Search

Op proefcomplex de Veenkampen in het Wageningse Binnenveld wordt door verschraling, vernatting en afplaggen geprobeerd de groeicondities en botanische rijkdom terug te krijgen van de vroegere blauwgraslanden (Cirso-Molinietum). De tot nu toe bereikte resultaten van het herstelbeheer worden vergeleken met gegevens uit oud graslandonderzoek m.b.t. botanische samenstelling, bodemvruchtbaarheid, graslandproductie en nutrientengehaltes. Is met dit beheer herstel wel mogelijk?

Dit natuurplan voor De Marke, Proefbedrijf voor Melkveehouderij en Milieu, bevat concrete maatregelen om natuur en landschap op het bedrijf te ontwikkelen. We beschrijven het opstellen van een natuurplan middels een stappenplan. Vervolgens gaan we in op de kansrijkdom van natuurelementen en de randvoorwaarden die de bedrijfsvoering aan natuur stelt. We schatten de aanleg- en beheerskosten van natuurelementen en bekijken hoe natuur door 'de markt' betaald kan worden. Van een aantal beheersmaatregelen onderzoeken we de effectiviteit. Tenslotte presenteren we een plan voor voorlichting over natuur op De Marke.

Over de vraag in hoeverre de huidige agrarische bedrijfsvoering nog een bijdrage kan leveren aan het natuur- en landschapsbeheer. Een belangrijke vraag in dit verband is welke mestgift toelaatbaar is als het graslandgebruik tot doel heeft de botanische en/of landschappelijke waarde te behouden of te vergroten. Gegevens van proeven met bijzondere vegetaties en ten behoeve van het produktieonderzoek zijn vermeld

Results are presented of an eight year old management experiment in a wet Arrhenatherion elatioris grassland on a heavy clay soil. The treatments were different cutting dates and frequencies or N (PK) fertilizing combined with June cutting. The treatments June with or without a second cut in September or only one cut in August gave a relatively stable vegetation. Cutting in early May produced a grassy dense sward and a second cut in September stimulated, moreover, some low growing dicots. The biomass that is produced after a first cut in May or June prevents lower growing species from persisting or spreading. Cutting later than the beginning of August produces a vegetation dominated by some rougher species. The number of species increases from 52 per 100 m2 to 55, when the vegetation is cut in May, May and September or June; never cutting caused a decrease to 38 per 100 m2. The annual dry matter production in two cuts in 5.6–6.1 ton/ha, fertilizing increased this level with 1.0–2.0 ton. Up till now, the number of species has not diminished. The results are discussed in relation to some data on growth physiology and growth strategy of plant species. The importance of a second cut or grazing in September is demonstrated and explained. Some practical implications are given for management aimed at maintaining or regenerating this grassland type.

In het kader van bedrijfsvergelijkend onderzoek zijn in de jaren 1982-'85 op 39 proefplekken met beheersbeperkingen waarnemingen verricht aan bodem, waterhuishouding, vegetatie, bemesting, gebruik en produktie van grasland. De proefplekken lagen op percelen van 8 bedrijven in de veenweidegebieden en 8 bedrijven op de zandgronden. Het betrof percelen, waarvoor een beheersovereenkomst was gesloten en percelen uit reservaatsgebieden die met beperkingen werden verpacht. Het doel van de waarnemingen was om meer inzicht te krijgen in de samenhang tussen bodem, vegetatie en produktie bij de opgelegde beperkingen. In the course of enterprise-evaluative research 39 trial spots under management restrictions were monitored for soil, water management, vegetation, fertilizing, use and production of grassland, from 1982 to 1985. The trial spots were situated on parcels at 8 farms in peaty grassland areas and at 8 farms in sandy areas in The Netherlands