccinated or had received poliovirus vaccine of inadequate potency. Partial genomic sequencing studies indicated that at least 15 outbreaks resulted from importation of wild polioviruses, primarily from the Indian subcontinent. These findings illustrate the potential for wide dissemination of wild poliovirus infection and underscore the critical need for maintaining high levels of immunity in all countries and for more aggressive vaccination efforts in areas in which polio is endemic.
- Published
- 1997
- Full Text
- View/download PDF
35. Circulation of poliovirus during the poliomyelitis outbreak in The Netherlands in 1992-1993.
- Author
-
Conyn-van Spaendonck MA, Oostvogel PM, van Loon AM, van Wijngaarden JK, and Kromhout D
- Subjects
- Adolescent, Adult, Child, Cross-Sectional Studies, Female, Humans, Male, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Poliomyelitis epidemiology, Poliomyelitis virology, Population Surveillance, Prevalence, Religion and Medicine, Risk Factors, Surveys and Questionnaires, Treatment Refusal, Disease Outbreaks, Poliomyelitis transmission, Poliovirus Vaccine, Inactivated, Virus Shedding
- Abstract
A population-based study on the circulation of epidemic poliovirus during 1992-1993 outbreak in the Netherlands was carried out in order to assess whether the virus circulated outside the group of people who reject vaccinations on religious grounds and outside the area where these groups form sociodemographically closely knit network. The prevalence of poliovirus excretion was estimated in a cross-sectional study with a random sample of 2,400 children aged 5-14 years and 3,000 adults age 40-64 years; the sample was drawn from the municipal population registers in four regions (three inside and one outside the risk area). Fecal samples of virus isolation and characterization were submitted by mail, and a questionnaire was completed with age, sex, type and level of education, vaccination history, and religious denomination. Both a completed questionnaire and a fecal sample were received from 3,182 persons (response, 58.9%). Wild poliovirus was isolated only from children within the risk group and in the area at risk. The crude excretion rate of the epidemic poliovirus type 3 per 1,000 persons was 2.5, but it amounted to 70.7 for those belonging to Orthodox Reformed churches. The prevalence of vaccine virus excretion per 1,000 persons was 10.2 for children and 5.2 for adults. It was concluded that, during the 1992-1993 outbreak, the risk of poliovirus was restricted to religious subpopulations rejecting vaccination. The lack of evidence of poliovirus circulation outside these groups at risk supports the hypothesis that herd immunity is sufficiently maintained in a population vaccinated with inactivated polio vaccine.
- Published
- 1996
- Full Text
- View/download PDF
36. Poliomyelitis in The Netherlands: a review of population immunity and exposure between the epidemics in 1978 and 1992.
- Author
-
Rümke HC, Oostvogel PM, Van Steenis G, and Van Loon AM
- Subjects
- Adult, Antibody Formation, Child, Child, Preschool, Female, Humans, Immunity, Active, Incidence, Infant, Male, Netherlands epidemiology, Poliomyelitis transmission, Poliomyelitis virology, Poliovirus Vaccine, Inactivated, Population Surveillance, Risk Factors, Seroepidemiologic Studies, Poliomyelitis epidemiology, Poliomyelitis immunology
- Abstract
An overview of serological and virological studies on poliomyelitis in the Netherlands between two epidemics in 1978 and 1992 is given. Three unvaccinated patients acquired poliomyelitis abroad. In the Netherlands vaccination coverage with quadruple DPT-IPV vaccine is very high. The strong immunogenicity of inactivated poliovirus vaccine was confirmed in a cohort of children, reflected in age-stratified antibody profiles of the population. Adults born in the pre vaccination era appeared in general protected, but 10-25% of persons born between 1930 and 1945 lacked neutralizing antibodies. Revaccination induced a booster type of antibody response in 75-90% of such persons, indicating immunological memory and protection. Virological studies on adopted children from other countries, patients with indications for viral examination, and river waters showed that the Netherlands was regularly exposed to polio virus (PV), without signs of indigenous transmission. Persons found to carry PV or their close contacts had travelled to a PV endemic country. Most of 557 isolates were vaccine-derived, only 8% were wild type viruses. Despite their presence, up to 1992 the well-known susceptibles for PV in the Netherlands were shielded by the herd immunity of the Dutch population.
- Published
- 1995
- Full Text
- View/download PDF
37. Poliomyelitis outbreak in an unvaccinated community in The Netherlands, 1992-93.
- Author
-
Oostvogel PM, van Wijngaarden JK, van der Avoort HG, Mulders MN, Conyn-van Spaendonck MA, Rümke HC, van Steenis G, and van Loon AM
- Subjects
- Adolescent, Adult, Attitude to Health, Child, Child, Preschool, Contact Tracing, Female, Humans, Infant, Infant, Newborn, Male, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Poliomyelitis transmission, Poliovirus isolation & purification, Poliovirus Vaccine, Oral, Religion and Medicine, Sewage, Vaccination, Water Microbiology, Disease Outbreaks, Poliomyelitis epidemiology
- Abstract
An outbreak of poliomyelitis occurred in the Netherlands between September, 1992, and February, 1993, after 14 years without endemic cases. The outbreak was due to poliovirus type 3 and involved 71 patients, of whom 2 died and 59 had paralysis. The patients were aged between 10 days and 61 years (median 18 years). None of the patients had been vaccinated, and all but 1 belonged to a socially and geographically clustered group of people who refuse vaccination for religious reasons. Control measures were taken within 5 days of notification of the first patient and included a wide offer of vaccination with the trivalent oral poliovirus vaccine to the population at risk. Sequence analysis of the viral genome showed closest similarity (96.7%) with a strain isolated in India in 1992, indicating that the virus probably originates from the Indian subcontinent. The difference, however, is still too large to assume direct import. Extensive outbreak investigation at schools, in the environment, at virus diagnostic laboratories, and in the general population showed no evidence of widespread circulation of the epidemic virus outside the groups at risk and area where these groups live. As in the previous outbreak in 1978, the general population, including the majority of unvaccinated people who live dispersed in the population, seemed to be well-protected against poliomyelitis.
- Published
- 1994
- Full Text
- View/download PDF
38. [4 young infants with polio].
- Author
-
Thijssen-Bos F, Oostvogel PM, Huijbers WA, and van Meurs AH
- Subjects
- Disease Outbreaks, Female, Humans, Infant, Infant, Newborn, Male, Netherlands epidemiology, Neurologic Examination, Poliomyelitis epidemiology, Poliomyelitis transmission, Poliovirus isolation & purification, Poliomyelitis diagnosis
- Published
- 1993
39. [Virological and serological aspects of the Dutch polio epidemic in 1992].
- Author
-
Oostvogel PM, van der Avoort HG, Mulders MN, Rümke HC, van Steenis G, and van Loon AM
- Subjects
- Antibodies, Viral isolation & purification, Base Sequence, Humans, Molecular Sequence Data, Netherlands epidemiology, Poliomyelitis epidemiology, Poliovirus genetics, Disease Outbreaks, Poliomyelitis immunology, Poliomyelitis microbiology, Poliovirus isolation & purification
- Abstract
During the 1992 poliovirus type 3 outbreak in the Netherlands virological and serological investigations were conducted. No molecular epidemiological link was traced between poliovirus type 3 that caused the outbreak of poliomyelitis in the Netherlands and isolates from previous epidemics investigated. Serological neutralization assessments indicate that the inactivated poliomyelitis vaccine used in the Dutch national immunization schedule induces immunity to the causative agent.
- Published
- 1993
40. [Poliomyelitis in The Netherlands, 1979-1991: immunity and exposure].
- Author
-
Rümke HC, Oostvogel PM, van der Veer M, van Steenis G, and van Loon AM
- Subjects
- Antibodies, Viral, Child, Environmental Exposure, Humans, Longitudinal Studies, Netherlands epidemiology, Poliomyelitis immunology, Poliomyelitis transmission, Poliovirus immunology, Poliovirus isolation & purification, Poliovirus Vaccine, Oral, Poliomyelitis epidemiology
- Abstract
An overview is presented of serological and virological studies on poliovirus immunization and circulation in the Netherlands, performed between 1979 and 1991. In this period, only three patients with poliomyelitis were notified. All had acquired the infection abroad. The vaccinations in the national immunization programme, using inactivated poliovirus vaccine, build a strong immunity. This can also be seen in age-stratified serological profiles of the Dutch population. In these surveys, persons from the time at which vaccination was offered have neutralizing antibodies. Older persons, especially those born between 1930 and 1945, sometimes lack antibodies. However, 85-90% of them show a rapid booster response upon vaccination, demonstrating immunological memory. Hence, they will be protected against poliomyelitis upon contact with wild poliovirus. Virological data show a regular import of poliovirus, especially in adoptive children tested on entry into the Netherlands, coming from developing countries. Nearly all other virus isolates in Dutchmen were related to import from such countries. None of the imported patients or other persons in whom poliovirus was detected spread the virus over the country. It demonstrates that as a rule the herd immunity of the well-vaccinated Dutch population is good. Exceptions occur, however, as demonstrated by the epidemics in 1978 and 1992. Large socio-geographic clusters of susceptible people who refuse vaccinations are not sufficiently protected.
- Published
- 1993
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.