1,194 results on '"Onderzoeksformatie"'
Search Results
2. A-toomkuilsurvey 2022 : IJsselmeer en Markermeer
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Onderz. Form. B ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
In 2021 is een start gemaakt met een nieuwe vismonitoringsreeks voor het IJsselmeer en Markermeer op basis van gestandaardiseerde jaarlijkse bemonsteringen met een A-toomkuil en stortkuil. Deze monitoring wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en voedselkwaliteit en is in 2022, het tweede jaar van de monitoringsreeks, voortgezet. De opzet van de monitoring is gebaseerd op een pilot die binnen een Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij project in samenwerking met stichting Transitie IJsselmeer, ATKB en beroepsvissers is uitgevoerd in 2018 en 2019. Het doel van de nieuwe monitoringsreeks is het ontwikkelen van een integraal en breed gedragen bestandsoverzicht van de jaarlijkse ontwikkelingen in de visstand op beide meren, ten behoeve van het visstand- en visserijbeheer. Het integrale karakter houdt in dat zo goed mogelijk een beeld wordt verkregen van de veranderingen in soortsamenstellingen en van de lengteverdelingen in de visstand. Deze informatie is wenselijk vanwege de vraag vanuit het beheer om aan de hand van vismonitoring beter te kunnen voldoen aan verschillende zaken, zoals de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water, de behoefte vanuit het visserijbeheer om ontwikkelingen in zowel het jonge als het oudere visbestand zo goed mogelijk in beeld te krijgen, de behoefte vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn om de voedselsamenstelling voor visetende vogels zo goed mogelijk in beeld te brengen, en in het algemeen de veranderende informatiebehoefte met betrekking tot de visstand in het IJsselmeergebied, waarbij steeds meer vanuit een ecosysteembenadering gewerkt wordt. De monitoring wordt in samenwerking met beroepsvissers en visexperts van ATKB opgezet en uitgevoerd, waardoor de resultaten breed gedragen worden door betrokkenen en belangenpartijen. In de komende jaren zal de methode zoveel mogelijk (gestandaardiseerd) uitgevoerd worden zoals die nu gerealiseerd is, maar waar nodig zal deze bijgeschaafd worden. Goede communicatie van de PO en vooral de meewerkende beroepsvissers met staandwant heeft ertoe geleid dat er bijna probleemloos ruimte is gemaakt voor het onderzoek in de meren, een winst ten opzichte van het jaar ervoor. Alle trekken konden hierdoor uitgevoerd worden, inclusief de trekken in de diepe putten op het Markermeer (Markermeerputten) die aangelegd zijn voor de bouw van de Marker Wadden. In september en oktober 2022 zijn er in totaal 73 A-toomkuiltrekken uitgevoerd, waarvan 42 op het IJsselmeer en 31 op het Markermeer. Daarnaast zijn er 19 stortkuiltrekken uitgevoerd in de ondiepste zone (0-2 m), waarvan 10 op het IJsselmeer en 9 op het Markermeer. Alle bemonsteringen zijn in het donker uitgevoerd. Verschillende Markermeerputten zijn dit jaar bevist om inzicht te krijgen in de visbestanden in dit habitat. De vangstuccessen van de Markermeerputten zijn daarnaast vergeleken met de overige diepteklassen (0-2; 2-4 en 4-6m) van het Markermeer. Specifiek kijkend naar commerciële soorten en lengtes, bleek dat baars (>22 cm), blankvoorn (>25 cm) en brasem (>30 cm) zich grotendeels in de ondiepere gedeeltes van het Markermeer bevinden (0-2m en 2-4m) en minder in de diepe putten op het Markermeer. Voor bovenmaatse snoekbaars (>42 cm) geldt dat het vangstsucces in de Markermeerputten ongeveer hetzelfde was als in de ondiepere delen van het Markermeer (0-2; 2-4 m). Vergeleken met vorig jaar is er dit jaar meer vis per hectare gevangen. Op het IJsselmeer ging het voornamelijk om meer spiering en baars, op het Markermeer om een toename van de oudere jaarklassen snoekbaars. Van een trend kan nog niet gesproken worden, aangezien er nog te weinig jaren achtereenvolgend gestandaardiseerd gemonitord is. Blankvoorn en brasem werden het meest gevangen bij de oevers (< 2 m), waarbij het vooral ging om oudere jaarklassen. Baars werd voornamelijk gevangen op het IJsselmeer, waarbij het grootste gedeelte 0+ baars was. Van snoekbaars is voornamelijk de 0+ jaarklasse gevangen op het IJsselmeer. Deze 0+ snoekbaars bestond dit jaar uit twee verschillende lengtegroepen: snoekbaars tussen de 5-10 cm en tussen de 20-25 cm. Op het Markermeer werden voornamelijk oudere jaarklassen snoekbaars gevangen. 2022 was een relatief goed jaar voor de spiering, waarvan het grootste gedeelte op het IJsselmeer werd gevangen, maar ook op het Markermeer was een toename van spiering te zien. De spiering op het IJsselmeer was dit jaar gemiddeld kleiner dan voorgaande jaren, vermoedelijk door intraspecifieke competitie. Pos is de enige soort die aanzienlijk minder gevangen werd, mogelijk door interspecifieke competitie met zwartbekgrondel, die in 2022 meer gevangen werd dan in 2021.
- Published
- 2023
3. Beschrijving onderzoeksfaciliteiten Vismigratierivier
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
De aanleg van de 32 km lange Afsluitdijk in 1932 heeft grote gevolgen gehad voor de migratie van vis tussen de Noordzee, de toenmalige Zuiderzee en de aangrenzende rivieren. Waar eerst een natuurlijke overgang bestond van zoet en zout water, is een harde waterscheiding tussen het IJsselmeer en de Waddenzee ontstaan. De bouw van de Vismigratierivier (VMR) naast het spuicomplex te Kornwerderzand heeft als doel de ecologische barrière die de Afsluitdijk voor trekvissen vormt te verminderen. Dit rapport geeft een overzicht en opsomming van de aan te brengen fysieke onderzoeksfaciliteiten in die VMR. De fysiek nodige faciliteiten worden door een Europees geselecteerde toekomstige aannemer gedurende de bouw aangebracht om zowel biotische (door Onderzoek en Monitoringsteam) als abiotische metingen en daarop gebaseerde sturing van de Vismigratierivier (door de aannemer in combinatie met de beheerder) te kunnen doen indien de Vismigratierivier gereed is. Deze metingen zijn nodig om het functioneren van de VMR te toetsen, maar ook om te optimaliseren in een zogenaamde ‘inregelfase’. Voor tijdens en na de ‘inregelfase” zijn monitoring- en onderzoeksfaciliteiten nodig waarbij gedacht kan worden aan bekabeling, stroomvoorzieningen, steigers, verankeringsmateriaal, en voorzieningen waarop het netwerk van meetinstrumenten geplaatst moet worden die het functioneren van de VMR op abiotisch vlak meten. Het rapport bevat een overzichtskaart en tabel welke is te gebruiken voor de aannemer die de resterende delen van de Vismigratierivier gaan bouwen, en de inregelfase gaat uitvoeren.
- Published
- 2023
4. Adapting postharvest activities in the value chain of fisheries and aquaculture to the effects of climate change and mitigating their climate footprint through the reduction of greenhouse gas emissions : Annexes
- Author
-
Quirijns, F.J., Feary, David A., Hoekstra, F.F., Cardoso, Carlos, Broeze, J., Metz, Sebastien, De Clercq, Adelbert, Ramos, Saioa, Mytlewski, Adam, Wever, Alexander, Deetman, B., and van den Burg, S.W.K.
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Groene Economie en Ruimte ,Performance and Impact Agrosectors ,Supply Chain & Information Management ,Life Science ,WASS ,Green Economy and Landuse ,Performance en Impact Agrosectoren - Published
- 2023
5. Survival probabilities of thornback and spotted rays discarded by beam trawl and flyshoot fisheries
- Subjects
Onderzoeksassistenten ,Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
Elasmobranchs (i.e. sharks, skates and rays) play an important role as predators in marine ecosystems. In the last century the abundance of several skates and rays in the North Sea declined. Their specific life-history traits, i.e. being long-lived, showing slow growth, late sexual maturity and producing a small number of young per year, make them vulnerable to fishing, pollution and changes in essential habitats, especially spawning and nursery areas. Since 2010 a recovery in the abundances of some species is observed. Landings of skates and rays in European waters are generally managed by a group-TAC, meaning several species are managed under a single Total Allowable Catch (TAC). In the North Sea this group-TAC applies to thornback (Raja clavata), blonde (Raja brachyura), spotted (Raja montagui) and cuckoo ray (Leucoraja naevus). Landings of starry ray (Amblyraja radiata) and common skate (Dipturus sp.) are prohibited. In Dutch fisheries, skates and rays are mainly caught as by-catch in the mixed demersal fishery for flatfish, with landings dominated by thornback ray. For these species the rays below minimum landing size and catches that exceed the vessel’s weekly trip limits are discarded. Since 2019 this practise of discarding has been restricted for all quota regulated species, including rays, by the implementation of a landing obligation under the Common Fisheries Policy (European Union, 2013). The objective of the landing obligation is to create an incentive for fishers to avoid unwanted bycatches and thereby reduce discards rates. The European commission granted a temporary ‘high survival’ exemption for rays and indicated that for this exemption to be renewed or extended beyond 2023, knowledge gaps regarding discards survival probabilities of rays, as laid out in the “Roadmap skates and rays”, need to be filled. The current study therefore aims to contribute to this roadmap by filling main gaps in our knowledge on the survival probability of rays when discarded by the most important Dutch demersal fisheries. Beam trawl and flyshoot fisheries are quantitatively the main contributors to ray catches by Dutch demersal fisheries with thornback and spotted ray as main species. These two métiers and species were therefore selected for the discards survival experiments. We conducted five trips with a beam trawler during which 184 thornback and 140 spotted rays were sampled and four trips with a flyshooter during which 134 thornback and 28 spotted rays were sampled. Survival probabilities were measured by captive observation of these rays up to 25 days post-capture. Control rays were used to separate potential effects of the experimental procedures on mortality from fisheries-induced mortality. All fishery operations were conducted in the southern North Sea (ICES division 27.4.c) and in the English Channel (ICES division 27.7.d) according to the regular commercial practices of the fishing vessels. Trips were allocated to different quarters over the year to account for the effect of variable environmental and fishing conditions on discards survival. Operational and environmental conditions during sea trips were recorded. In this study we established the following discards survival probabilities (95% CI): • 45.5% (37.9-54.5) for spotted ray discarded by tickler chain beam trawl fisheries with 80 mm cod-end meshes; • 49.6% (42.9-57.4) for thornback ray discarded by tickler chain beam trawl fisheries with 80 mm cod-end meshes; • 77.6% (63.3-95.2) for spotted ray discarded by flyshoot fisheries with 80 mm cod-end meshes; • 81.0% (74.4-88.2) for thornback ray discarded by flyshoot fisheries with 80 mm cod-end meshes. The experimental procedures did not cause any mortality since all control rays survived the experiments. All mortality among sampled rays can thus be considered to be fisheries induced. Survival probability was higher for rays discarded by flyshoot fisheries compared to beam trawl fisheries. Survival probability of discarded rays decreased with increasing seawater temperature and some evidence for decreasing survival with increasing catch processing time was found. Species and body length did not affect survival probability. Survival probability was highest for rays that were landed on deck in good condition. To further increase survival probability it is recommended to keep catch processing time as short as possible and to focus on gear modifications that reduce stressors inflicted upon fish during the catch and hauling process to increase the proportion of rays that is landed on deck in good condition. In addition, we recommend to pursue reduction of fishing mortality among rays by reducing the amount of caught rays by improved selectivity of fishing gear and by actively avoiding fishing grounds where rays occur in high densities.
- Published
- 2023
6. Inventarisatie knelpunten voor schieraalmigratie in Nederland
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
De Europese aal (Anguilla anguilla) trekt als juveniel (glasaal) van de zee het zoete water op en trekt als volwassen schieraal weer terug naar zee. Bij deze migratie wordt zowel de intrek als de uittrek belemmerd door kunstwerken, zoals gemalen, waterkrachtcentrales, stuwen en sluizen. In 2013 is er een overzicht van de belangrijkste migratieknelpunten voor schieraal in Nederland opgesteld (Winter et al 2013a). Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft Wageningen Marine Research gevraagd om deze lijst te updaten met de nieuwste informatie. Als basis voor deze rapportage is gebruik gemaakt van zogenaamde Nederlandse ‘aalmodel’ (Bierman et al, 2012; van der Hammen et al, 2021). Dit model wordt gebruikt om elke drie jaar de totale schieraal biomassa in Nederland te berekenen en daarmee te voldoen aan de verplichting van de EU doormiddel van de zogenaamde ‘3- jaarlijkse EU-evaluatie’ (van der Hammen et al. 2021). In het aalmodel wordt een schatting gemaakt hoeveel schieraal er vanuit elk gebied start met de migratie naar zee. Daarnaast wordt de beschikbare kennis uit Winter et al (2013a) gebruikt, die op basis van watersysteemkennis en informatie van waterbeheerders een lijst met potentiële knelpunten door kunstwerken hadden opgesteld die een relatief groot achterland voor aal ontsluiten. Per potentieel knelpunt is een inschatting gemaakt van de hoeveelheid schieraal die bij het kunstwerk zou kunnen aankomen, gebruikmakend van de resultaten uit het aalmodel. Vervolgens zijn de inschattingen van de sterftekans tijdens passage van gemalen en waterkrachtcentrales, de uittrek mogelijkheden via alternatieve routes in het complex en de mate van barrièrewerking bij een kunstwerk uit Winter et al (2013a) geëvalueerd. Hiervoor zijn de waterschappen voor elke 3-jaarlijkse EU-evaluatie benaderd met het verzoek om aanpassingen en onderzoek bij de knelpunten door te geven. Ook zijn de gemiddelde schattingen voor de gemalen aangepast op basis van beschikbare literatuur. Door de hoeveelheid schieraal per potentieel knelpunt te combineren met de sterftekans wordt in dit rapport de potentiële sterfte aan schieraal per kunstwerk ingeschat. De schattingen in dit rapport zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van de onderliggende gegevens in het aalmodel en de kennis die er is van het gedrag van schieraal bij complexen met kunstwerken. Net als in 2013 zijn er nog steeds veel ontbrekende gegevens. Wanneer er geen gegeven beschikbaar zijn voor een kunstwerk wordt er uitgegaan van gemiddelde waarden voor andere vergelijkbare type kunstwerken. Met name over het gedrag van schieraal bij kunstwerken die uit een complex van kunstwerken bestaan (bijvoorbeeld een waterkrachtcentrale met stuw, vistrap en scheepsluizen, of een gemaal met scheepsluis) is vaak weinig bekend. Op basis van de geschatte verliesposten schieraal is de lijst van belangrijkste knelpunten in Nederland uit 2013 geüpdatet. Het sluizencomplex in IJmuiden is als grootste knelpunt aangemerkt. Dit complex heeft een geschatte sterfte van 12.5% en een potentieel aan doortrekkende schieraal van bijna 77 ton, waardoor het verlies aan schieraal geschat is op 9.6 ton. Daarnaast zijn een groot aantal gemalen aangemerkt als knelpunt, maar de verliezen van schieraal bij deze en andere knelpunten zijn aanmerkelijk lager in vergelijking met IJmuiden. In de rapportage van Winter et al (2013) stonden de grote Waterkrachtcentrales (WKC’s) in de Maas nog op plaats één en twee. Echter, vanwege de vele maatregelen waaronder turbinebeheer, nachtelijke stillegging en het overzetten van schieralen over het complex (Paling over de Dijk, PODD) is het sterftepercentage bij deze WKC’s omlaag gegaan. Daarnaast tonen additionele onderzoeken in deze rivieren aan dat de hoeveelheid aal die aankomt bij de WKC’s lager is dan geschat door het aalmodel. Hierdoor staan deze nu minder hoog in de lijst. Er zijn ook enkele scheepvaartsluizen-complexen opgenomen in de lijst. De grote spuisluis-complexen zoals Den Oever, Kornwerderzand en Haringvliet veroorzaken voor schieraal waarschijnlijk wel vertraging, maar zijn niet als knelpunt met extra schieraalsterfte aangemerkt.
- Published
- 2023
7. Kansrijke windenergiegebieden voor maricultuur en passieve visserij : Kwalitatieve beoordeling van de geschiktheid van de bestaande, geplande en nog aan te wijzen windenergiegebieden voor zeewierkweek, schelpdierkweek en passieve visserij als medegebruiksfunctie
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-North - Published
- 2023
8. Microichthys grandis, a new species of deepwater cardinalfish from off Ireland, northeastern Atlantic Ocean (Teleostei: Epigonidae)
- Author
-
Ronald Fricke and Bram Couperus
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Northeastern Atlantic Ocean ,Deepwater cardinal fishes ,Distribution ,Ecology, Evolution, Behavior and Systematics ,Identification key ,New species - Abstract
Microichthys grandis n. sp. from off southwest Ireland, northeastern Atlantic Ocean, is described on the basis of a single specimen and compared with the other species of the genus. The new species is characterized by the following combination of characters: dorsal-fin rays VII–I, vii, 1; total pectoral-fin rays 18; total gill rakers 25; pyloric caeca 3; pored lateral-line scales 41 + 2; vomerine teeth 6, in a single row; denticles on posterior margin of preopercle 3, on lower margin 3; nape not humped; bony rim of orbit raised above dorsal profile; ridge present in interorbital region; lateral line gradually running towards midline of body, crossing last dark lateral bar above its centre; oblique dark lateral bars 20, lower counter-bars 12; vertical black bar on caudal peduncle present, together with another black bar below the end of the second dorsal fin; peritoneum silvery; pelvic fin short than head length; pelvic fins black. With 54.5 mm SL, this is the largest species of the genus. A revised key to the species of Microichthys is presented.
- Published
- 2023
9. Kwalproblemen Sloecentrale : Eerste fase verkennend onderzoek
- Author
-
van Walraven, Lodewijk and Couperus, Bram
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Life Science ,Business Manager projects Mid-North - Published
- 2023
10. Survival probabilities of thornback and spotted rays discarded by beam trawl and flyshoot fisheries
- Author
-
Schram, Edward, van de Pol, Lennert, Molenaar, Pieke, van Mens, Allard, Bleeker, Katinka, Molla Gazi, Karolina, van Dalen, Pim, Suykerbuyk, Wouter, and Batsleer, Jurgen
- Subjects
Onderzoeksassistenten ,Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Life Science ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
Elasmobranchs (i.e. sharks, skates and rays) play an important role as predators in marine ecosystems. In the last century the abundance of several skates and rays in the North Sea declined. Their specific life-history traits, i.e. being long-lived, showing slow growth, late sexual maturity and producing a small number of young per year, make them vulnerable to fishing, pollution and changes in essential habitats, especially spawning and nursery areas. Since 2010 a recovery in the abundances of some species is observed. Landings of skates and rays in European waters are generally managed by a group-TAC, meaning several species are managed under a single Total Allowable Catch (TAC). In the North Sea this group-TAC applies to thornback (Raja clavata), blonde (Raja brachyura), spotted (Raja montagui) and cuckoo ray (Leucoraja naevus). Landings of starry ray (Amblyraja radiata) and common skate (Dipturus sp.) are prohibited. In Dutch fisheries, skates and rays are mainly caught as by-catch in the mixed demersal fishery for flatfish, with landings dominated by thornback ray. For these species the rays below minimum landing size and catches that exceed the vessel’s weekly trip limits are discarded. Since 2019 this practise of discarding has been restricted for all quota regulated species, including rays, by the implementation of a landing obligation under the Common Fisheries Policy (European Union, 2013). The objective of the landing obligation is to create an incentive for fishers to avoid unwanted bycatches and thereby reduce discards rates. The European commission granted a temporary ‘high survival’ exemption for rays and indicated that for this exemption to be renewed or extended beyond 2023, knowledge gaps regarding discards survival probabilities of rays, as laid out in the “Roadmap skates and rays”, need to be filled. The current study therefore aims to contribute to this roadmap by filling main gaps in our knowledge on the survival probability of rays when discarded by the most important Dutch demersal fisheries. Beam trawl and flyshoot fisheries are quantitatively the main contributors to ray catches by Dutch demersal fisheries with thornback and spotted ray as main species. These two métiers and species were therefore selected for the discards survival experiments. We conducted five trips with a beam trawler during which 184 thornback and 140 spotted rays were sampled and four trips with a flyshooter during which 134 thornback and 28 spotted rays were sampled. Survival probabilities were measured by captive observation of these rays up to 25 days post-capture. Control rays were used to separate potential effects of the experimental procedures on mortality from fisheries-induced mortality. All fishery operations were conducted in the southern North Sea (ICES division 27.4.c) and in the English Channel (ICES division 27.7.d) according to the regular commercial practices of the fishing vessels. Trips were allocated to different quarters over the year to account for the effect of variable environmental and fishing conditions on discards survival. Operational and environmental conditions during sea trips were recorded. In this study we established the following discards survival probabilities (95% CI): • 45.5% (37.9-54.5) for spotted ray discarded by tickler chain beam trawl fisheries with 80 mm cod-end meshes; • 49.6% (42.9-57.4) for thornback ray discarded by tickler chain beam trawl fisheries with 80 mm cod-end meshes; • 77.6% (63.3-95.2) for spotted ray discarded by flyshoot fisheries with 80 mm cod-end meshes; • 81.0% (74.4-88.2) for thornback ray discarded by flyshoot fisheries with 80 mm cod-end meshes. The experimental procedures did not cause any mortality since all control rays survived the experiments. All mortality among sampled rays can thus be considered to be fisheries induced. Survival probability was higher for rays discarded by flyshoot fisheries compared to beam trawl fisheries. Survival probability of discarded rays decreased with increasing seawater temperature and some evidence for decreasing survival with increasing catch processing time was found. Species and body length did not affect survival probability. Survival probability was highest for rays that were landed on deck in good condition. To further increase survival probability it is recommended to keep catch processing time as short as possible and to focus on gear modifications that reduce stressors inflicted upon fish during the catch and hauling process to increase the proportion of rays that is landed on deck in good condition. In addition, we recommend to pursue reduction of fishing mortality among rays by reducing the amount of caught rays by improved selectivity of fishing gear and by actively avoiding fishing grounds where rays occur in high densities.
- Published
- 2023
11. Inventarisatie knelpunten voor schieraalmigratie in Nederland
- Author
-
van der Hammen, Tessa, Griffioen, Ben, Volwater, Joey, and Winter, Erwin
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Life Science ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
De Europese aal (Anguilla anguilla) trekt als juveniel (glasaal) van de zee het zoete water op en trekt als volwassen schieraal weer terug naar zee. Bij deze migratie wordt zowel de intrek als de uittrek belemmerd door kunstwerken, zoals gemalen, waterkrachtcentrales, stuwen en sluizen. In 2013 is er een overzicht van de belangrijkste migratieknelpunten voor schieraal in Nederland opgesteld (Winter et al 2013a). Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft Wageningen Marine Research gevraagd om deze lijst te updaten met de nieuwste informatie. Als basis voor deze rapportage is gebruik gemaakt van zogenaamde Nederlandse ‘aalmodel’ (Bierman et al, 2012; van der Hammen et al, 2021). Dit model wordt gebruikt om elke drie jaar de totale schieraal biomassa in Nederland te berekenen en daarmee te voldoen aan de verplichting van de EU doormiddel van de zogenaamde ‘3- jaarlijkse EU-evaluatie’ (van der Hammen et al. 2021). In het aalmodel wordt een schatting gemaakt hoeveel schieraal er vanuit elk gebied start met de migratie naar zee. Daarnaast wordt de beschikbare kennis uit Winter et al (2013a) gebruikt, die op basis van watersysteemkennis en informatie van waterbeheerders een lijst met potentiële knelpunten door kunstwerken hadden opgesteld die een relatief groot achterland voor aal ontsluiten. Per potentieel knelpunt is een inschatting gemaakt van de hoeveelheid schieraal die bij het kunstwerk zou kunnen aankomen, gebruikmakend van de resultaten uit het aalmodel. Vervolgens zijn de inschattingen van de sterftekans tijdens passage van gemalen en waterkrachtcentrales, de uittrek mogelijkheden via alternatieve routes in het complex en de mate van barrièrewerking bij een kunstwerk uit Winter et al (2013a) geëvalueerd. Hiervoor zijn de waterschappen voor elke 3-jaarlijkse EU-evaluatie benaderd met het verzoek om aanpassingen en onderzoek bij de knelpunten door te geven. Ook zijn de gemiddelde schattingen voor de gemalen aangepast op basis van beschikbare literatuur. Door de hoeveelheid schieraal per potentieel knelpunt te combineren met de sterftekans wordt in dit rapport de potentiële sterfte aan schieraal per kunstwerk ingeschat. De schattingen in dit rapport zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van de onderliggende gegevens in het aalmodel en de kennis die er is van het gedrag van schieraal bij complexen met kunstwerken. Net als in 2013 zijn er nog steeds veel ontbrekende gegevens. Wanneer er geen gegeven beschikbaar zijn voor een kunstwerk wordt er uitgegaan van gemiddelde waarden voor andere vergelijkbare type kunstwerken. Met name over het gedrag van schieraal bij kunstwerken die uit een complex van kunstwerken bestaan (bijvoorbeeld een waterkrachtcentrale met stuw, vistrap en scheepsluizen, of een gemaal met scheepsluis) is vaak weinig bekend. Op basis van de geschatte verliesposten schieraal is de lijst van belangrijkste knelpunten in Nederland uit 2013 geüpdatet. Het sluizencomplex in IJmuiden is als grootste knelpunt aangemerkt. Dit complex heeft een geschatte sterfte van 12.5% en een potentieel aan doortrekkende schieraal van bijna 77 ton, waardoor het verlies aan schieraal geschat is op 9.6 ton. Daarnaast zijn een groot aantal gemalen aangemerkt als knelpunt, maar de verliezen van schieraal bij deze en andere knelpunten zijn aanmerkelijk lager in vergelijking met IJmuiden. In de rapportage van Winter et al (2013) stonden de grote Waterkrachtcentrales (WKC’s) in de Maas nog op plaats één en twee. Echter, vanwege de vele maatregelen waaronder turbinebeheer, nachtelijke stillegging en het overzetten van schieralen over het complex (Paling over de Dijk, PODD) is het sterftepercentage bij deze WKC’s omlaag gegaan. Daarnaast tonen additionele onderzoeken in deze rivieren aan dat de hoeveelheid aal die aankomt bij de WKC’s lager is dan geschat door het aalmodel. Hierdoor staan deze nu minder hoog in de lijst. Er zijn ook enkele scheepvaartsluizen-complexen opgenomen in de lijst. De grote spuisluis-complexen zoals Den Oever, Kornwerderzand en Haringvliet veroorzaken voor schieraal waarschijnlijk wel vertraging, maar zijn niet als knelpunt met extra schieraalsterfte aangemerkt.
- Published
- 2023
12. Adapting postharvest activities in the value chain of fisheries and aquaculture to the effects of climate change and mitigating their climate footprint through the reduction of greenhouse gas emissions : Annexes
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Groene Economie en Ruimte ,Performance and Impact Agrosectors ,Supply Chain & Information Management ,WASS ,Green Economy and Landuse ,Performance en Impact Agrosectoren - Published
- 2023
13. Beschrijving onderzoeksfaciliteiten Vismigratierivier
- Author
-
Griffioen, A.B., Perk, L., Gerkema, T., Röell, K., Winter, H.V., Philippart, Katja, and Bruins Slot, Erik
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Life Science ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
De aanleg van de 32 km lange Afsluitdijk in 1932 heeft grote gevolgen gehad voor de migratie van vis tussen de Noordzee, de toenmalige Zuiderzee en de aangrenzende rivieren. Waar eerst een natuurlijke overgang bestond van zoet en zout water, is een harde waterscheiding tussen het IJsselmeer en de Waddenzee ontstaan. De bouw van de Vismigratierivier (VMR) naast het spuicomplex te Kornwerderzand heeft als doel de ecologische barrière die de Afsluitdijk voor trekvissen vormt te verminderen. Dit rapport geeft een overzicht en opsomming van de aan te brengen fysieke onderzoeksfaciliteiten in die VMR. De fysiek nodige faciliteiten worden door een Europees geselecteerde toekomstige aannemer gedurende de bouw aangebracht om zowel biotische (door Onderzoek en Monitoringsteam) als abiotische metingen en daarop gebaseerde sturing van de Vismigratierivier (door de aannemer in combinatie met de beheerder) te kunnen doen indien de Vismigratierivier gereed is. Deze metingen zijn nodig om het functioneren van de VMR te toetsen, maar ook om te optimaliseren in een zogenaamde ‘inregelfase’. Voor tijdens en na de ‘inregelfase” zijn monitoring- en onderzoeksfaciliteiten nodig waarbij gedacht kan worden aan bekabeling, stroomvoorzieningen, steigers, verankeringsmateriaal, en voorzieningen waarop het netwerk van meetinstrumenten geplaatst moet worden die het functioneren van de VMR op abiotisch vlak meten. Het rapport bevat een overzichtskaart en tabel welke is te gebruiken voor de aannemer die de resterende delen van de Vismigratierivier gaan bouwen, en de inregelfase gaat uitvoeren.
- Published
- 2023
14. Fishing activity near Petrogas offshore pipelines, 2022
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-South ,Business Manager projects Mid-North ,Business Manager projecten Midden-Zuid - Abstract
Numerous pipelines lie on the North Sea seabed to link oil or gas offshore drilling units, platforms and processing stations on land. Although pipeline tubes are coated and covered with protective layers, the pipelines risk being damaged through human-induced hazards like anchor dropping and fishing activity with bottom trawls. Petrogas E&P Netherlands B.V. works towards integrated risk assessment of pipelines. Spatial maps of fishing activity contribute to this risk assessment. Therefore, WMR was tasked with quantifying the amount of fishing activity in the vicinity of Petrogas E&P Netherlands B.V. pipelines. Fishing activity was quantified at a spatial scale of approximate 3800 m2 blocks (68m by 56m) using fishing Vessel Monitoring System (VMS) data from the year 2022. Fishing activity was quantified in both a fishing intensity factor (number of times a full grid cell is trawled) and the total fishing effort for each grid cell, expressed in minutes. The results in this study show that larger vessels as well as smaller vessels do operate a fishing in the vicinity of the pipelines located closer to shore. In the northern part of the EEZ, fishing intensity is low for larger vessels and negligible for smaller vessels and shrimp trawlers. The highest fishing intensity is recorded close to the IJmuiden harbour due to shrimp trawling activity and amounts to an estimated 3- 4 times trawling intensity around the pipelines. It is however realised with gears substantially lighter than traditional beam trawls. This fishing intensity is below the range of 5-10 times a year estimated in the most intensively fished areas of the North Sea. The indicators calculated in this study, reflecting number of potential interactions (fishing effort) of trawling vessels with the pipelines and the potential severity of these interactions (fishing intensity), may contribute to the risk assessment. It should be noted, however, that owing to seasonal changes in fish distribution and yearly changes in fishing gear characteristics, these maps do not provide an accurate base for the prediction of future fishing impact
- Published
- 2023
15. Bestandsoverzicht van snoekbaars, baars, blankvoorn en brasem : In het IJsselmeer/Markermeer, 2022
- Author
-
Volwater, Joey, van Rijssel, Jacco, School, J.J.M., and Tien, N.S.H.
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Life Science ,Business Manager projects Mid-South ,Business Manager projects Mid-North ,Business Manager projecten Midden-Zuid - Abstract
Het beheer van de visserij op snoekbaars, baars, blankvoorn en brasem in het IJssel-/Markermeer is sinds visseizoen 2014/2015 aangepast als eerste stap richting verduurzaming van deze visserij. De aanpassingen hadden als toenmalige beheerdoelstelling om verdere achteruitgang in de bestanden een halt toe te roepen. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit werkt sindsdien aan een verdere verduurzaming van deze visserij. In 2020 is in de Regiegroep (het bestuurlijk overleg voor de uitwerking van het actieprogramma voor het IJsselmeer) een drietal beheerdoelstellingen voor 2027 afgesproken: (1) de hoogst mogelijke commerciële vangsten die duurzaam opgevist kunnen worden, waarbij wel (2) meer grote vis in het bestand aanwezig moet zijn en (3) voedselreservering moet plaatsvinden voor de potentie aan vogels. Er hebben op dit moment nog geen aanpassingen in het beheer van de staandwantvisserij plaatsgevonden om deze beheerdoelstellingen te halen, maar wel in de zegenvisserij: het aantal dagen dat met de zegen gevist mag worden is per oktober 2021 gereduceerd van zeven naar twee dagen per vergunning. De hoofdvraag van dit rapport is hoe de bestanden zich sinds de beheeraanpassingen in 2014 ontwikkelen en of deze al herstellende zijn. Vanaf 1992 vertoonden alle bestanden negatieve ontwikkelingen in de omvang van het bestand en nam het aandeel grote en oude vis af, tot in de periode 2011-2016 waarin alle vier de bestanden een dieptepunt kenden. Voor alle bestanden lijkt ook te gelden dat bij hogere leeftijdsgroepen de afname eerder en/of sterker is geweest dan bij lagere leeftijdsgroepen. Voor ‘herstel’ zullen alle bestanden in ieder geval moeten verbeteren ten opzichte van de situatie voor visseizoen 2014/2015. Sinds het aangepaste beheer laat geen van de bestanden meer een achteruitgang zien, ten opzichte van de (slechte) jaren ervoor. De meest positieve ontwikkelingen zien we bij snoekbaars: de paaibiomassa neemt consistent en sterk toe sinds het nieuwe beheer, waarbij in 2020 en 2021 de hoogste paaibiomassa’s zijn aangetroffen sinds 2002. In 2022 werden weer wat lagere waardes aangetroffen maar is het paaibestand nog steeds op een relatief hoog niveau. De sterke toename in het paaibestand is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de ontwikkelingen in het Markermeer, maar ook in het IJsselmeer worden over het algemeen hogere waardes voor het paaibestand waargenomen sinds 2015 dan in de jaren ervoor. De aanwas van 0-jarige snoekbaars was in 2017 zeer hoog, maar in de andere jaren sinds 2015 relatief laag met een dieptepunt in 2021 en een weer wat hogere waarde in 2022. Baars toont geen tekenen van verbetering: zowel het juveniele als het paaibestand is niet verbeterd sinds het nieuwe beheer, alhoewel het juveniele bestand in 2022 veruit het grootst is sinds het begin van de tijdserie. Deze hoge indexwaarde is volledig toe te schrijven aan de ontwikkelingen van het juveniele bestand in het IJsselmeer. De indexwaardes van het paaibestand voor het IJssel- en Markermeer liggen dicht bij elkaar en zijn de laatste jaren stabiel maar dus niet hoger dan voor de invoering van het nieuwe beheer in visseizoen 2014/2015. Van blankvoorn is de paaibestandsomvang consistent achteruitgegaan tot in 2016, maar lijkt in 2017-2022 zowel in het Markermeer als in het IJsselmeer iets te herstellen ten opzichte van 2013-2014. Echter, na 2017 is het paaibestand van blankvoorn in het Markermeer structureel afgenomen tot een waarde in 2022 die vergelijkbaar is met de lage waardes in 2014-2016. Het juveniele bestand laat geen verbetering zien sinds het nieuwe beheer en er zijn sindsdien geen jaren met sterke aanwas van 0-jarige blankvoorn waarbij de aanwas in 2017 en 2021 zelfs zeer slecht is. De achteruitgang van zowel het juveniele als het paaibestand van brasem tot 2007 kent een vergelijkbaar verloop in het IJssel- en Markermeer en sinds 2006 wordt vrijwel geen paairijpe brasem gevangen, met het dieptepunt in 2014 en 2015. Er zijn geen duidelijke ontwikkelingen in de indexwaardes te zien: zowel het juveniele als het paaibestand zijn niet toegenomen sinds het nieuwe beheer. Ook is de aanwas van 0-jarige brasem in 2017-2022 relatief laag. De maatregelen die genomen zijn in 2014 lijken dus geleid te hebben tot het toenmalige doel, namelijk het voorkomen van verdere verslechtering, maar van herstel van alle bestanden naar de geformuleerde doelstellingen is op dit moment nog geen sprake.
- Published
- 2023
16. Gebruik van eDNA in de polderbemonstering : Verhouding tussen het voorkomen van eDNA van aal en aalvangsten met het elektroschepnet in Nederlandse sloten
- Subjects
Onderzoeksassistenten ,Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
De Nederlandse (polder)sloten beslaan een oppervlakte van meer dan 59.000 hectare en dragen daarmee potentieel aanzienlijk bij aan het totale aalbestand in de Nederlandse wateren. Omdat slechts 0,5% van deze sloten zijn aangemerkt als Kaderrichtlijn Water (KRW) lichaam worden deze zeer beperkt bemonsterd binnen de KRW monitoring. De polderbemonstering heeft als aanvullende bemonstering het primaire doel gegevens te verzamelen over het voorkomen van aal in polders en poldersloten ten behoeve van de bestandsschattingen voor de evaluatie van het Nederlandse aalbeheerplan. Sinds 2013 zijn er per jaar gedurende twee aaneengesloten weken in september poldersloten verspreid over enkele beheergebieden van waterschappen of Hoogheemraadschappen bevist met het elektroschepnet. De laatste jaren wordt er gedurende deze bemonstering op maar weinig locaties aal gevangen. Daarom is er in 2022 voor gekozen om nog voor de aanvang van de polderbemonstering, een environmental DNA (eDNA) bemonstering uit te voeren. Met deze “tweetraps-aanpak” wordt de polderbemonstering mogelijk efficiënter doordat de aanwezigheid van aal in eerste instantie door een relatief groot aantal eDNA monsters wordt bepaald. Op basis van de eDNA analyse op aan- of afwezigheid van aal zijn vervolgens trajecten geselecteerd om te bevissen met het elektroschepnet waarbij parallel een tweede eDNA bemonstering heeft plaatsgevonden. Ondanks dat er “maar” 16 alen in 2022 gevangen zijn was dit in vergelijking met voorgaande jaren toch relatief veel en is aan de hand van de nieuwe “tweetraps-aanpak” de trefkans van aal verhoogd. Op alle locaties waar op zijn minst één aal werd gevangen tijdens de bemonstering met het elektroschepnet, werd ook in alle gevallen DNA van aal aangetroffen. Echter, werd er ook aal DNA aangetroffen op trajecten waar geen aal gevangen is. Toch lijken de gegevens van de bemonstering in 2022 te suggereren dat er wel een verband is tussen de gemeten DNA concentratie van aal en de aaldichtheid., Dit verband is in andere visstandonderzoeken ook naar voren is gekomen, maar zijn er nog onvoldoende gegevens om dit al te kunnen concluderen voor dit huidige onderzoek. Om de methodiek verder te testen en te ontwikkelen zal de “tweetraps-aanpak” zoals in 2022 is uitgevoerd in ieder geval worden voortgezet in 2023.
- Published
- 2023
17. Postmortaal onderzoek van bruinvissen (Phocoena phocoena) uit Nederlandse wateren, 2022 : Biologische gegevens, gezondheidsstatus en doodsoorzaken
- Author
-
van Schalkwijk, Linde, Schotanus, Eva T., Kik, Marja J.L., Gröne, Andrea, and IJsseldijk, Lonneke L.
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Life Science - Abstract
Post-mortem research on porpoises (Phocoena phocoena) from Dutch waters, 2022. Biological data, health status and causes of death. This annual report presents the results of post-mortem examinations of beached harbour porpoises in 2022. One of the main objectives of the research is to quantify human-induced causes of death. In 2022, 57 dead harbour porpoises were examined: 31 males and 26 females, comprising 18 adults, 27 juveniles and 12 neonates. In addition two male foetuses were examined. Most of the examined harbour porpoises died as a result of infectious diseases (40.4%) and grey seal attacks (24.6%). Bycatch was the most likely cause of death for six porpoises (10.5%) and seven other porpoises died following trauma of unclear origin (12.3%). In dit jaarrapport worden de resultaten gepresenteerd van pathologisch onderzoek aan gestrande bruinvissen in 2022. Eén van de hoofddoelen van het onderzoek is het kwantificeren van sterfte van bruinvissen door menselijk toedoen. In 2022 zijn 57 dode bruinvissen onderzocht: 31 mannelijke en 26 vrouwelijke, waarvan 18 volwassen, 27 juveniel en 12 neonaat. Er werden daarnaast twee mannelijke foetussen aangetroffen, onderzocht en bemonsterd. De meeste van de onderzochte bruinvissen stierven door infectieziekten (40,4%) en grijzezeehondaanvallen (24,6%). Bijvangst was de meest waarschijnlijke doodsoorzaak van zes bruinvissen (10,5%). Zeven andere bruinvissen stierven als gevolg van trauma door onduidelijke oorsprong (12,3%).
- Published
- 2023
18. Kansrijke windenergiegebieden voor maricultuur en passieve visserij : Kwalitatieve beoordeling van de geschiktheid van de bestaande, geplande en nog aan te wijzen windenergiegebieden voor zeewierkweek, schelpdierkweek en passieve visserij als medegebruiksfunctie
- Author
-
Steenbergen, Josien, van Hal, Ralf, Kamermans, Pauline, Nauta, Reinier, Schneider, Lisa, Vallina, Tamara, Heye, Sonia, and van Duren, Luca
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Life Science ,Business Manager projects Mid-North - Published
- 2023
19. Reisverslag IBTS-Q1 2023
- Subjects
Onderzoeksformatie - Published
- 2023
20. Postmortaal onderzoek van bruinvissen (Phocoena phocoena) uit Nederlandse wateren, 2022 : Biologische gegevens, gezondheidsstatus en doodsoorzaken
- Subjects
Onderzoeksformatie - Abstract
Post-mortem research on porpoises (Phocoena phocoena) from Dutch waters, 2022. Biological data, health status and causes of death. This annual report presents the results of post-mortem examinations of beached harbour porpoises in 2022. One of the main objectives of the research is to quantify human-induced causes of death. In 2022, 57 dead harbour porpoises were examined: 31 males and 26 females, comprising 18 adults, 27 juveniles and 12 neonates. In addition two male foetuses were examined. Most of the examined harbour porpoises died as a result of infectious diseases (40.4%) and grey seal attacks (24.6%). Bycatch was the most likely cause of death for six porpoises (10.5%) and seven other porpoises died following trauma of unclear origin (12.3%).
- Published
- 2023
21. Adapting postharvest activities in the value chain of fisheries and aquaculture to the effects of climate change and mitigating their climate footprint through the reduction of greenhouse gas emissions : Final report
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Groene Economie en Ruimte ,Performance and Impact Agrosectors ,Supply Chain & Information Management ,WASS ,Green Economy and Landuse ,Performance en Impact Agrosectoren - Published
- 2023
22. Projectvoorstel passieve garnalenvisserij op de Waddenzee
- Author
-
Molenaar, P., van Mens, A., van de Pol, L., and Schram, E.
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Life Science ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
Om de huidige en toekomstige uitdagingen van de boomkorvisserij op gewone garnalen (Crangon crangon) aan te gaan, zal de garnalenvisserij moeten verduurzamen. De vraag naar verduurzaming, die niet alleen uit ecologische, maar ook uit economische overwegingen voortkomt (brandstofprijzen), vraagt om innovatie in vispraktijken en -technieken. Dit zou kunnen door een transitie van een ‘actieve’ naar een ‘passieve’ visserij op garnaal. Twee opties daarvoor zijn het gebruik van ankerkuilen en korven. Ankerkuilen zijn netten die geankerd in de getijdenstroming geplaatst worden. In plaats van vis of schaaldieren actief te achtervolgen met een sleepnet, zorgt in dit geval een getijdestroom voor vangsten in het net. Vis en schaaldieren die met de stroming meebewegen of migreren, komen in het net terecht en kunnen, als de stroming sterk genoeg is, niet meer terugzwemmen en ontsnappen uit door de ingang van het net. Korven zijn vallen van hout, metaal en/of kunststof, vaak met één of meerdere fuikvormige openingen waar vis en schaaldieren door naar binnen kunnen. Om garnalen aan te trekken en te verleiden een korf binnen te gaan, wordt gebruik gemaakt van aas. Deze twee methodes werden vroeger op de Waddenzee gebruikt voor de vangst van andere doelsoorten, kleine vis (ankerkuil) en kreeften en krabben (korven). Om vast te stellen of deze passieve visserijmethoden een bedrijfseconomisch en ecologisch duurzaam alternatief bieden voor de huidige garnalenvisserij, zal voor beide passieve garnalenvisserijen onderzocht moeten worden wat de kosten, opbrengsten en ecologische gevolgen zijn in vergelijking met de huidige boomkorvisserij. Belangrijke onderzoeksvragen betreffen het maximaliseren van de vangstefficiëntie, het brandstofgebruik en het minimaliseren van eventuele ecologisch effecten (ongewenste bijvangsten). Het onderzoek zal bestaan uit drie onderdelen met elk aparte onderzoeksvragen, methodes (literatuur, klankbordgroepen, lab experimenten en uitvoerige zeeproeven) en resultaten: 1) Ankerkuilen Onderzoeksvragen: - Wat is de vangst per inspanning (catch per unit effort (CPUE)) van maatse garnalen en ongewenste bijvangsten? - Welke technische aanpassingen leiden tot een verbetering van de CPUE van maatse garnalen? - Welke technische aanpassingen leiden tot een verbetering van de selectiviteit van de visserijmethode (minder ongewenste bijvangsten)? Aanpak: Gedurende een jaar met maandelijkse onderzoeksreizen zal er een beeld gevormd worden van de technische werking, ecologische effecten (bijvangsten) en marktwaardige vangsten van deze methode met als variabelen: 1) type ankerkuil, 2) maaswijdte, 3) seizoen, 4) locaties, en 5) ontsnappingsmogelijkheden voor ondermaatse garnaal en vis. 2) Korven De onderzoeksvragen en aanpak zijn grotendeels hetzelfde als voor ankerkuilen: De vangstefficiëntie, vangstsamenstelling en verbetering hiervan worden ook onderzocht voor de korven. Bij korven zijn, in vergelijking tot ankerkuilen, meer variabelen van invloed op de vangsten en bijvangsten. Op voorhand wordt aan de volgende variabelen gedacht: 1) type korf, 2) type aas, 3) staduur, 4) afstand tussen potten aan een lijn, 5) ontsnappingsmogelijkheden voor ondermaatse garnaal. 3) Economische haalbaarheid Het uiteindelijke doel van dit project is om vast te stellen of beide vormen van passieve garnalenvisserij een economisch duurzaam alternatief vormen voor boomkorvisserij op garnalen. Om deze vraag te beantwoorden wordt een bio-economisch model gebouwd. Dit model berekent diverse bedrijfseconomische indicatoren op basis waarvan besloten wordt of er sprake is van een economisch haalbaar en duurzaam verdienmodel om zo een transitie naar passieve garnalenvisserij op de Waddenzee te ondersteunen. De resultaten van dit onderzoek geven een beeld van de economische en technische haalbaarheid van beide vistuigen. Met dit beeld kan beoordeeld worden of de passieve garnalenvisserij op de Waddenzee een alternatief is met minder stikstofuitstoot, bijvangsten en bodemberoering ten opzichte van de huidige boomkorvisserij. De proeven en het bio-economisch model geven geïnteresseerde vissers een indicatie van de technische specificaties en schaalgrootte die gebruikt moet worden om een rendabel inkomen uit deze visserij te halen.
- Published
- 2023
23. Reisverslag IBTS-Q1 2023
- Author
-
van Hal, R.
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Life Science - Published
- 2023
24. Gebruik van eDNA in de polderbemonstering : Verhouding tussen het voorkomen van eDNA van aal en aalvangsten met het elektroschepnet in Nederlandse sloten
- Author
-
Volwater, J.J.J., Westerink, H.J., Wolters, G., Ekkers, D., and van der Hammen, T.
- Subjects
Onderzoeksassistenten ,Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Life Science ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
De Nederlandse (polder)sloten beslaan een oppervlakte van meer dan 59.000 hectare en dragen daarmee potentieel aanzienlijk bij aan het totale aalbestand in de Nederlandse wateren. Omdat slechts 0,5% van deze sloten zijn aangemerkt als Kaderrichtlijn Water (KRW) lichaam worden deze zeer beperkt bemonsterd binnen de KRW monitoring. De polderbemonstering heeft als aanvullende bemonstering het primaire doel gegevens te verzamelen over het voorkomen van aal in polders en poldersloten ten behoeve van de bestandsschattingen voor de evaluatie van het Nederlandse aalbeheerplan. Sinds 2013 zijn er per jaar gedurende twee aaneengesloten weken in september poldersloten verspreid over enkele beheergebieden van waterschappen of Hoogheemraadschappen bevist met het elektroschepnet. De laatste jaren wordt er gedurende deze bemonstering op maar weinig locaties aal gevangen. Daarom is er in 2022 voor gekozen om nog voor de aanvang van de polderbemonstering, een environmental DNA (eDNA) bemonstering uit te voeren. Met deze “tweetraps-aanpak” wordt de polderbemonstering mogelijk efficiënter doordat de aanwezigheid van aal in eerste instantie door een relatief groot aantal eDNA monsters wordt bepaald. Op basis van de eDNA analyse op aan- of afwezigheid van aal zijn vervolgens trajecten geselecteerd om te bevissen met het elektroschepnet waarbij parallel een tweede eDNA bemonstering heeft plaatsgevonden. Ondanks dat er “maar” 16 alen in 2022 gevangen zijn was dit in vergelijking met voorgaande jaren toch relatief veel en is aan de hand van de nieuwe “tweetraps-aanpak” de trefkans van aal verhoogd. Op alle locaties waar op zijn minst één aal werd gevangen tijdens de bemonstering met het elektroschepnet, werd ook in alle gevallen DNA van aal aangetroffen. Echter, werd er ook aal DNA aangetroffen op trajecten waar geen aal gevangen is. Toch lijken de gegevens van de bemonstering in 2022 te suggereren dat er wel een verband is tussen de gemeten DNA concentratie van aal en de aaldichtheid., Dit verband is in andere visstandonderzoeken ook naar voren is gekomen, maar zijn er nog onvoldoende gegevens om dit al te kunnen concluderen voor dit huidige onderzoek. Om de methodiek verder te testen en te ontwikkelen zal de “tweetraps-aanpak” zoals in 2022 is uitgevoerd in ieder geval worden voortgezet in 2023.
- Published
- 2023
25. Projectvoorstel passieve garnalenvisserij op de Waddenzee
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
Om de huidige en toekomstige uitdagingen van de boomkorvisserij op gewone garnalen (Crangon crangon) aan te gaan, zal de garnalenvisserij moeten verduurzamen. De vraag naar verduurzaming, die niet alleen uit ecologische, maar ook uit economische overwegingen voortkomt (brandstofprijzen), vraagt om innovatie in vispraktijken en -technieken. Dit zou kunnen door een transitie van een ‘actieve’ naar een ‘passieve’ visserij op garnaal. Twee opties daarvoor zijn het gebruik van ankerkuilen en korven. Ankerkuilen zijn netten die geankerd in de getijdenstroming geplaatst worden. In plaats van vis of schaaldieren actief te achtervolgen met een sleepnet, zorgt in dit geval een getijdestroom voor vangsten in het net. Vis en schaaldieren die met de stroming meebewegen of migreren, komen in het net terecht en kunnen, als de stroming sterk genoeg is, niet meer terugzwemmen en ontsnappen uit door de ingang van het net. Korven zijn vallen van hout, metaal en/of kunststof, vaak met één of meerdere fuikvormige openingen waar vis en schaaldieren door naar binnen kunnen. Om garnalen aan te trekken en te verleiden een korf binnen te gaan, wordt gebruik gemaakt van aas. Deze twee methodes werden vroeger op de Waddenzee gebruikt voor de vangst van andere doelsoorten, kleine vis (ankerkuil) en kreeften en krabben (korven). Om vast te stellen of deze passieve visserijmethoden een bedrijfseconomisch en ecologisch duurzaam alternatief bieden voor de huidige garnalenvisserij, zal voor beide passieve garnalenvisserijen onderzocht moeten worden wat de kosten, opbrengsten en ecologische gevolgen zijn in vergelijking met de huidige boomkorvisserij. Belangrijke onderzoeksvragen betreffen het maximaliseren van de vangstefficiëntie, het brandstofgebruik en het minimaliseren van eventuele ecologisch effecten (ongewenste bijvangsten). Het onderzoek zal bestaan uit drie onderdelen met elk aparte onderzoeksvragen, methodes (literatuur, klankbordgroepen, lab experimenten en uitvoerige zeeproeven) en resultaten: 1) Ankerkuilen Onderzoeksvragen: - Wat is de vangst per inspanning (catch per unit effort (CPUE)) van maatse garnalen en ongewenste bijvangsten? - Welke technische aanpassingen leiden tot een verbetering van de CPUE van maatse garnalen? - Welke technische aanpassingen leiden tot een verbetering van de selectiviteit van de visserijmethode (minder ongewenste bijvangsten)? Aanpak: Gedurende een jaar met maandelijkse onderzoeksreizen zal er een beeld gevormd worden van de technische werking, ecologische effecten (bijvangsten) en marktwaardige vangsten van deze methode met als variabelen: 1) type ankerkuil, 2) maaswijdte, 3) seizoen, 4) locaties, en 5) ontsnappingsmogelijkheden voor ondermaatse garnaal en vis. 2) Korven De onderzoeksvragen en aanpak zijn grotendeels hetzelfde als voor ankerkuilen: De vangstefficiëntie, vangstsamenstelling en verbetering hiervan worden ook onderzocht voor de korven. Bij korven zijn, in vergelijking tot ankerkuilen, meer variabelen van invloed op de vangsten en bijvangsten. Op voorhand wordt aan de volgende variabelen gedacht: 1) type korf, 2) type aas, 3) staduur, 4) afstand tussen potten aan een lijn, 5) ontsnappingsmogelijkheden voor ondermaatse garnaal. 3) Economische haalbaarheid Het uiteindelijke doel van dit project is om vast te stellen of beide vormen van passieve garnalenvisserij een economisch duurzaam alternatief vormen voor boomkorvisserij op garnalen. Om deze vraag te beantwoorden wordt een bio-economisch model gebouwd. Dit model berekent diverse bedrijfseconomische indicatoren op basis waarvan besloten wordt of er sprake is van een economisch haalbaar en duurzaam verdienmodel om zo een transitie naar passieve garnalenvisserij op de Waddenzee te ondersteunen. De resultaten van dit onderzoek geven een beeld van de economische en technische haalbaarheid van beide vistuigen. Met dit beeld kan beoordeeld worden of de passieve garnalenvisserij op de Waddenzee een alternatief is met minder stikstofuitstoot, bijvangsten en bodemberoering ten opzichte van de huidige boomkorvisserij. De proeven en het bio-economisch model geven geïnteresseerde vissers een indicatie van de technische specificaties en schaalgrootte die gebruikt moet worden om een rendabel inkomen uit deze visserij te halen.
- Published
- 2023
26. Adapting postharvest activities in the value chain of fisheries and aquaculture to the effects of climate change and mitigating their climate footprint through the reduction of greenhouse gas emissions : Final report
- Author
-
Quirijns, F.J., Feary, David A., Hoekstra, F.F., Broeze, J., Metz, Sebastien, De Clercq, Adelbert, Ramos, Saioa, Mytlewski, Adam, Wever, Alexander, Deetman, B., Snels, J.C.M.A., van den Burg, S.W.K., Vernooij, D.M., and Guo, X.
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Groene Economie en Ruimte ,Performance and Impact Agrosectors ,Supply Chain & Information Management ,Life Science ,WASS ,Green Economy and Landuse ,Performance en Impact Agrosectoren - Published
- 2023
27. Bestandsoverzicht van snoekbaars, baars, blankvoorn en brasem : In het IJsselmeer/Markermeer, 2022
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-South ,Business Manager projects Mid-North ,Business Manager projecten Midden-Zuid - Abstract
Het beheer van de visserij op snoekbaars, baars, blankvoorn en brasem in het IJssel-/Markermeer is sinds visseizoen 2014/2015 aangepast als eerste stap richting verduurzaming van deze visserij. De aanpassingen hadden als toenmalige beheerdoelstelling om verdere achteruitgang in de bestanden een halt toe te roepen. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit werkt sindsdien aan een verdere verduurzaming van deze visserij. In 2020 is in de Regiegroep (het bestuurlijk overleg voor de uitwerking van het actieprogramma voor het IJsselmeer) een drietal beheerdoelstellingen voor 2027 afgesproken: (1) de hoogst mogelijke commerciële vangsten die duurzaam opgevist kunnen worden, waarbij wel (2) meer grote vis in het bestand aanwezig moet zijn en (3) voedselreservering moet plaatsvinden voor de potentie aan vogels. Er hebben op dit moment nog geen aanpassingen in het beheer van de staandwantvisserij plaatsgevonden om deze beheerdoelstellingen te halen, maar wel in de zegenvisserij: het aantal dagen dat met de zegen gevist mag worden is per oktober 2021 gereduceerd van zeven naar twee dagen per vergunning. De hoofdvraag van dit rapport is hoe de bestanden zich sinds de beheeraanpassingen in 2014 ontwikkelen en of deze al herstellende zijn. Vanaf 1992 vertoonden alle bestanden negatieve ontwikkelingen in de omvang van het bestand en nam het aandeel grote en oude vis af, tot in de periode 2011-2016 waarin alle vier de bestanden een dieptepunt kenden. Voor alle bestanden lijkt ook te gelden dat bij hogere leeftijdsgroepen de afname eerder en/of sterker is geweest dan bij lagere leeftijdsgroepen. Voor ‘herstel’ zullen alle bestanden in ieder geval moeten verbeteren ten opzichte van de situatie voor visseizoen 2014/2015. Sinds het aangepaste beheer laat geen van de bestanden meer een achteruitgang zien, ten opzichte van de (slechte) jaren ervoor. De meest positieve ontwikkelingen zien we bij snoekbaars: de paaibiomassa neemt consistent en sterk toe sinds het nieuwe beheer, waarbij in 2020 en 2021 de hoogste paaibiomassa’s zijn aangetroffen sinds 2002. In 2022 werden weer wat lagere waardes aangetroffen maar is het paaibestand nog steeds op een relatief hoog niveau. De sterke toename in het paaibestand is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de ontwikkelingen in het Markermeer, maar ook in het IJsselmeer worden over het algemeen hogere waardes voor het paaibestand waargenomen sinds 2015 dan in de jaren ervoor. De aanwas van 0-jarige snoekbaars was in 2017 zeer hoog, maar in de andere jaren sinds 2015 relatief laag met een dieptepunt in 2021 en een weer wat hogere waarde in 2022. Baars toont geen tekenen van verbetering: zowel het juveniele als het paaibestand is niet verbeterd sinds het nieuwe beheer, alhoewel het juveniele bestand in 2022 veruit het grootst is sinds het begin van de tijdserie. Deze hoge indexwaarde is volledig toe te schrijven aan de ontwikkelingen van het juveniele bestand in het IJsselmeer. De indexwaardes van het paaibestand voor het IJssel- en Markermeer liggen dicht bij elkaar en zijn de laatste jaren stabiel maar dus niet hoger dan voor de invoering van het nieuwe beheer in visseizoen 2014/2015. Van blankvoorn is de paaibestandsomvang consistent achteruitgegaan tot in 2016, maar lijkt in 2017-2022 zowel in het Markermeer als in het IJsselmeer iets te herstellen ten opzichte van 2013-2014. Echter, na 2017 is het paaibestand van blankvoorn in het Markermeer structureel afgenomen tot een waarde in 2022 die vergelijkbaar is met de lage waardes in 2014-2016. Het juveniele bestand laat geen verbetering zien sinds het nieuwe beheer en er zijn sindsdien geen jaren met sterke aanwas van 0-jarige blankvoorn waarbij de aanwas in 2017 en 2021 zelfs zeer slecht is. De achteruitgang van zowel het juveniele als het paaibestand van brasem tot 2007 kent een vergelijkbaar verloop in het IJssel- en Markermeer en sinds 2006 wordt vrijwel geen paairijpe brasem gevangen, met het dieptepunt in 2014 en 2015. Er zijn geen duidelijke ontwikkelingen in de indexwaardes te zien: zowel het juveniele als het paaibestand zijn niet toegenomen sinds het nieuwe beheer. Ook is de aanwas van 0-jarige brasem in 2017-2022 relatief laag. De maatregelen die genomen zijn in 2014 lijken dus geleid te hebben tot het toenmalige doel, namelijk het voorkomen van verdere verslechtering, maar van herstel van alle bestanden naar de geformuleerde doelstellingen is op dit moment nog geen sprake.
- Published
- 2023
28. A-toomkuilsurvey 2022 : IJsselmeer en Markermeer
- Author
-
School, J.J.M., Vrooman, J., Volwater, J.J.J., de Leeuw, J.J., Kampen, J., and de Bruijn, P.
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Onderz. Form. B ,Life Science ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
In 2021 is een start gemaakt met een nieuwe vismonitoringsreeks voor het IJsselmeer en Markermeer op basis van gestandaardiseerde jaarlijkse bemonsteringen met een A-toomkuil en stortkuil. Deze monitoring wordt uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en voedselkwaliteit en is in 2022, het tweede jaar van de monitoringsreeks, voortgezet. De opzet van de monitoring is gebaseerd op een pilot die binnen een Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij project in samenwerking met stichting Transitie IJsselmeer, ATKB en beroepsvissers is uitgevoerd in 2018 en 2019. Het doel van de nieuwe monitoringsreeks is het ontwikkelen van een integraal en breed gedragen bestandsoverzicht van de jaarlijkse ontwikkelingen in de visstand op beide meren, ten behoeve van het visstand- en visserijbeheer. Het integrale karakter houdt in dat zo goed mogelijk een beeld wordt verkregen van de veranderingen in soortsamenstellingen en van de lengteverdelingen in de visstand. Deze informatie is wenselijk vanwege de vraag vanuit het beheer om aan de hand van vismonitoring beter te kunnen voldoen aan verschillende zaken, zoals de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water, de behoefte vanuit het visserijbeheer om ontwikkelingen in zowel het jonge als het oudere visbestand zo goed mogelijk in beeld te krijgen, de behoefte vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn om de voedselsamenstelling voor visetende vogels zo goed mogelijk in beeld te brengen, en in het algemeen de veranderende informatiebehoefte met betrekking tot de visstand in het IJsselmeergebied, waarbij steeds meer vanuit een ecosysteembenadering gewerkt wordt. De monitoring wordt in samenwerking met beroepsvissers en visexperts van ATKB opgezet en uitgevoerd, waardoor de resultaten breed gedragen worden door betrokkenen en belangenpartijen. In de komende jaren zal de methode zoveel mogelijk (gestandaardiseerd) uitgevoerd worden zoals die nu gerealiseerd is, maar waar nodig zal deze bijgeschaafd worden. Goede communicatie van de PO en vooral de meewerkende beroepsvissers met staandwant heeft ertoe geleid dat er bijna probleemloos ruimte is gemaakt voor het onderzoek in de meren, een winst ten opzichte van het jaar ervoor. Alle trekken konden hierdoor uitgevoerd worden, inclusief de trekken in de diepe putten op het Markermeer (Markermeerputten) die aangelegd zijn voor de bouw van de Marker Wadden. In september en oktober 2022 zijn er in totaal 73 A-toomkuiltrekken uitgevoerd, waarvan 42 op het IJsselmeer en 31 op het Markermeer. Daarnaast zijn er 19 stortkuiltrekken uitgevoerd in de ondiepste zone (0-2 m), waarvan 10 op het IJsselmeer en 9 op het Markermeer. Alle bemonsteringen zijn in het donker uitgevoerd. Verschillende Markermeerputten zijn dit jaar bevist om inzicht te krijgen in de visbestanden in dit habitat. De vangstuccessen van de Markermeerputten zijn daarnaast vergeleken met de overige diepteklassen (0-2; 2-4 en 4-6m) van het Markermeer. Specifiek kijkend naar commerciële soorten en lengtes, bleek dat baars (>22 cm), blankvoorn (>25 cm) en brasem (>30 cm) zich grotendeels in de ondiepere gedeeltes van het Markermeer bevinden (0-2m en 2-4m) en minder in de diepe putten op het Markermeer. Voor bovenmaatse snoekbaars (>42 cm) geldt dat het vangstsucces in de Markermeerputten ongeveer hetzelfde was als in de ondiepere delen van het Markermeer (0-2; 2-4 m). Vergeleken met vorig jaar is er dit jaar meer vis per hectare gevangen. Op het IJsselmeer ging het voornamelijk om meer spiering en baars, op het Markermeer om een toename van de oudere jaarklassen snoekbaars. Van een trend kan nog niet gesproken worden, aangezien er nog te weinig jaren achtereenvolgend gestandaardiseerd gemonitord is. Blankvoorn en brasem werden het meest gevangen bij de oevers (< 2 m), waarbij het vooral ging om oudere jaarklassen. Baars werd voornamelijk gevangen op het IJsselmeer, waarbij het grootste gedeelte 0+ baars was. Van snoekbaars is voornamelijk de 0+ jaarklasse gevangen op het IJsselmeer. Deze 0+ snoekbaars bestond dit jaar uit twee verschillende lengtegroepen: snoekbaars tussen de 5-10 cm en tussen de 20-25 cm. Op het Markermeer werden voornamelijk oudere jaarklassen snoekbaars gevangen. 2022 was een relatief goed jaar voor de spiering, waarvan het grootste gedeelte op het IJsselmeer werd gevangen, maar ook op het Markermeer was een toename van spiering te zien. De spiering op het IJsselmeer was dit jaar gemiddeld kleiner dan voorgaande jaren, vermoedelijk door intraspecifieke competitie. Pos is de enige soort die aanzienlijk minder gevangen werd, mogelijk door interspecifieke competitie met zwartbekgrondel, die in 2022 meer gevangen werd dan in 2021.
- Published
- 2023
29. Regulation and Planning in the Mediterranean Sea
- Author
-
Rockmann, C., Vega Fernández, Tomás, and Pipitone, Carlo
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Life Science - Published
- 2022
30. Marine stepping‐stones: Connectivity ofMytilus edulispopulations between offshore energy installations
- Author
-
Arjen Boon, Pieternella C. Luttikhuizen, Joop W.P. Coolen, Frank Kleissen, Richard P. M. A. Crooijmans, Daan Gerla, Leontine E. Becking, Jan Beermann, Silvana N.R. Birchenough, and Hilde van Pelt
- Subjects
0106 biological sciences ,0301 basic medicine ,Aquatic Organisms ,Aquatic Ecology and Water Quality Management ,Mytilus edulis ,Population and Conservation Genetics ,01 natural sciences ,Coalescent theory ,Onderz. Form. D ,particle tracking models ,education.field_of_study ,geography.geographical_feature_category ,Stepping-stones ,biology ,Mytilus ,stepping‐stones ,Fixation (population genetics) ,Oceanography ,connectivity ,Genetic structure ,Original Article ,North Sea ,Blue mussel ,Population ,Marine Biology ,Animal Breeding and Genomics ,010603 evolutionary biology ,03 medical and health sciences ,Marine Animal Ecology ,Onderzoeksformatie ,Genetics ,Animals ,Fokkerij en Genomica ,14. Life underwater ,education ,Reef ,Ecology, Evolution, Behavior and Systematics ,Isolation by distance ,geography ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Mariene Dierecologie ,Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer ,biology.organism_classification ,offshore installations ,Genetics, Population ,030104 developmental biology ,WIAS ,ORIGINAL ARTICLES ,Business Manager projects Mid-North ,Maritiem - Abstract
Recent papers postulate that epifaunal organisms use artificial structures as stepping‐stones to spread to areas that are too distant to reach in a single generation. With thousands of artificial structures present in the North Sea, we test the hypothesis that these structures are connected by water currents and act as an interconnected reef. Population genetic structure of the Blue mussel, Mytilus edulis was expected to follow a pattern predicted by particle tracking models (PTM). Correlation between population genetic differentiation, based on microsatellite markers, and particle exchange was tested. Specimens of M. edulis were found at each location, although the PTM indicated that locations >85 km offshore were isolated from coastal sub‐populations. Fixation coefficient FST correlated with the number of arrivals in the PTM. However, the number of effective migrants per generation as inferred from coalescent simulations did not show a strong correlation with the arriving particles. Isolation by distance analysis showed no increase in isolation with increasing distance and we did not find clear structure among the populations. The marine stepping‐stone effect is obviously important for the distribution of M. edulis in the North Sea and it may influence ecologically comparable species in a similar way. In the absence of artificial shallow hard substrates, M. edulis would be unlikely to survive in offshore North Sea waters. Although we found an indication that FST was lower between connected locations, isolation by distance analysis showed no increase in isolation with increasing distance. Finally, we did not find clear structure among the populations.
- Published
- 2020
31. Integrating collaborative research in marine science: Recommendations from an evaluation of evolving science‐industry partnerships in Dutch demersal fisheries
- Author
-
Floor Quirijns, Wouter van Broekhoven, Marloes Kraan, Karin J. van der Reijden, Jan Jaap Poos, and Nathalie A. Steins
- Subjects
0106 biological sciences ,Marine conservation ,marine resource management ,Process (engineering) ,media_common.quotation_subject ,Context (language use) ,Management, Monitoring, Policy and Law ,Aquatic Science ,Oceanography ,010603 evolutionary biology ,01 natural sciences ,Onderz. Form. D ,fishers' knowledge research ,Onderzoeksformatie ,Aquaculture and Fisheries ,Stakeholder participation ,collaborative research ,marine science ,Ecology, Evolution, Behavior and Systematics ,media_common ,Milieubeleid ,Aquacultuur en Visserij ,010604 marine biology & hydrobiology ,Corporate governance ,Stakeholder ,Equity (finance) ,Capacity building ,Environmental Policy ,Fishery ,Negotiation ,WIAS ,Business ,knowledge co-creation - Abstract
The increasingly complex nature of marine resource management calls for stronger stakeholder participation in advancing knowledge and developing management approaches. Studies on stakeholder involvement in marine resource management have primarily focussed on participation in resource use negotiation and not on participation in science. Using fishers' knowledge research frameworks, we evaluate over 15 years of science-industry research collaboration (SIRC) in Dutch demersal fisheries. Four key lessons emerge: (a) Capacity building in SIRC works multiple ways and triggers shifts in the fishers' knowledge research spectrum; (b) Successful SIRC depends on acceptance of industry collected data for scientific advice, which necessitates close involvement of end-users from the outset to provide feedback and obtain support; (c) (Fisher) participation raises often-overlooked equity questions and may result in selection bias; and (d) The governance context strongly influences structure of SIRC and integration of SIRC knowledge. To ensure a sustainable, continuous process of stakeholder participation and use of their knowledge in marine resources research, collaborative research should be embedded in the institutional frameworks for science and management. It demands continuous maintenance of the relationship between scientists and stakeholders in the context of management developments, calls for reflection about selection and equity considerations, and requires continuous attention for communication with all parties involved at different levels. The lessons learnt in science-industry research collaboration in fisheries are also relevant for the wider field of marine science, where stakeholder participation is necessary but not yet common.
- Published
- 2020
32. The implementation of ecosystem-based approaches applied to fisheries management under the CFP : final report : EASME/EMFF/2018/011 Specific Contract Lot 1 No.1 EASME/EMFF/2018/011 Specific Contract Lot 2 No.3
- Subjects
Onderz. Form. D ,Milieubeleid ,Onderzoeksformatie ,Groene Economie en Ruimte ,Performance and Impact Agrosectors ,WIAS ,Innovation- and Risk Management and Information Governance ,Green Economy and Landuse ,Environmental Policy ,Performance en Impact Agrosectoren - Abstract
The Common Fisheries Policy states that an Ecosystem-Based Approach to Fisheries Management (EAFM) needs to be implemented. This study provides a state-of-play of the implementation of EAFM in the North and Baltic Seas, Western Atlantic and Outermost Regions. At the core of this assessment, the study identified three types of “EAFM challenges” that need to be addressed in order to advance EAFM. In addition, typologies were developed for the main EAFM components (fisheries, management measures and policy instruments), and used to assess the available fisheries management information. The analyses revealed that existing measures are largely targeting only one type of EAFM challenge, i.e. mitigating fishing impacts using both input and output measures. Although a lack of consolidated information on existing management measures prevented a full in depth assessment, some key obstacles were identified in the governance arrangements that should facilitate an EAFM.The advisory process should build on a transdisciplinary knowledge base, integrating various interdisciplinary scientific and local indigenous (e.g. fisher) knowledge to considerthe full social-ecological system. Including context and stakeholder interests in decisionmaking can enhance the feasibility, appropriateness and impact of chosen management measures. The uptake of scientific advice beyond single-species stock assessments into decision-making should also be improved.
- Published
- 2022
33. Climate change and the Common Fisheries Policy: adaptation and building resilience to the effects of climate change on fisheries and reducing emissions of greenhouse gases from fishing
- Subjects
Onderz. Form. D ,Milieubeleid ,Onderzoeksformatie ,Groene Economie en Ruimte ,Performance and Impact Agrosectors ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-North ,Green Economy and Landuse ,Environmental Policy ,Performance en Impact Agrosectoren - Published
- 2022
34. The implementation of ecosystem-based approaches applied to fisheries management under the CFP : final report : EASME/EMFF/2018/011 Specific Contract Lot 1 No.1 EASME/EMFF/2018/011 Specific Contract Lot 2 No.3
- Author
-
Piet, G.J., Brunel, T.P.A., Kraan, M.L., van Oostenbrugge, J.A.E., Hamon, K.G., van der Valk, O.M.C., and van Overzee, H.M.J.
- Subjects
Onderz. Form. D ,Milieubeleid ,Onderzoeksformatie ,Groene Economie en Ruimte ,Performance and Impact Agrosectors ,WIAS ,Life Science ,Innovation- and Risk Management and Information Governance ,Green Economy and Landuse ,Environmental Policy ,Performance en Impact Agrosectoren - Abstract
The Common Fisheries Policy states that an Ecosystem-Based Approach to Fisheries Management (EAFM) needs to be implemented. This study provides a state-of-play of the implementation of EAFM in the North and Baltic Seas, Western Atlantic and Outermost Regions. At the core of this assessment, the study identified three types of “EAFM challenges” that need to be addressed in order to advance EAFM. In addition, typologies were developed for the main EAFM components (fisheries, management measures and policy instruments), and used to assess the available fisheries management information. The analyses revealed that existing measures are largely targeting only one type of EAFM challenge, i.e. mitigating fishing impacts using both input and output measures. Although a lack of consolidated information on existing management measures prevented a full in depth assessment, some key obstacles were identified in the governance arrangements that should facilitate an EAFM.The advisory process should build on a transdisciplinary knowledge base, integrating various interdisciplinary scientific and local indigenous (e.g. fisher) knowledge to considerthe full social-ecological system. Including context and stakeholder interests in decisionmaking can enhance the feasibility, appropriateness and impact of chosen management measures. The uptake of scientific advice beyond single-species stock assessments into decision-making should also be improved.
- Published
- 2022
35. Corrigendum to 'An ecotope map of the trilateral Wadden Sea'
- Subjects
Onderz. Form. D ,Aquatic Ecology and Water Quality Management ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Onderz. Form. B ,Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
The authors regret that an error has been made in the GIS-calculations for making the ecotope map of the trilateral Wadden Sea. It is necessary to make corrections to Figs. 2, 3, 4 and 5, as well as Table 3. Some corrections need to be made to the text. The results for the cluster dendrogram in Fig 4 have become slightly different. The first cluster now contains 6 basins covering 31% of the area, Otzumer Balje and Hörnum Tief are no longer part of this cluster. The third cluster now contains 6 basins covering 26% of the area, Eems-Dollard is no longer part of this cluster. The fourth cluster now contains 20 basins covering 38% of the area. The mathematical relationship for the channel area as function of the basin area has changed. We now establish Ac = 5.3·10-5·Ab1.5 with R2 = 0.95 for all 39 tidal basins. Because we have uploaded the data in a Mendeley Data Repository, we have updated this with corrected GIS-files. The authors would like to apologise for any inconvenience caused. [Figure presented] [Table presented] [Figure presented] [Figure presented] [Figure presented]
- Published
- 2022
36. Corrigendum to 'An ecotope map of the trilateral Wadden Sea'
- Author
-
Baptist, Martin J., van der Wal, Jan Tjalling, Folmer, Eelke O., Gräwe, Ulf, and Elschot, Kelly
- Subjects
Onderz. Form. D ,Aquatic Ecology and Water Quality Management ,Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Onderz. Form. B ,Life Science ,Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
The authors regret that an error has been made in the GIS-calculations for making the ecotope map of the trilateral Wadden Sea. It is necessary to make corrections to Figs. 2, 3, 4 and 5, as well as Table 3. Some corrections need to be made to the text. The results for the cluster dendrogram in Fig 4 have become slightly different. The first cluster now contains 6 basins covering 31% of the area, Otzumer Balje and Hörnum Tief are no longer part of this cluster. The third cluster now contains 6 basins covering 26% of the area, Eems-Dollard is no longer part of this cluster. The fourth cluster now contains 20 basins covering 38% of the area. The mathematical relationship for the channel area as function of the basin area has changed. We now establish Ac = 5.3·10-5·Ab1.5 with R2 = 0.95 for all 39 tidal basins. Because we have uploaded the data in a Mendeley Data Repository, we have updated this with corrected GIS-files. The authors would like to apologise for any inconvenience caused. [Figure presented] [Table presented] [Figure presented] [Figure presented] [Figure presented]
- Published
- 2022
37. Pathological findings in stranded harbor porpoises (Phocoena phocoena) with special focus on anthropogenic causes
- Author
-
IJsseldijk, Lonneke, Leopold, Mardik, Begeman, Lineke, Kik, Marja, Wiersma, Lidewij, Morell, Maria, Bravo Rebolledo, Elisa L, Jauniaux, Thierry, Heesterbeek, Hans, Gröne, Andrea, VPDC pathologie, FAH theoretische epidemiologie, VP pathologie, LS Pathologie, Virology, VPDC pathologie, FAH theoretische epidemiologie, VP pathologie, and LS Pathologie
- Subjects
Global and Planetary Change ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Marine debris ,Ocean Engineering ,Aquatic Science ,Cetacean ,bycatch ,post-mortem investigation ,Oceanography ,infectious diseases ,Onderzoeksformatie ,SDG 3 - Good Health and Well-being ,ship strike ,SDG 14 - Life Below Water ,Business Manager projects Mid-North ,hearing damage ,Water Science and Technology - Abstract
Humans impact natural systems at an unprecedented rate. The North Sea is one of the regions in the world with the highest levels of anthropogenic activity. Here, the harbor porpoise (Phocoena phocoena) is an abundant species and is often regarded as an ecosystem sentinel. A post-mortem surveillance program was established in the Netherlands aimed at increasing knowledge of the effects of human activities on harbor porpoises. In this study, we describe the pathological findings related to anthropogenic and natural causes of death categories in 612 harbor porpoises that stranded between 2008 and 2019, and assess their relations to age, sex, season, and location. The largest anthropogenic category was bycatch (17%), with mainly juveniles affected and peak periods in March and September–October. Other, infrequently diagnosed anthropogenic causes of death were trauma (4%), largely most likely due to ship collisions, and marine debris ingestion and entanglement (0.3%). The risk of dying from anthropogenic causes was highest for juveniles. Lesions compatible with noise-induced hearing loss were investigated in carcasses which were fresh enough to do so (n = 50), with lesions apparent in two porpoises. Non-direct human-induced threats included infectious diseases, which were by far the largest cause of death category (32%), and affected mainly adults. Also, gray seal (Halichoerus grypus) attacks were a frequently assigned cause of death category (24%). There were more acute predation cases in the earlier study years, while porpoises with lesions that suggested escape from gray seal attacks were diagnosed more recently, which could suggest that porpoises adapted to this threat. Our study contributes to understanding porpoise health in response to persisting, new, emerging, and cumulative threats. Building up such knowledge is crucial for conservation management of this protected species.
- Published
- 2022
38. Global Register of Introduced and Invasive Species - Aruba
- Subjects
Onderzoeksformatie ,invasive species - Abstract
The Global Register of Introduced and Invasive Species (GRIIS) presents validated and verified checklists of introduced (alien) and invasive alien species at the country level. Phase 1 of the project has focused on developing validated and verified checklists of countries that are Party to the Convention on Biological Diversity. Phase 2 will include countries that are not parties to the CBD and the European Overseas territories. This annotated checklist is of introduced (alien) and invasive alien species known to occur in Aruba
- Published
- 2022
39. Climate change and the Common Fisheries Policy: adaptation and building resilience to the effects of climate change on fisheries and reducing emissions of greenhouse gases from fishing
- Author
-
Bastardie, Francois, Feary, David A., Kell, Laurie, Brunel, T.P.A., Metz, Sébastien, Döring, Ralf, Eigaard, Ole R., Basurko, Oihane C., Bergès, B.J.P., Hamon, K.G., Kraan, M.L., and van Hoof, L.J.W.
- Subjects
Onderz. Form. D ,Milieubeleid ,Onderzoeksformatie ,Groene Economie en Ruimte ,Performance and Impact Agrosectors ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Life Science ,Business Manager projects Mid-North ,Green Economy and Landuse ,Environmental Policy ,Performance en Impact Agrosectoren - Published
- 2022
40. The Potential Impact of Underwater Exhausted CO2 from Innovative Ships on Invertebrate Communities
- Author
-
Lara Plath, Edwin M. Foekema, Anne Penning, Albertinka J. Murk, Yuzhu Wei, and Maartje van der Linden
- Subjects
ocean acidification ,010501 environmental sciences ,01 natural sciences ,Zooplankton ,Grazing pressure ,Onderz. Form. D ,Benthos ,Marine Animal Ecology ,Onderzoeksformatie ,Phytoplankton ,Underwater exhaust ,Periphyton ,0105 earth and related environmental sciences ,General Environmental Science ,fungi ,Mariene Dierecologie ,Ocean acidification ,Mesocosm ,Plankton ,Fishery ,Benthic zone ,Environmental science - Abstract
Liquefied natural gas (LNG) powered ships equipped with an underwater exhaust system to reduce the ship’s water resistance could form a future generation of energy-efficient ships. The potential consequences of the underwater exhaust gas to the local ecosystems are still unknown. Especially, the CO2 levels may locally exceed estimated future global levels. The present study exposes marine communities to a wide range of CO2 dosages, resulting in pH 8.6–5.8 that was remained for 49 days. We found that the zooplankton and benthic community were adversely affected by high CO2 exposure levels. In detail, (1) between pH 6.6 and 7.1 polychaete worms became the dominating group of the benthic community and their larvae dominated the zooplankton group. (2) Due to the reduced grazing pressure and the flux of nutrients from decaying organic material planktonic microalgae (phytoplankton) stared blooming at the highest exposure level. The periphyton (fouling microalgae) community was not able to take advantage under these conditions. (3) Marine snails’ (periwinkle) shell damage and high mortality were observed at pH < 6.6. However, the growth of the surviving periwinkles was not directly related to pH, but was positively correlated with the availability of periphyton and negatively correlated with the polychaete worm density that most likely also used the periphyton as food source. Our result indicates that the impact of underwater exhaust gasses depends on various factors including local biological and abiotic conditions, which will be included in future research.
- Published
- 2019
41. Bioaccumulation of polycyclic aromatic hydrocarbons by arctic and temperate benthic species
- Author
-
Martine J. van den Heuvel-Greve, Nico W. van den Brink, Noël J. Diepens, Albert A. Koelmans, and Ariadna S. Szczybelski
- Subjects
0106 biological sciences ,Aquatic Ecology and Water Quality Management ,Geologic Sediments ,Biota‐sediment accumulation factors ,Health, Toxicology and Mutagenesis ,010501 environmental sciences ,Toxicology ,01 natural sciences ,Onderzoeksformatie ,Arctic ,Benthos ,Temperate climate ,Environmental Chemistry ,Animals ,Ecosystem ,Hazard/Risk Assessment ,Toxicologie ,0105 earth and related environmental sciences ,Invertebrate ,WIMEK ,biology ,Ecology ,Arctic Regions ,Norway ,010604 marine biology & hydrobiology ,Modeling ,Polychaeta ,Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer ,biology.organism_classification ,Alitta virens ,Bioaccumulation ,Biota ,Polycyclic aromatic hydrocarbons ,Bivalvia ,Benthic zone ,Benthic macroinvertebrates ,Biota-sediment accumulation factors ,Water Pollutants, Chemical ,Environmental Monitoring - Abstract
Increasing oil and gas activities may substantially increase chemical stress to benthic ecosystems in the Arctic, and it is necessary to evaluate such environmental risks in these systems. Risk assessment procedures for oil‐related compounds (e.g., polycyclic aromatic hydrocarbons [PAHs]) should address differences in exposure between Arctic and temperate benthos. We compare for the first time the bioaccumulation of PAHs by Arctic benthic invertebrate species with that of temperate species, based on their biota–sediment accumulation factors (BSAFs). Measured PAH BSAFs were generally higher in temperate bivalves (Limecola balthica) than in Arctic bivalves (Macoma calcarea), whereas BSAFs in Arctic polychaetes (Nephtys ciliata) were higher than in temperate polychaetes (Alitta virens). Differences in measured BSAFs were explained by species‐specific feeding modes and traits. However, modeled BSAFs revealed that steady state was not likely to be reached in the 28‐d tests for all PAHs and organisms. Due to the low numbers of individuals, most species‐specific parameters were too uncertain to reveal differences between Arctic and temperate species. The results of the present study suggest that data from temperate species could be used as a surrogate for Arctic species in risk assessment. Environ Toxicol Chem 2019;38:883–895. © 2019 The Authors. Environmental Toxicology and Chemistry published by Wiley Periodicals, Inc. on behalf of SETAC.
- Published
- 2019
42. Self-foraging vs facilitated foraging by Lesser Black-backed Gull (Larus fuscus) at the Frisian Front, the Netherlands
- Author
-
Sascha M. M. Fässler, Rob van Bemmelen, Hauke Flores, Martin J. Baptist, Dick de Haan, Bram Couperus, Steve C.V. Geelhoed, and Mardik F. Leopold
- Subjects
0106 biological sciences ,biology ,010604 marine biology & hydrobiology ,Fishing ,Foraging ,Pelagic zone ,Aquatic Science ,Oceanography ,biology.organism_classification ,PE&RC ,01 natural sciences ,Predation ,Fishery ,Bycatch ,Geography ,Water column ,Onderzoeksformatie ,Wildlife Ecology and Conservation ,Uria aalge ,Life Science ,14. Life underwater ,Larus fuscus - Abstract
The Lesser Black-backed Gull, Larus fuscus Linnaeus, 1758, is a surface feeder with a broad prey spectrum that forages in the North Sea on subsurface pelagic fishes and crabs swimming within 0.6 m of the sea surface. In July 2006 and in July/August 2009, we surveyed the Frisian Front area in the southern North Sea (53.4°N–54.3°N, 4.0°E–5.5°E) to determine the prey base for Lesser Black-backed Gulls. In July/August 2009, we conducted bird counts in an integrated ecosystem survey by simultaneously sampling subsurface pelagic prey by a combination of fishing and echosounding. Lesser Black-backed Gulls make use of facilitated foraging to improve the catchability of their prey. The two most important aids for facilitated foraging by Lesser Black-backed Gull in the Frisian Front were (1) multispecies feeding associations with Common Murre, Uria aalge (Pontoppidan, 1763), and (2) fisheries discarding bycatch and offal. We found that in the top meter of the water column, the natural prey base is large enough to provide for self-foraging; however, Lesser Black-backed Gulls were found to rely mainly on facilitated foraging.
- Published
- 2019
43. Megaherbivores may impact expansion of invasive seagrass in the Caribbean
- Author
-
J. Arie Vonk, Per J. Palsbøll, Sue Willis, Marjolijn J. A. Christianen, Fee O.H. Smulders, Adolphe O. Debrot, M. Sabine Engel, Leontine E. Becking, Mabel Nava, Freshwater and Marine Ecology (IBED, FNWI), Palsbøll lab, and Olff group
- Subjects
0106 biological sciences ,DYNAMICS ,Aquatic Ecology and Water Quality Management ,Foundation species ,exotic ,Introduced species ,Plant Science ,010603 evolutionary biology ,01 natural sciences ,Invasive species ,SEA-TURTLES ,Marine Animal Ecology ,Onderzoeksformatie ,plant–herbivore interactions ,Grazing ,WATER ,Thalassia testudinum ,Plant-herbivore interactions ,Ecology, Evolution, Behavior and Systematics ,alien invasive species ,Ecology ,biology ,Chelonia mydas ,Alien invasive species ,HALOPHILA-STIPULACEA ,Mariene Dierecologie ,Halophila stipulacea ,Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer ,BIOTIC RESISTANCE ,biology.organism_classification ,Landscape modification ,SPECIES SHIFTS ,foundation species ,Seagrass ,Habitat ,HABITATS ,landscape modification ,Exclosure ,WIAS ,HERBIVORES ,COMMUNITIES ,PLANT INVASIONS ,010606 plant biology & botany ,Exotic - Abstract
1. Our knowledge of the functional role of large herbivores is rapidly expanding, and the impact of grazing on species coexistence and nonnative species expansion has been studied across ecosystems. However, experimental data on large grazer impacts on plant invasion in aquatic ecosystems are lacking.2. Since its introduction in 2002, the seagrass species Halophila stipulacea has rapidly expanded across the Eastern Caribbean, forming dense meadows in green turtle (Chelonia mydas)-foraging areas. We investigate the changes in seagrass species coexistence and the impacts of leaf grazing by green turtles on nonnative seagrass expansion in Lac Bay (Bonaire, Caribbean Netherlands).3. Green turtle grazing behaviour changed after the introduction of nonnative seagrass to Lac Bay in 2010. Field observations, together with time-lapse satellite images over the last four decades, showed initiation of new grazing patches (65 ha, an increase of 72%). The sharp border between grazed and ungrazed seagrass patches moved in the direction of shallower areas with native seagrass species that had previously (1970-2010) been ungrazed. Green turtles deployed with Fastloc-GPS transmitters confirmed high site fidelity to these newly cropped patches. In addition, cafeteria experiments indicated selective grazing by green turtles on native species. These native seagrass species had significantly higher nutritional values compared to the nonnative species. In parallel, exclosure experiments showed that nonnative seagrass expanded more rapidly in grazed canopies compared to ungrazed canopies. Finally, in 6 years from 2011 to 2017, H. stipulacea underwent a significant expansion, invading 20-49 fixed monitoring locations in Lac Bay, increasing from 6% to 20% in total occurrence. During the same period, native seagrass Thalassia testudinum occurrence decreased by 33%.4. Synthesis. Our results provide first-time evidence of large-scale replacement of native seagrasses by rapidly colonizing Halophila stipulacea in the Caribbean and add a mechanistic explanation for this invasiveness. We conclude that green turtle leaf grazing may modify the rate and spatial extent of this invasive species' expansion, due to grazing preferences, and increased space for settlement. This work shows how large herbivores play an important but unrecognized role in species coexistence and plant invasions of aquatic ecosystems.
- Published
- 2019
44. Fulmar deaths in a building on Papa Westray, Orkney
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Business Manager projects Mid-North - Published
- 2019
45. Warmer and browner waters decrease fish biomass production
- Subjects
browning ,fish ,Onderzoeksformatie ,ontogeny ,warming ,biomass production ,lakes ,Climate change ,length distribution ,individual body grwoth ,Eurasian perch - Abstract
Climate change studies have long focused on effects of increasing temperatures,often without considering other simultaneously occurring environmental changes, such as browning of waters. Resolving how the combination of warming and browning of aquatic ecosystems affects fish biomass production is essential for future ecosystem functioning, fisheries, and food security. In this study, we analyzed individual‐ and population‐level fish data from 52 temperate and boreal lakes in Northern Europe, covering large gradients in water temperature and color (absorbance, 420 nm). We show that fish (Eurasian perch, Perca fluviatilis) biomass production decreased with both high water temperatures and brown water color, being lowest in warm and brown lakes. However, while both high temperature and brown water decreased fish biomass production, the mechanisms behind the decrease differed: temperature affected the fish biomass production mainly through a decrease in population standing stock biomass, and through shifts in size‐ and age‐distributions toward a higher proportion of young and small individuals in warm lakes; brown water color, on the other hand, mainly influenced fish biomass production through negative effects on individual body growth and length‐at‐ age. In addition to thesefindings, we observed that the effects of temperature and brown water color onindividual‐level processes varied over ontogeny. Body growth only responded positively to higher temperatures among young perch, and brown water color had a stronger negative effect on body growth of old than on young individuals. Thus, to better understand and predict future fish biomass production, it is necessary to integrate both individual‐ and population‐level responses and to acknowledge within species variation. Our results suggest that global climate change, leading to browner and warmer waters, may negatively affect fish biomass production, and this effect may be stronger than caused by increased temperature or water color alone
- Published
- 2019
46. Encouraging encounters: unusual aggregations of bowhead whales Balaena mysticetus in the western Fram Strait
- Author
-
H. Verdaat, N. Janinhoff, M.N. de Boer, and G. Nijs
- Subjects
0106 biological sciences ,Endangered species ,Conservation ,010603 evolutionary biology ,01 natural sciences ,Svalbard stock ,Onderzoeksformatie ,Abundance ,Abundance (ecology) ,lcsh:Botany ,biology.animal ,lcsh:Zoology ,lcsh:QL1-991 ,Balaena ,Nature and Landscape Conservation ,Apex predator ,Onderzoeksassistenten ,Bowhead whale ,Balaena mysticetus ,Ecology ,biology ,Whale ,010604 marine biology & hydrobiology ,Business Manager projecten Midden-Noord ,biology.organism_classification ,lcsh:QK1-989 ,Fishery ,Geography ,Habitat ,Arctic ,Platform of opportunity ,Fram Strait ,Business Manager projects Mid-North - Abstract
The subpopulation of the bowhead whale Balaena mysticetus in the East Greenland-Svalbard-Barents Sea is endangered and until recently was believed to number in the tens. Recent studies have suggested that this subpopulation appears to be increasing. Here, we report on unusual aggregations of bowhead whales within the Fram Strait. We present opportunistic and effort-corrected observations of bowhead whales made from a small expedition vessel during cruises in June (2015-2018). Bowhead whales were sighted on 85 occasions (220-227 whales). An aggregation in 2015 (n = 84 whales) and high numbers in 2018 (n = 104-110) exceeded all previous records. The index of whale abundance was significantly higher in open water-leads (1.08-1.14 whales km-1 of survey effort) compared to areas with drift-ice (0.51-0.53 whales km-1). The highest abundance index was measured in deep waters where the bottom slope was relatively steep. Our findings highlight the temporal and spatial consistency of this species in areas with relatively loose ice cover (open water-leads) and steep slopes. It is unknown how global warming and resultant changes in ice-extent are going to affect bowhead whales within the Strait and whether they will find new feeding grounds due to an expanding open-ocean habitat. These slopes may become increasingly important to bowhead whales and Arctic top predators as a spring/early summer feeding ground. These relatively large numbers of bowhead whales are encouraging and can help direct future research monitoring programs to study the population ecology of these endangered whales.
- Published
- 2019
47. Extreme spatial heterogeneity in carbonate accretion potential on a Caribbean fringing reef linked to local human disturbance gradients
- Author
-
Chris T. Perry, Erik H. Meesters, Fleur C. van Duyl, and Didier M. de Bakker
- Subjects
0106 biological sciences ,Bonaire ,Aquatic Ecology and Water Quality Management ,010504 meteorology & atmospheric sciences ,Coral ,Fringing reef ,Carbonates ,010603 evolutionary biology ,01 natural sciences ,Acropora cervicornis ,calcification ,Onderzoeksformatie ,Environmental Chemistry ,Animals ,Humans ,Primary Research Article ,Reef ,Ecosystem ,0105 earth and related environmental sciences ,General Environmental Science ,Caribbean ,Global and Planetary Change ,geography ,carbonate budget ,geography.geographical_feature_category ,Ecology ,Coral Reefs ,bioerosion ,Business Manager projecten Midden-Noord ,Marine reserve ,Bioerosion ,Coral reef ,sea-level rise ,Aquatische Ecologie en Waterkwaliteitsbeheer ,Primary Research Articles ,Anthozoa ,Spatial heterogeneity ,Oceanography ,climate change ,Caribbean Region ,Environmental science ,sea‐level rise ,Business Manager projects Mid-North ,Accretion (coastal management) - Abstract
The capacity of coral reefs to maintain their structurally complex frameworks and to retain the potential for vertical accretion is vitally important to the persistence of their ecological functioning and the ecosystem services they sustain. However, datasets to support detailed along‐coast assessments of framework production rates and accretion potential do not presently exist. Here, we estimate, based on gross bioaccretion and bioerosion measures, the carbonate budgets and resultant estimated accretion rates (EAR) of the shallow reef zone of leeward Bonaire – between 5 and 12 m depth – at unique fine spatial resolution along this coast (115 sites). Whilst the fringing reef of Bonaire is often reported to be in a better ecological condition than most sites throughout the wider Caribbean region, our data show that the carbonate budgets of the reefs and derived EAR varied considerably across this ~58 km long fringing reef complex. Some areas, in particular the marine reserves, were indeed still dominated by structurally complex coral communities with high net carbonate production (>10 kg CaCO3 m−2 year−1), high live coral cover and complex structural topography. The majority of the studied sites, however, were defined by relatively low budget states (, This elaborate asset of net accretion rates of the shallow (5 and 10 m depth) leeward coral reefs of Bonaire shows extreme spatial heterogeneity among 115 sites (points). The majority of the fringing reef – which allegedly ranks among the healthiest in the Caribbean – is, however, defined by a limited capacity to maintain structural integrity or to keep pace with projections of sea‐level rise (RCP lines), thus posing a threat to ecological functioning, biodiversity and the ecosystem services it sustains. These observations suggest that only protection and restoration of framework building coral assemblages may avert future large‐scale submergence of Caribbean reefs.
- Published
- 2019
48. An integrated risk-based assessment of the North Sea to guide ecosystem-based management
- Author
-
Jacqueline E. Tamis, Leonie A. Robinson, Gerjan J. Piet, Fiona Culhane, Bob Rumes, and Ruud H. Jongbloed
- Subjects
Environmental Engineering ,010504 meteorology & atmospheric sciences ,Computer science ,010501 environmental sciences ,01 natural sciences ,Offshore wind farm ,Marine Strategy Framework Directive ,Onderzoeksformatie ,Fisheries management ,Sustainable agriculture ,Environmental Chemistry ,Marine ecosystem ,14. Life underwater ,Waste Management and Disposal ,Environmental planning ,0105 earth and related environmental sciences ,Marine Protected Area ,business.industry ,Pollution ,Ecosystem-based management ,Biodiversity Strategy ,Knowledge base ,13. Climate action ,WIAS ,Marine protected area ,Risk assessment ,business - Abstract
This study provides an integrated perspective to ecosystem based management (EBM) by considering a diverse array of societal goals, i.e. sustainable food supply, clean energy and a healthy marine ecosystem, and a selection of management measures to achieve them. The primary aim of this exercise is to provide guidance for (more) integrated EBM in the North Sea based on an evaluation of the effectiveness of those management measures in contributing to the conservation of marine biodiversity. A secondary aim is to identify the requirements of the knowledge base to guide such future EBM initiatives. Starting from the societal goals we performed a scoping exercise to identify a “focal social-ecological system” which is a subset of the full social-ecological system but considered adequate to guide EBM towards the achievement of those societal goals. A semi-quantitative risk assessment including all the relevant human activities, their pressures and the impacted ecosystem components was then applied to identify the main threats to the North Sea biodiversity and evaluate the effectiveness of the management measures to mitigate those threats. This exercise revealed the need for such risk-based approaches in providing a more integrated perspective but also the trade-off between being comprehensive but qualitative versus quantitative but limited in terms of the “focal” part of the SES that can be covered. The findings in this paper provide direction to the (further) development of EBM and its knowledge base that should ultimately allow an integrated perspective while maintaining its capacity to deliver the accuracy and detail needed for decision-making.
- Published
- 2019
49. Visdieven in het IJsselmeergebied: broedplaatskeuze en broedsucces in een wetland met weinig dynamiek
- Subjects
Onderz. Form. D ,Onderzoeksformatie ,WIAS ,Onderz. Form. B - Abstract
Visdieven broeden op kale open pionierbiotopen in visrijke zoete en zoute wateren. De voormalige Zuiderzee bood een ideaal leefgebied voor deze vogelsoort dankzij de peilschommelingen, zoutinvloed en omvangrijke vispopulaties als voedselbron. Sinds de afsluiting van de Zuiderzee door de Afsluitdijk is een zoetwatersysteem ontstaan met weinig dynamiek en harde oevers. Het natuurbeleid in het IJsselmeer is mede gericht op behoud van soorten van dynamische biotopen. De vraag doet zich voor of het mogelijk is om Visdieven duurzaam een plek te geven in dit merengebied. Sinds 1990 is informatie over de ecologie van Visdieven verzameld die goed bruikbaar blijkt te zijn om het beschermingsbeleid van een wetland-systeem met een ingedamde dynamiek te evalueren.
- Published
- 2019
50. Risk to the supply of ecosystem services across aquatic ecosystems
- Subjects
Onderzoeksformatie ,Sustainability ,WIAS ,Biodiversity - Abstract
The capacity of ecosystems to supply ecosystem services is decreasing. Sustaining this supply requires an under- standing of the links between the impacts of pressures introduced by human activities and how this can lead tochanges in the supply of services. Here, we apply a novel approach, assessing‘risk to ecosystem service supply’ (RESS), across a range of aquatic ecosystems in seven case studies. We link aggregate impact risk from human activities on ecosystem components, with a relative score of their potential to supply services. The greatest RESS is found where an ecosystem component with a high potential to supply services is subject to high impact risk. In this context, we explore variability in RESS across 99 types of aquatic ecosystem component from 11 realms, ranging from oceanic to wetlands. We explore some causes of variability in the RESS observed, including assessment area, Gross Domestic Product (GDP) and population density. We found that Lakes, Rivers, Inlets andCoastal realms had some of the highest RESS, though this was highly dependent on location. We found a positive relationship between impact risk and service supply potential, indicating the ecosystem components we rely on mostfor services, are also those most at risk. However, variability in this relationship indicates that protecting the supply of ecosystem services alone will not protect all parts of the ecosystem at high risk. Broad socio-economic factors explained some of the variability found in RESS. For example, RESS was positively associated with GDP and artificial and agricultural land use in most realms, highlighting the need to achieve balance between increasing GDP and sustaining ecosystem health and human wellbeing more broadly. This approach can be used for sustainablemanagement of ecosystemservice use, to highlight the ecosystemcomponents mostcriticalto supplying services, and those most at risk
- Published
- 2019
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.