1. De galm van Sint Sixtus
- Author
-
Bartels, M.H. and Archeologie West-Friesland
- Subjects
Archaeology ,Religie - Kerk (RKER) ,kerk ,Middeleeuwen vroeg C: 725 - 900 nC (VMEC) - Abstract
Tussen 13 en 17 januari 2020 werd in het gebouwde en archeologische Rijksmonument de Burghkerk te Den Burg door een restauratie-aannemer in de vloer een gat van ongeveer 4 x 4 m gegraven. Dit gat lag in het westelijk deel van de kerk ten noorden van de toren (gekeerd westwerk). Het gat werd uiteindelijk ongeveer 1,25 m diep. De bedoeling van de aannemer was om in de bodem ruimte te maken voor de afvoerpijp van de nieuwe sanitaire unit in de kerk. Hiervoor werden vijf grote en middelgrote keien met een graafmachine verplaatst en dieper ingegraven. Deze (her)ontdekking van de zwerfkeien was aanleiding om de functie van deze keien te analyseren. Hiervoor bleek het nodig dieper in het mysterie van de Burghtkerk te duiken en met behulp van voorgaand onderzoek en analogieën, de opmerkelijke vondst te plaatsen. Daarvoor diende onder andere het onderzoek van de ROB door Van Pernis en Halbertsma uit 1952 te worden uitgewerkt. Hieruit bleek dat onder de kerk op een 2,5 m dikke kunstmatige ophoging ligt. Het vroegmiddeleeuwse maaiveld lag op 1,82 m + NAP. Op de terp stond vermoedelijk een bescheiden houten kerk. De kerk was gewijd aan Sint Sixtus. Tevens bestaat de mogelijkheid dat een houten kerk was voorzien van zoden wanden. De toepassing van zoden in middeleeuwse bouwwerken als huizen en hutkommen op Texel komt regelmatig voor. De gevonden veldkeien komen in groot formaat van 1,1 m doorsnede of meer (3 stuks) en in kleiner formaat van 0,5 x 0,3 m voor. Het gaat hier om twee groepen, de grote ten noorden van de locatie van de toren en de kleinere op de locatie van de noordmuur van de toren. De grote keien kunnen bij de fase van de houten kerk hebben gehoord. De kleine keien behoren bij de tufsteen fase van de kerk, de fundering van de noordmuur van de 12-13de-eeuwse toren. De gevonden resten vertellen dat op de plaats van de ontgraving vermoedelijk in situ muurwerk in de vorm van tufsteen en baksteen muren aanwezig waren. Tevens zegt het dat een deel van de kerk hier was voorzien van eenvoudige ornamentiek in natuursteen. Een geleidelijke verstening met tufsteenbouw in de periode rond 1150 wanneer deze ontwikkeling in Noord-Holland een optimum kent, ligt daarmee voor de hand.
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF