745 results on '"Micro-organismen"'
Search Results
2. Barrières en aangeboren immuniteit
- Author
-
Rijkers, G. T., Kroese, F. G. M., Rijkers, G.T., and Kroese, F.G.M.
- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
3. De afweer van de mens
- Author
-
Rijkers, G. T., Kroese, F. G. M., Rijkers, G.T., and Kroese, F.G.M.
- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
4. Steriel of niet steriel
- Author
-
Groot-Padberg, Y. M., van Amerongen, J., Series Editor, Huizinga-Arp, C.R.C., Series Editor, Birza-Holthof, J.M., Series Editor, and Groot-Padberg, Y.M.
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
5. Melkchocolade van schimmel: Mars brengt vegan chocoladereep op de markt
- Author
-
Segaar, E. and Segaar, E.
- Abstract
Producent Mars Inc. komt met een plantaardige chocoladereep. Het wordt daarin geholpen door de Amerikaanse start-up Perfect Day. Bijzonder, want de producent gebruikt micro-organismen in plaats van melkvervangers.
- Published
- 2022
6. How bacteria can keep your gut healthy : beneficial microbes
- Abstract
Your gut is littered with bacteria that are beneficial for your health. These microbes can help digest food by aiding our metabolism, while they can also produce important nutrients such as vitamins. The gut microbiome is important for a healthy immune system by protecting the body against pathogens.
- Published
- 2019
7. 'Ons land wordt gezien als speeltuin' : Afvalwaterhoogleraar Jules van Lier over duurzame anaerobe zuivering
- Author
-
Klip, H. and Klip, H.
- Abstract
Anaerobe afvalwaterbehandeling is een mooie circulaire techniek met een groen verleden en een rooskleurige toekomst. Van dat laatste is de Delftse hoogleraar Jules van Lier vast overtuigd. Nederland speelt op dit terrein een voortrekkersrol. “Wat wij als redelijk normaal beschouwen, is voor buitenlanders vaak een eyeopener.”
- Published
- 2019
8. Fermentation's great promise
- Author
-
Wolkers, H. and Wolkers, H.
- Abstract
Much of our food, including sauerkraut, chocolate and yoghurt, is the product of fermentation: it has already been digested by bacteria, fungi or yeasts. But these micro-organisms can do a lot more than that. Researchers are working in specialized labs on new tempeh, chemicals and biofuel.
- Published
- 2019
9. vele beloftes van fermentatie
- Author
-
Wolkers, H. and Wolkers, H.
- Abstract
Veel van ons voedsel, zoals zuurkool, chocola en yoghurt, komt voort uit fermentatie; het is voorgekauwd door bacteriën, schimmels of gisten. Maar deze micro-organismen kunnen nog veel meer. Onderzoekers werken in gespecialiseerde labs aan nieuwe tempé, chemicaliën en biobrandstof.
- Published
- 2019
10. Over schimmels in de natuur.
- Author
-
Speksnijder, A.
- Abstract
Copyright of Bijblijven is the property of Springer Nature and its content may not be copied or emailed to multiple sites or posted to a listserv without the copyright holder's express written permission. However, users may print, download, or email articles for individual use. This abstract may be abridged. No warranty is given about the accuracy of the copy. Users should refer to the original published version of the material for the full abstract. (Copyright applies to all Abstracts.)
- Published
- 2008
- Full Text
- View/download PDF
11. Microbiële planeet
- Author
-
Keuning, S. and Keuning, S.
- Abstract
´If you don’t like bacteria, you are on the wrong planet´ is een citaat van de Amerikaanse schrijver en ecoloog Stewart Brand. Als je niet van bacteriën houdt, zit je op de verkeerde planeet. Een mooie uitspraak, maar ik kan me voorstellen dat je de wenkbrauwen even fronst. Toch is het niet alleen maar een grappige uitspraak, het is ook nog eens héél erg waar. Hoogleraar Microbiologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en Spinozaprijswinnaar Prof. Mike Jetten zegt het ook vaak: we leven op een microbiële planeet, maar liefst 50 procent van alle (!) biomassa op aarde bestaat uit bacteriën en schimmels. Bacteriën zijn er al veel langer dan wij. De aarde bestaat ongeveer 4,3 miljard jaar en de eerste bacteriën waren er al na zo’n driekwart miljard jaar.
- Published
- 2018
12. Tot de bodem uitzoeken : micro-organismen beïnvloeden plantengroei
- Subjects
plant protection ,bodemkwaliteit ,aardwormen ,gewasbescherming ,carbon ,soil fertility ,organische stof ,Soil Biology ,earthworms ,PE&RC ,bodembeheer ,micro-organismen ,organisch bodemmateriaal ,plantenontwikkeling ,soil organic matter ,koolstof ,plant development ,soil quality ,microorganisms ,soil management ,bodemvruchtbaarheid ,Bodembiologie ,organic matter - Abstract
Per vierkante meter bodem leven honderden wormen en insecten samen met kilometers aan schimmeldraden, vele miljoenen aaltjes en miljarden bacteriën. Onderzoek maakt steeds meer duidelijk van het precaire evenwicht ondergronds, en de grote invloed daarvan op het leven bovengronds. Het levert nieuwe strategieën op voor gewasbescherming.
- Published
- 2015
13. De microbiologische kwaliteit van hemelwater toegepast voor toiletspoeling, schoonmaken en tuinsproeien - inventariserend onderzoek 2005
- Subjects
spoelwater ,household water ,housekeeping ,regenwateropvang ,rainwater ,waterkwaliteit ,infectierisico ,micro-organismen ,regenwater ,waterwinning ,water quality ,rainwater harvesting ,reuse ,hergebruik ,water collection ,rinse water ,MICROBIOLOGIE ,huishouding ,WATER ,bacterien ,infection risk ,microorganisms ,bacteria ,huishoudwater - Abstract
Regenwater opgevangen in reservoirs en toegepast voor onder andere toiletspoeling is vaak fecaal verontreinigd en bevat soms ziekteverwekkende bacterien. Om het infectierisico bij toepassing van dit water te kunnen schatten is aanvullend onderzoek nodig waarbij ziekteverwekkers worden gekwantificeerd en getypeerd en waarbij onderzocht wordt in welke mate gebruikers worden blootgesteld aan het besmette water.Regenwater is aanvankelijk onbesmet, maar bij afstromen langs oppervlakken en tijdens opslag in reservoirs kan besmetting optreden met micro-organismen die ziekte bij de mens kunnen veroorzaken. Dit kan gebeuren wanneer bijvoorbeeld vogelfeces van het dak wordt gespoeld of ratten of andere dieren toegang hebben tot het reservoir of open leidingen. Onderzoek van opgevangen hemelwater op vier verschillende locaties in Nederland toonde de aanwezigheid van de indicatoren voor fecale verontreiniging, bacterien van de coligroep, E. coli en enterococcen, in respectievelijk 28, 27 en 27 van de 28 onderzochte monsters aan. De potentieel ziekteverwekkende bacterien Campylobacter en Legionella pneumophila werden elk een maal op een locatie aangetroffen. Aeromonas en Clostridium perfringens, die ook ziekte bij de mens kunnen veroorzaken, werden in respectievelijk 20 en 23 van de 28 monsters gevonden. Salmonella en Vibrio werden op geen van de locaties aangetroffen. De aanwezigheid van ziekteverwekkende micro-organismen in regenwater toegepast voor toiletspoeling kan negatieve gevolgen voor de volksgezondheid hebben. Op basis van de verkregen resultaten is het nog niet mogelijk om het risico op het oplopen van een infectie bij blootstelling aan dit water te schatten omdat daarvoor nog aanvullende typerings- en blootstellingsgegevens nodig zijn.
- Published
- 2017
14. Naar een indicator voor functionele diversiteit van microbiele gemeenschappen
- Subjects
microbiele ecologie ,indicator ,biodiversiteit ,ecologie ,ecology ,micro-organismen ,microorganisms ,microbial ecology ,indicators ,biodiversity ,diversity - Abstract
De voorlopige resultaten zijn beschreven van de ontwikkeling van een indicator voor de functionele diversiteit van microbiele populaties met behulp van microtiterplaten van Biolog. Voor dit doel werden zowel aquatische als terrestrische milieu monsters getoetst. Het rapport beschrijft de experimentele procedure en de uitwerking van de meetgegevens. In het rapport worden twee biodiversiteitsindicatoren onderscheiden, berekend uit de log-logistische relatie tussen de gemeten activiteit en het aantal kolonie vormende eenheden (CFU). Een indicator is de helling in het buigpunt, de andere indicator is de logaritme van de CFU die nodig is om 50% van de maximale activiteit te bereiken. De functionaliteit van de indicatoren wordt bediscussieerd.
- Published
- 2017
15. The fifth international and (Dutch) national trial with reference materials for water microbiology
- Subjects
referentiematerialen ,analysis ,water ,analyse ,micro-organismen ,microorganisms ,reference materials - Abstract
Thirty-nine Dutch laboratories and 33 laboratories of the EC participated in a fifth trial with reference materials for water microbiology. Reference materials with the test strains WR63 Enterococcus faecium and WR52 Staphylococcus warneri were used. The materials were analysed for total aerobic viable bacteria by a reference method and the national standard method, both with incubation at 22 and 37 degrees C. After statistically analysing the results, the repeatability (r) and reproducibility (R) were calculated. Very good results were found for r and R. Especially the values of r found with the material with strain WR63 were very close to the theoretical optimum.
- Published
- 2017
16. Bacteriologisch Onderzoek van slachtdieren
- Subjects
vleeskeuringsdienst ,vgz ,salmonella ,corynebacterium pyogenes ,haemolytische streptococcen ,streptococcus suis ,vleeskeuringswet ,micro-organismen - Abstract
Door zes vleeskeuringsdiensten en het RIVM werd gezamenlijk onderzoek verricht naar het in de Vleeskeuringswet omschreven "Bacteriologisch Onderzoek" (BO) bij slachtdieren. Doel was na te gaan of er verschillen zouden zijn in de aantallen positieve resultaten van het BO tussen de diensten bij toepassing op dieren met vergelijkbare afwijkingen. Gebleken is dat er soms aanzienlijke verschillen (33%) en soms zeer geringe verschillen (< 3%) voorkwamen. Aangezien de kiemen die bij een positief onderzoek geisoleerd worden meestal behoren tot micro- organismen met een zeer geringe betekenis vanuit volksgezondheidsoogpunt (Corynebacterium pyogenes en haemolytische streptococcen, niet zijnde groep A of B) en kiemen die in dat kader wel betekenis hebben (Samonella, Streptococcus suis) gemist worden door de voorgeschreven wijze van onderzoek, dient overwogen te worden of de keuring aanpassing behoeft.
- Published
- 2017
17. Gezondheidsaspecten van het wonen nabij composteerbedrijven : Een literatuurstudie
- Subjects
AFVAL ,GEZONDHEID ,compost ,geur ,odour ,GFT ,micro-organisms ,health ,bio-aerosool ,micro-organismen ,bio aerosols - Abstract
Omwonenden van composteerbedrijven van GFT- en groenafval kunnen stankoverlast ervaren. Hierdoor kunnen omwonenden ongerust raken over de gezondheid. Gemeten concentraties chemische stoffen in de omgeving van deze bedrijven, zoals verschillende vluchtige organische stoffen, ammoniak en zwavelhoudende verbindingen, zijn zodanig laag dat het niet aannemelijk is dat gezondheidskundige grenswaarden worden overschreden. Over de gezondheidseffecten van bio-aerosolen (micro-organismen die worden verspreid door de lucht, zoals bacteriën en schimmels) die tijdens het composteerproces in de omgeving vrij kunnen komen, is weinig bekend. Vanwege de beperkt beschikbare studies is het vooralsnog niet mogelijk hierover conclusies te trekken. Dit blijkt uit een literatuuronderzoek van het RIVM naar de gezondheidsaspecten van wonen in de buurt van composteerbedrijven van GFT- en groenafval. Hierbij is het composteerproces beschouwd, de mogelijk schadelijke effecten van stoffen en bio-aerosolen, en welke gezondheidseffecten in de buurt van deze bedrijven voorkomen. Om meer duidelijkheid te krijgen over mogelijke risico's voor de gezondheid van bewoners in de buurt van composteerbedrijven zijn methoden nodig om de blootstelling aan bioaerosolen te meten. Daarnaast is het nuttig om een beoordelingskader vast te stellen op basis waarvan de mogelijke risico's van bioaerosolen kunnen worden getoetst. Hiervoor kan worden aangesloten bij een nog op te stellen beoordelingskader voor gezondheidsaspecten bij de intensieve veehouderij.
- Published
- 2017
18. Significance and application of microbial toxicity tests in assessing ecotoxicological risks of contaminants in soil and sediment
- Subjects
toxiciteit ,standardization ,normstelling ,ecotoxicologie ,toxicity ,micro-organismen ,soil ,ecotoxicology ,bodem ,toxicity testing ,sediment ,test ,pollution ,tests ,microorganisms - Abstract
Micro-organismen zijn belangrijk voor de bodemvruchtbaarheid en voor de afbraak van organisch materiaal en vervuilingen in bodems en sedimenten. Door hun functie en alomtegenwoordige aanwezigheid kan de microflora dienen als een zeer milieurelevante indicator voor milieuverontreiniging. Microbiele testen moeten selectief gebruikt worden voor het vaststellen van kwaliteitsrichtlijnen voor bodem en sediment. Dit literatuuroverzicht geeft een evaluatie van microbiele toxiciteitstesten en een nieuwe methode om kwaliteitsrichtlijnen af te leiden. Het vervangen van gevoelige micro-organismen door andere resistente soorten kan ernstige ecologische gevolgen hebben. Dit gaat gepaard met het uitsterven van gewenste soorten en het woekeren van ongewenste soorten. De aanpassing van een levensgemeenschap aan een vervuiling moet dan ook gezien worden als het proces dat een vervuild ecosysteem verstoort. De resistente micro-organismen kunnen vaak specifieke ecologische functies niet vervullen. Het voorkomen van resistente soorten kan gebruikt worden als een gevoelige en ecologisch relevante indicator voor de achteruitgang door milieuvervuiling. Persistente toxische effecten op de microflora kunnen door zink, cadmium en koper worden veroorzaakt bij gehalten die lager liggen dan de huidige normwaarden van de Europese Gemeenschap. Na de evaluatie van de testen, wordt een nieuwe methode beschreven om bodem en sediment kwaliteitsrichtlijnen af te leiden uit microbiele testen. Microbiele toxiteitstesten kunnen gebruikt worden voor risico-evaluatie omdat micro-organismen tot de gevoeligste organismen voor effecten van verontreingingen behoren.
- Published
- 2017
19. Pathogene micro-organismen in zwemwater in relatie tot indicatoren voor fecale verontreiniging
- Subjects
indicatoren ,water pollution ,european bathing water directive ,zwemwater ,pathogens ,waterkwaliteit ,micro-organismen ,water quality ,indicators ,richtlijnen ,europese zwemwaterrichtlijn ,MICROBIOLOGIE ,swimming water ,WATER ,waterverontreiniging ,pathogenen ,guidelines ,microorganisms - Abstract
In zwemwater wat voldeed aan de normen voor microbiologische kwaliteit uit de huidige Zwemwaterrichtlijn 76/160/EEG werden micro-organismen aangetroffen die infectieziekten zoals gastro-enteritis of oorontsteking kunnen veroorzaken. Op basis van de strengere normen uit de herziene Zwemwaterrichtlijn 2006/7/EC werd de kwaliteit van dit zwemwater minder gunstig beoordeeld. Op twee officiele Nederlandse zwemlocaties, Katwijk-Noord en Vinkeveenseplassen (bij eiland 1), is de aanwezigheid van (potentieel) pathogene micro-organismen onderzocht en gerelateerd aan de huidige en de herziene Europese zwemwaternormen; voor de parameters uit de herziene Zwemwaterrichtlijn werden twee verschillende (toegestane) detectiemethoden toegepast. De ziekteverwekkende micro-organismen Staphylococcus aureus, Pseudomonas aeruginosa, Vibrio, Cryptosporidium en Giardia werden op beide locaties aangetroffen. Campylobacter werd niet gevonden bij Katwijk-Noord, maar wel in de Vinkeveenseplassen. Salmonella, norovirus en enterovirus werden op geen van beide locaties aangetroffen, terwijl rotavirus eenmaal bij Katwijk-Noord en adenovirus eenmaal in de Vinkeveenseplassen werd aangetoond. Volgens de huidige Zwemwaterrichtlijn was de waterkwaliteit bij Katwijk-Noord 'uitstekend' en in de Vinkeveenseplassen 'goed'. Voor de parameters uit de herziene Zwemwaterrichtlijn bestond er verschil in beoordeling bij gebruik van de verschillende methoden: op basis van membraanfiltratie was de waterkwaliteit bij Katwijk-Noord 'goed', terwijl deze op basis van MPN resultaten 'aanvaardbaar' was. De zwemwaterkwaliteit in de Vinkeveenseplassen werd op basis van beide methoden als 'slecht' beoordeeld. Er zijn aanwijzingen verkregen dat de beoordeling van de waterkwaliteit op Nederlandse zwemlocaties volgens de herziene Zwemwaterrichtlijn afhankelijk is van de toegepaste detectiemethode (membraanfiltratie of MPN). Het voldoen aan de Europese Zwemwaterrichtlijn garandeert niet de afwezigheid van voor de mens ziekteverwekkende micro-organismen in zwemwater.
- Published
- 2017
20. Oppervlaktewater als bron voor drinkwater: diagnose van de gezondheidsrisico's
- Subjects
pathogeen ,bestrijdingsmiddel ,drinking water ,zware metalen ,surface water ,health ,pathogens ,pesticides ,effecten ,micro-organismen ,oppervlaktewater ,drinkwater ,gezondheid ,production ,effects ,heavy metals ,microorganisms ,disinfection ,ontsmetten ,produktie - Abstract
Onderzocht is welke gezondheidsrisico's verbonden zijn aan het gebruik van oppervlaktewater als bron voor drinkwater. Hiervoor is gebruik gemaakt van een 'ketenbenadering', enerzijds omdat daarmee (zowel chemische als microbiologische) analytische beperkingen kunnen worden omzeild, anderzijds omdat hiermee beter inzicht te verkrijgen is in het effect van mogelijke maatregelen op een bepaald punt in de keten, nu of in de toekomst (prognose). De benadering is toegepast op drie anorganische microverontreinigingen, zes bestrijdingsmiddelen, drie desinfectiebijproducten en drie pathogene micro-organismen. Van deze stoffen en micro-organismen zijn eerst de emissies berekend. Daarna is op een aantal bestaande innamepunten voor de drinkwatervoorziening uit oppervlaktewater berekend wat het effect van de drinkwaterbereiding is op de concentraties. Ook de desinfectiebijproducten zijn in beschouwing genomen. Hierbij is gekeken naar zowel een viertal bestaande zuiveringssystemen als een hypothetische 'eenvoudige' zuivering. De resulterende concentraties in drinkwater zijn vergeleken met de, op gezondheidskundige overwegingen gebaseerde, maximaal gewenste concentraties. Waar mogelijk werden risico's berekend. Bij bepaalde typen zuiveringen leken de risico's van micro-organismen en desinfectiebijproducten hoger te zijn dan gewenst, zowel bij de bestaande als bij de 'eenvoudige' zuivering. Anorganische microverontreinigingen en bestrijdingsmiddelen komen volgens de berekeningen nergens in ongewenst hoge concentraties voor, zelfs niet bij de 'eenvoudige' zuivering. Geconcludeerd is dat de ketenbenadering goed werkt, zij het dat er (niet altijd kwantificeerbare) onzekerheden verbonden zijn aan de uitkomsten en de koppelingen tussen modellen en databases steeds handmatig gelegd moesten worden.
- Published
- 2017
21. Toxic effects of pollutants on the mineralization of substrates at low environmental concentrations in soils, subsoils and sediments
- Subjects
bodem ,ecotoxicologie ,grondwater ,micro-organismen ,waterbodem ,mineralisatie - Abstract
A novel method is described to study the effect of toxicants on the mineralization of natural and xenobiotic substrates at low concentrations. The method is ecologically relevant because it uses the in situ microflora mineralizing substrates at environmental concentrations and it does not allow unnatural rapid growth. It is shown that this method can be more sensitive than traditional methods which monitor the mineralization of substrates at high concentrations. Compared to the established earthworm toxicity test the method is more sensitive for 2,3,4,5-tetrachlorophenol and pentachlorophenol and less sensitive for 3-chlorophenol. Moreover it is much faster and it can be used for soils, subsoils and aquatic sediments. The sensitivity for toxicants varies widely between different soils and different substrates, which means that a toxicant should have a relatively low concentration to prevent effects on any of the soils and mineralization processes which occur in the environment.
- Published
- 2017
22. The effect of pentachlorophenol and other pollutants on the mineralization of acetate in several soils
- Subjects
bodem ,pesticiden ,ecotoxicologie ,92-1 ,micro-organismen - Abstract
The mineralization of 14-C Acetate was studied in bottles with fresh soil and groundwater. Addition of toxicants inhibited the formation of 14-CO2 and dose effect curves were obtained. The acetate mineralization was not inhibited by zinc, cadmium, K2CR2O7, chloropyrifos, and paraquat in an acid sandy soil at 1000 mg/kg dry soil. The IC10 is the toxicant concentration which inhibits 10% of the initial mineralization rate. The IC10 concentrations for 3,4-dichloroaniline, triphenyltin, and orthoxylene were 48, 96 and 730 mg/kg, respectively in the acid sandy soil. The IC10 of pentachlorophenol was measured in samples from the acid sandy soil and in several other soil and subsoil samples. The geometrical mean of the thirteen IC10 values was 16 mg pentachlorophenol/kg. A statistical method was used to calculate the PCP concentration above which 5% of the most sensitive acetate mineralizing communities in all soils are influenced. The best estimate of this concentration is 0.3 mg PCP/kg but to be on the safe side the 95% confidence level of this concentration is 25 mug/kg.
- Published
- 2017
23. Effect filtratiesnelheid, temperatuur en korrelgrootte op de verwijdering van micro-organismen door langzame zandfiltratie
- Subjects
grain size ,MICROBIOLOGIE ,slow sand filtration ,temperatuur ,WATER ,korrelgrootte ,temperature ,filtratiesnelheid ,micro-organismen ,microorganisms ,langzame zandfiltratie ,filtration rate - Abstract
Een rekenmodel werd ontwikkeld om de verwijdering van micro-organismen door langzame zandfiltratie, een belangrijke zuiveringstap in de drinkwaterbereiding, te voorspellen onder verschillende bedrijfscondities. Deze bedrijfscondities zijn filtratiesnelheid, temperatuur, korrelgrootte en de Schmutzdecke, een slijmlaag op de zandfilters. De condities kunnen varieren afhankelijk van benodigde productiecapaciteit, weersomstandigheden en het drinkwaterbedrijf. Inzicht in de effecten van deze bedrijfscondities is van belang bij de vertaling tussen bedrijven of van literatuurgegevens naar bedrijf en daardoor ook van belang voor de wettelijk verplichte kwantitatieve microbiologische risicoschattingen. Het model werd ontwikkeld op grond van meetgegevens van voorgaand onderzoek op proefinstallatieschaal. De processen die de verwijdering van micro-organismen door langzame zandfiltratie bepalen, zijn hechting en zeefwerking. Ook het effect van de Schmutzdecke werd geevalueerd. De mate van hechting van een micro-organisme aan het zand is locatiespecifiek. Het model werd vervolgens gebruikt om de verwijdering van bacteriofaag MS2, E. coli en Cryptosporidium bij de vier drinkwaterbedrijven voor de voor deze bedrijven relevante bedrijfscondities te voorspellen en op basis daarvan onderzoeksvoorstellen op proefinstallatieschaal te formuleren om het model te valideren.
- Published
- 2017
24. Life support functies van de bodem: operationalisering t.b.v. het biodiversiteitsbeleid
- Subjects
bodem ,bio-indicatoren ,meetnetten ,biomonitoring ,bioindicators ,biodiversiteit ,monitoring networks ,micro-organismen ,microorganisms ,biodiversity ,soil - Abstract
Ter uitvoering van actiepunt NMW1a uit het Strategisch Plan van Aanpak biodiversiteit (SPA; LNV, VROM, V&W, OCW, EZ, BZ, 1995) en als onderdeel van actie N59 uit het NMP-2, is eerder een studie uitgevoerd naar de mogelijkheden om een indicatorsysteem op te stellen voor biodiversiteit van de bodem in relatie tot Life support functies (LSF). In een pilotproject is het indicatorsysteem vervolgens getest binnen de infrastructuur van het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (LMB). Het indicatorsysteem, en de daaruit af te leiden bodembiologische indicator, bestaat uit een aantal deelindicatoren. De vragen van het onderzoek waren.- kan de gekozen indicatorset worden toegepast in een meetnet; hebben de deelindicatoren van de set voldoende onderscheidend vermogen; kunnen de resultaten worden ingepast in de huidige diagnostische en prognostische gereedschappen van het RIVM (Natuurplanner en EKI).De resultaten en conclusies uit de pilot zijn in dit beleidsgerichte rapport kort beschreven. Een meer gedetailleerde uitwerking van de onderzoeksresultaten verschijnt in het achtergrond-rapport. De pilot heeft aangetoond dat de geselecteerde deelindicatoren gevoelig en onderscheidend zijn voor verschillende combinaties van bodemtype en landgebruik. Als een mogelijke vorm voor het weergeven van de resultaten behaald met de bodembiologische indicator, is een AMOEBE gemaakt voor graslanden op zeeklei. Hierbij is gebruik gemaakt van een gekozen (voorlopige) referentie. De gegevens zijn verder geaggregeerd tot een Bodemkwaliteitsindex (BKX). Op deze wijze zou aan een ecologische bodembeoordeling vorm gegeven kunnen worden. Door systematisch onderzoek aan LSF-deelindicatoren in het Landelijk Meetnet Bodemkwaliteit (40 locaties per jaar) kan in 5 jaar een database opgebouwd worden waarmee responsrelaties voor bodemeigenschappen, systeemeigen- en systeemvreemde stoffen zijn af te leiden. Hiermee kan een LSF-module (prognostisch instrument) worden opgenomen in een decision support systeem als de Natuurplanner
- Published
- 2017
25. Hazardous concentrations of pollutants for micro-organisms in river sediment
- Subjects
sediment ,ecotoxicologie ,micro-organisms ,92-1 ,micro-organismen ,biodegradatie ,ecotoxicology ,biodegradation - Abstract
The toxic effects of 5 toxicants on 5 anaerobic microbial processes in fresh water sediments were measured. Four 14-C labelled substrates were mineralized to 14-CO2 at concentrations from 1-4 mug/l in fresh sediment microcosms. The half-lives of the substrates acetate, benzoate and 4-monochlorophenol were 12-30, 24, and 84 min. respectively. The chloroform mineralization was much slower with a half-life of 4.5 - 12 days. The natural methane production in the sediment was also used to measure the toxic effects. A dangerous Concentration 5% (DC5) can be calculated from the toxicity data using methods previously adapted for single animal species toxicity tests. Above this toxicant concentration more than 5% of the possible mineralization reactions can be partly inhibited. The HC5 concentrations for benzene, pentachlorophenol, 1,2-dichloroethane, chloroform and zinc are 1, 0.39, 0.0004, 0.0001 and 270 mg/kg sediment dry weight respectively. The chlorinated alkanes are much more toxic for anaerobic micro-organisms than for aerobic fish.
- Published
- 2017
26. Organische mestkwaliteit beïnvloedt bodemmicroben en bodemfuncties
- Subjects
agroecosystems ,field tests ,fertilizer application ,stikstofkringloop ,veldproeven ,PE&RC ,micro-organismen ,Wiskundige en Statistische Methoden - Biometris ,soil biology ,soil microbiology ,agro-ecosystemen ,brassica oleracea var. gemmifera ,bemesting ,nitrogen cycle ,Dierecologie ,bodemmicrobiologie ,Animal Ecology ,Agro Field Technology Innovations ,microorganisms ,fosfolipiden ,Mathematical and Statistical Methods - Biometris ,phospholipids ,bodembiologie - Abstract
Micro-organismen spelen een sleutelrol in bodemfuncties zoals de kringlopen van koolstof en stikstof. Voor een duurzame landbouw is het van belang dat deze kringlopen optimaal functioneren om verliezen van nutriënten zoveel mogelijk te voorkomen. Dit onderzoek geeft inzicht in de rol van bodemmicroben bij optimalisatie van de stikstofkringloop door toevoeging van zowel minerale kunstmest als verschillende kwaliteiten organisch materiaal.
- Published
- 2016
27. Metabolic modeling to understand and redesign microbial systems
- Author
-
van Heck, Ruben G.A., Wageningen University, V.A.P. Martins dos Santos, and M. Suárez Diez
- Subjects
algae ,Systeem en Synthetische Biologie ,modelleren ,metabolisme ,carbon dioxide ,modeling ,algen ,biotechnologie ,micro-organismen ,pseudomonas ,kooldioxide ,Systems and Synthetic Biology ,microorganisms ,metabolism ,VLAG ,biotechnology - Abstract
The goals of this thesis are to increase the understanding of microbial metabolism and to functionally (re-)design microbial systems using Genome- Scale Metabolic models (GSMs). GSMs are species-specific knowledge repositories that can be used to predict metabolic activities for wildtype and genetically modified organisms. Chapter 1 describes the assumptions associated with GSMs, the GSM generation process, common GSM analysis methods, and GSM-driven strain design methods. Thereby, chapter 1 provides a background for all other chapters. In this work, there is a focus on the metabolically versatile bacterium Pseudomonas putida (chapters 2,3,4,5,6), but also other model microbes and biotechnologically or societally relevant microbes are considered (chapters 3,4,6,7,8).GSMs are reflections of the genome annotation of the corresponding organism. For P. putida, the genome annotation that GSMs have been built on is more than ten years old. In chapter 2, this genome annotation was updated both on a structural and functional level using state-of-the-art annotation tools. A crucial part of the functional annotation relied on the most comprehensive P. putida GSM to date. This GSM was used to identify knowledge gaps in P. putida metabolism by determining the inconsistencies between its growth predictions and experimental measurements. Inconsistencies were found for 120 compounds that could be degraded by P. putida in vitro but not in silico. These compounds formed the basis for a targeted manual annotation process. Ultimately, suitable degradation pathways were identified for 86/120 as part of the functional reannotation of the P. putida genome.For P. putida there are 3 independently generated GSMs, which is not uncommon for model organisms. These GSMs differ in generation procedure and represent different and complementary subsets of the knowledge on the metabolism of the organism. However, the differing generation procedures also makes it extremely cumbersome to compare their contents, let alone to combine them into a single consensus GSM. Chapter 3 addresses this issue through the introduction of a computational tool for COnsensus Metabolic Model GENeration (COMMGEN). COMMGEN automatically identifies inconsistencies between independently generated GSMs and semi-automatically resolves them. Thereby, it greatly facilitates a detailed comparison of independently generated GSMs as well as the construction of consensus GSMs that more comprehensively describe the knowledge on the modeled organism.GSMs can predict whether or not the corresponding organism and derived mutants can grow in a large variety of different growth conditions. In comparison, experimental data is extremely limited. For example, BIOLOG data describes growth phenotypes for one strain in a few hundred different media, and genome-wide gene essentially data is typically limited to a single growth medium. In chapter 4 GSMs of multiple Pseudomonas species were used to predict growth phenotypes for all possible single-gene-deletion mutants in all possible minimal growth media to determine conditionally and unconditionally essential genes. This simulated data was integrated with genomic data on 432 sequenced Pseudomonas species, which revealed a clear link between the essentiality of a gene function and the persistence of the gene within the Pseudomonas genus.Chapters 5 and 6 describe the use of GSMs to (re-)design microbial systems. P. putida is, despite its acknowledged versatile metabolism, an obligate aerobe. As the oxygen-requirement limits the potential applications of P. putida, there have been several experimental attempts to enable it to grow anaerobically, which have so far not succeeded. Chapter 5 describes an in silico effort to determine why P. putida cannot grow anaerobically using a combination of GSM analyses and comparative genomics. These analyses resulted in a shortlist of several essential and oxygen-dependent processes in P. putida. The identification of these processes has enabled the design of P. putida strains that can grow anaerobically based on the current understanding of P. putida metabolism as represented in GSMs.Efficient microbial CO2 fixation is a requirement for the biobased community, but the natural CO2 fixation pathways are rather inefficient, while the synthetic CO2 fixation pathways have been designed without considering the metabolic context of a target organism. Chapter 6 introduces a computational tool, CO2FIX, that designs species-specific CO2 fixation pathways based on GSMs and biochemical reaction databases. The designed pathways are evaluated for their ATP efficiency, thermodynamic feasibility, and kinetic rates. CO2FIX is applied to eight different organisms, which has led to the identification of both species-specific and general CO2 fixation pathways that have promising features while requiring surprisingly few non-native reactions. Three of these pathways are described in detail.In all previous chapters GSMs of relatively well-understood microbes have been used to gain further insight into their metabolism and to functionally (re-)design them. For complex microbial systems, such as algae (chapter 7) and gut microbial communities (chapter 8), GSMs are similarly useful, but substantially more difficult to create and analyze. Algae are widely considered as potential centerpieces of a biobased economy. Chapter 7 reviews the current challenges in algal genome annotation, modeling and synthetic biology. The gut microbiota is an incredibly complex microbial system that is crucial to our well-being. Chapter 8 reviews the ongoing developments in the modeling of both single gut microbes and gut microbial communities, and discusses how these developments will enable the move from studying correlation to causation, and ultimately the rational steering of gut microbial activity.Chapter 9 discusses how the previous chapters contribute to the research goals of this thesis. In addition, it provides an extensive discussion on current GSM practices, the issues associated therewith, and how these issues can be tackled. In particular, the discussion focuses on issues related to: (i) The inability to distinguish between biological difference and GSM generation artifacts when using multiple GSMs, (ii) The lack of continuous GSM updates, (iii) The mismatch between what GSM predictions and experimental data represent, (iv) The need for standardization in GSM evaluation, and (v) The lack of experimental validation of GSM-driven strain design for metabolic engineering.
- Published
- 2017
28. Ecophysiology of sulfate-reducing bacteria and syntrophic communities in marine anoxic sediments
- Author
-
Deya Özüölmez, Wageningen University, A.J.M. Stams, and Caroline M. Plugge
- Subjects
micro-organismen ,Microbiology ,chemistry.chemical_compound ,sulfate reduction ,Microbiologie ,methanobacteria ,Sulfate ,Sulfate-reducing bacteria ,microorganisms ,degradation ,organic matter ,chemistry.chemical_classification ,WIMEK ,biology ,anoxie ,organische stof ,degradatie ,anoxia ,Methanosaeta concilii ,sulfaatreductie ,biology.organism_classification ,Anoxic waters ,mariene sedimenten ,Biochemistry ,chemistry ,Environmental chemistry ,Anaerobic oxidation of methane ,Propionate ,Desulfobacteraceae ,Methanomicrobiales ,marine sediments - Abstract
Propionate, butyrate, acetate, hydrogen and formate are the major intermediates of organic matter degradation. Sulfate-reducing bacteria (SRB) contribute significantly to the consumption of these substrates in sulfate-rich marine sediments. In sulfate-depleted sediments, however, complete degradation of propionate or butyrate is only possible via syntrophic cooperation of acetogenic bacteria and methanogenic archaea. Despite that the predominance of SRB in sulfate-rich and methanogens in sulfate-depleted sediments was reported, recent studies showed that both types of microorganism could be present in upper and lower parts of marine sediments. In this thesis, propionate and butyrate conversions and the involved microbial community in sulfate, sulfate-methane transition and methane zone sediment of Aarhus Bay, Denmark were studied using sediment slurry incubations. Interspecies hydrogen transfer and coexistence during acetate degradation were investigated in mixed pure cultures. In Chapter 2, interspecies hydrogen transfer between aceticlastic Methanosaeta concilii and hydrogenotrophic microorganisms, Desulfovibrio vulgaris or Methanococcus maripaludis, was investigated. Additionally, coexistence of M. concilii and Desulfobacter latus growing on acetate under sulfidogenic conditions was studied. The results of Chapter 2 showed that D. vulgaris could reduce sulfate and grow on leaked hydrogen from M. concilii. Hydrogen leakage from M. concilii provides an explanation for biogeochemical zonation both for competitive (e.g. acetate) and non-competitive substrates (methyl compounds), and this indicates the possible coexistence of SRB and methanogens in sulfate-rich environments. In chapter 3 and 4, long term incubations were examined focusing on butyrate and propionate conversion and the microbial community dynamics in sediment slurry enrichments at different sulfate (o, 3 and 20 mM) concentrations and incubation temperatures (10°C and 25°C). Sulfate reduction is the dominant process for butyrate and propionate conversion in Aarhus Bay sediments. In the absence of sulfate, both substrates can be converted efficiently, indicating the presence of syntrophic communities throughout the sediment. The fluctuating methane concentrations and the enrichment of anaerobic methanotrophic archaea (ANME) during butyrate and propionate conversion at 10°C suggest the occurrence of anaerobic oxidation of methane (AOM) in sulfate-methane transition zone (SMTZ) of Aarhus Bay. The microbial community involved in butyrate and propionate conversions were investigated using next generation sequencing (NGS) of the 16S rRNA amplicon sequencing. The enriched sulfate-reducing bacteria at high sulfate concentration (20 mM) were different when butyrate and propionate were used as substrate. Desulfosarcina and Desulfobacterium dominate the butyrate-converting slurries (Chapter 3), whereas Desulfosarcina, Desulfobulbus and Desulforhopalus are the main SRB in propionate-converting slurries (Chapter 4). The increase in the relative abundance of Desulfobacteraceae and Desulfobulbaceae in SZ, SMTZ and MZ sediment slurries suggests the presence of sulfate reducers throughout the anoxic sediment column. In the absence of sulfate, Syntrophomonas and Cyrptanaerobacter become dominant which suggests their role in syntrophic butyrate and propionate conversion, respectively. These results were further supported in Chapter 6. The increase in the relative abundance of Syntrophomonas in the presence of sulfate (Chapter 3) and some members of Desulfobacteraceae (Chapter 4) in the absence of sulfate shows the metabolic flexibility of the microorganisms at different sulfate concentrations. Temperature has an impact on the microbial community (Chapter 4) and IPL composition (Chapter 5) in enrichment slurries. Cryptanaerobacter is dominant at 25°C, and, Desulfobacteraceae (Desulfofaba), especially Desulfobulbaceae members (Desulfobulbus, Desulforhopalus) become dominant at 10°C at 0 and 3 mM sulfate concentrations in propionate-amended enrichment slurries. In butyrate-amended slurries, Clostridiales have higher relative abundance at 10°C regardless of the sulfate concentration and the sediment depth which supports important role of Clostridiales in butyrate conversion in marine sediments. Archaeal community analyses revealed the dominance of hydrogenotrophic methanogens belonging to Methanomicrobiales in both butyrate- and propionate-converting slurries (Chapter 3 and 4) and enrichment cultures (Chapter 6) regardless of the sediment depth, the incubation temperature and the presence of sulfate, which indicate that they are the main syntrophic partners of butyrate and propionate degraders. The other syntrophic partner organisms are the aceticlastic methanogenic families: Methanosarcinaceae and Methanosaetaeceae. The presence of methane-oxidizing archaea (ANME-1b) in low temperature SMTZ slurries together with Desulfobacteraceae (Chapter 3 and 4) suggests the occurrence of anaerobic oxidation of methane (AOM) in SMTZ of Aarhus Bay. In conclusion, this thesis confirms the presence and activity of methanogens in sulfate-rich, and SRB in sulfate-depleted marine sediments; and their involvement in butyrate, propionate and acetate conversion. Novel bacterial and archaeal members enriched in the sediment slurries are likely involved in propionate, butyrate and acetate conversions at different depths of marine sediments in addition to known the cultured species.
- Published
- 2017
29. Ecophysiology of sulfate-reducing bacteria and syntrophic communities in marine anoxic sediments
- Author
-
Stams, A.J.M., Plugge, Caroline M., Özüölmez, Deya, Stams, A.J.M., Plugge, Caroline M., and Özüölmez, Deya
- Abstract
Propionate, butyrate, acetate, hydrogen and formate are the major intermediates of organic matter degradation. Sulfate-reducing bacteria (SRB) contribute significantly to the consumption of these substrates in sulfate-rich marine sediments. In sulfate-depleted sediments, however, complete degradation of propionate or butyrate is only possible via syntrophic cooperation of acetogenic bacteria and methanogenic archaea. Despite that the predominance of SRB in sulfate-rich and methanogens in sulfate-depleted sediments was reported, recent studies showed that both types of microorganism could be present in upper and lower parts of marine sediments. In this thesis, propionate and butyrate conversions and the involved microbial community in sulfate, sulfate-methane transition and methane zone sediment of Aarhus Bay, Denmark were studied using sediment slurry incubations. Interspecies hydrogen transfer and coexistence during acetate degradation were investigated in mixed pure cultures. In Chapter 2, interspecies hydrogen transfer between aceticlastic Methanosaeta concilii and hydrogenotrophic microorganisms, Desulfovibrio vulgaris or Methanococcus maripaludis, was investigated. Additionally, coexistence of M. concilii and Desulfobacter latus growing on acetate under sulfidogenic conditions was studied. The results of Chapter 2 showed that D. vulgaris could reduce sulfate and grow on leaked hydrogen from M. concilii. Hydrogen leakage from M. concilii provides an explanation for biogeochemical zonation both for competitive (e.g. acetate) and non-competitive substrates (methyl compounds), and this indicates the possible coexistence of SRB and methanogens in sulfate-rich environments. In chapter 3 and 4, long term incubations were examined focusing on butyrate and propionate conversion and the microbial community dynamics in sediment slurry enrichments at different sulfate (o, 3 and 20 mM) concentrations and incubation temperatures (10°C and 25°C). Sulfate reduction is the domi
- Published
- 2017
30. Bacillus cereus growth and biofilm formation: the impact of substratum, iron sources, and transcriptional regulator Sigma 54
- Author
-
Abee, T., Nierop Groot, M.N., Hayrapetyan, Hasmik, Abee, T., Nierop Groot, M.N., and Hayrapetyan, Hasmik
- Abstract
Biofilms are surface-associated communities of microbial cells embedded in a matrix of extracellular polymers. It is generally accepted that the biofilm growth mode represents the most common lifestyle of microorganisms. Next to beneficial biofilms used in biotechnology applications, undesired biofilms can be formed by spoilage and pathogenic microorganisms in food production environments. Bacillus cereus is a foodborne human pathogen able to cause two types of food poisoning, emetic and diarrheal. B. cereus can persist in factory environments in the form of biofilms, which can become a source of food contamination. This thesis adds to the knowledge about (a)biotic factors and conditions that affect B. cereus biofilm formation, including the effect of type of substratum such as polystyrene and stainless steel, with the latter supporting the highest biofilm formation for all tested strains including two reference strains and 20 food isolates. The ability of B. cereus to use a variety of iron sources was subsequently studied in these 22 strains and linked to the genes encoding iron transport systems present in the respective genomes, revealing significant diversity in the capacity to use complex and non-complex iron sources for growth and biofilm formation. For spore forming Bacilli, biofilm formation and sporulation are two intertwined cellular processes and studies in wet and dry (air-exposed) biofilms revealed differences in sporulation rate and efficacy, with biofilm-derived spores showing higher heat resistance than their planktonic counterparts. Additionally, comparative phenotype and transcriptome analysis of B. cereus wild type and a Sigma 54 deletion mutant provided insight into the pleiotropic role of this transcriptional regulator in B. cereus biofilm formation and physiology in general. Taken together, this knowledge improves our understanding of the biofilm lifecycle of this notorious food-borne human pathogen and provides clues which can help to reduce t
- Published
- 2017
31. Metabolic modeling to understand and redesign microbial systems
- Author
-
Martins dos Santos, V.A.P., Suárez Diez, M., van Heck, Ruben G.A., Martins dos Santos, V.A.P., Suárez Diez, M., and van Heck, Ruben G.A.
- Abstract
The goals of this thesis are to increase the understanding of microbial metabolism and to functionally (re-)design microbial systems using Genome- Scale Metabolic models (GSMs). GSMs are species-specific knowledge repositories that can be used to predict metabolic activities for wildtype and genetically modified organisms. Chapter 1 describes the assumptions associated with GSMs, the GSM generation process, common GSM analysis methods, and GSM-driven strain design methods. Thereby, chapter 1 provides a background for all other chapters. In this work, there is a focus on the metabolically versatile bacterium Pseudomonas putida (chapters 2,3,4,5,6), but also other model microbes and biotechnologically or societally relevant microbes are considered (chapters 3,4,6,7,8).GSMs are reflections of the genome annotation of the corresponding organism. For P. putida, the genome annotation that GSMs have been built on is more than ten years old. In chapter 2, this genome annotation was updated both on a structural and functional level using state-of-the-art annotation tools. A crucial part of the functional annotation relied on the most comprehensive P. putida GSM to date. This GSM was used to identify knowledge gaps in P. putida metabolism by determining the inconsistencies between its growth predictions and experimental measurements. Inconsistencies were found for 120 compounds that could be degraded by P. putida in vitro but not in silico. These compounds formed the basis for a targeted manual annotation process. Ultimately, suitable degradation pathways were identified for 86/120 as part of the functional reannotation of the P. putida genome.For P. putida there are 3 independently generated GSMs, which is not uncommon for model organisms. These GSMs differ in generation procedure and represent different and complementary subsets of the knowledge on the metabolism of the organism. However, the differing generation procedures also makes it extremely cumbersome to compare thei
- Published
- 2017
32. Assessing the effects of chemicals on aquatic microbial ecosystems
- Subjects
zooplankton ,antibiotic resistance ,macroinvertebraten ,periphyton ,ecological risk assessment ,macroinvertebrates ,tebuconazole ,chemicals ,ecologische risicoschatting ,fungicidenresiduen ,microbial ecology ,micro-organismen ,Microbiology ,perifyton ,zoöplankton ,bacteriën ,Microbiologie ,chemicaliën ,pesticiden ,waterschimmels ,fluoroquinolonen ,aquatic fungi ,aquatische ecosystemen ,fytoplankton ,fluoroquinolones ,bacteria ,microorganisms ,aquatic ecosystems ,toxiciteit ,WIMEK ,tebuconazool ,toxicity ,pesticides ,antibioticaresistentie ,mariene sedimenten ,fungicide residues ,enrofloxacine ,phytoplankton ,microbiële ecologie ,enrofloxacin ,marine sediments - Published
- 2016
33. Nieuwe methoden in plantversterking tegen ondergrondse ziekten en plagen : gebruik van lokaal aanwezige antagonisten uit groeisubstraat en plant
- Author
-
M.A. Streminska, Ewen Bruyant, F.A. de Boer, Y. Cuesta Arenas, and Andre van der Wurff
- Subjects
plant protection ,rhizobium rhizogenes ,greenhouse crops ,bèta-glucanase ,GTB Gewasgez. Bodem en Water ,beta-glucanase ,plant pathogens ,micro-organismen ,kasgewassen ,greenhouses ,bacteriën ,kassen ,fusarium oxysporum ,BBF Team Lisse ,proteïnaseremmers ,bacteria ,microorganisms ,antagonists ,biology ,food and beverages ,proteinase inhibitors ,Pythium ultimum ,chitinase ,Fusarium solani ,Fusarium ,defence ,gewasbescherming ,meloidogyne ,endophytes ,Crop health ,Fusarium oxysporum ,Botany ,pythium ultimum ,Pythium ,fusarium ,greenhouse horticulture ,verdediging ,GTB Bedrijfsbureau ,defence mechanisms ,fungi ,Glucanase ,antagonisten ,Rhizobium rhizogenes ,biology.organism_classification ,endofyten ,plantenziekteverwekkers ,Chitinase ,Gewasgezondheid ,glastuinbouw ,biology.protein ,verdedigingsmechanismen - Abstract
Within this project, two new methods of the control of pathogens were investigated. New methods are: a. use of local bacteria that are isolated from soils or growing substrates; and b. bacteria that are present within the plant. By using local antagonists, already present in growing substrates or within plants in the greenhouse, the chance is higher that antagonist can be successfully used against local pathogens. Bacteria that were isolated from soil of growers were assessed on their antagonistic potential in lab trials against Pythium ultimum, Meloidogyne spp. and Rhizobium rhizogenes and Fusarium solani and F. oxysporum. Finally, the effect of antagonists against Pythium and Meloidogyne was evaluated in pot trials in the greenhouse. All antagonists diminished brown colourization symptoms in stems caused by Pythium. Alcaligenues sp., Bacillus sp. en two unidentified species diminished root damage and Alcaligenues sp. as well as Bacillus also reduced also the number of offspring of Meloidogyne spp. within the roots. The use of local microorganisms offers a sustainable-, new solution to control pathogens. In this study, it was shown that Proteinase inhibitor 2 (PINII), Glucanase (LeGluB) and Chitinase (LeChi3) can be used in tomato to investigate the influence of antagonists or endophytes on the plant defence. Binnen dit project worden twee nieuwe methoden van plantversterking tegen ziekten en plagen onderzocht: a. het gebruik van bacteriën die al op het bedrijf aanwezig zijn; en b. bacteriën die in de plant aanwezig zijn. Door het gebruik van bacteriën uit de plant of teelt substraat is de kans groter dat antagonisten succesvol ingezet kunnen worden. Bacteriën werden in vitro getoetst tegen Pythium ultimum uit chrysant, tegen het wortelknobbelaaltje Meloidogyne incognita en tegen de schadelijke bacterie Rhizobium rhizogenes uit tomaat en tegen Fusarium solani en F. oxysporum uit Amaryllis. Vervolgens werden antagonisten van Pythium en Meloidogyne getoetst in potproeven met grond afkomstig van de glastuinbouw bedrijven. Alle isolaten verminderde de bruin-verkleuring symptomen van Pythium in de stengel van chrysant. Alcaligenues sp., Bacillus sp. en twee niet-geïdentificeerde soorten gaven een onderdrukking van de wortelschade van Meloidogyne spp. terwijl Alcaligenues sp. en Bacillus sp. ook een vermindering gaf van het aantal nakomelingen. De inzet van lokaal micro-leven tegen ziekten en plagen biedt een duurzame-, en nieuwe oplossing voor de verkleining van het beschikbare middelenpakket. Uit de studie blijkt dat Proteïnase remmer 2 (PINII), Glucanase (LeGluB) en Chitinase (LeChi3) gebruikt kunnen worden als merkers in tomaat voor onderzoek naar het effect van antagonisten en endofieten op de plantafweer.
- Published
- 2016
34. Organische mestkwaliteit beïnvloedt bodemmicroben en bodemfuncties
- Author
-
Heijboer, A., ten Berge, H.F.M., de Ruiter, P.C., Kowalchuk, G.A., Jorgensen, H.B., and Bloem, J.
- Subjects
agroecosystems ,field tests ,fertilizer application ,stikstofkringloop ,veldproeven ,PE&RC ,micro-organismen ,Wiskundige en Statistische Methoden - Biometris ,soil biology ,soil microbiology ,agro-ecosystemen ,brassica oleracea var. gemmifera ,bemesting ,nitrogen cycle ,Dierecologie ,bodemmicrobiologie ,Animal Ecology ,Agro Field Technology Innovations ,microorganisms ,fosfolipiden ,Mathematical and Statistical Methods - Biometris ,phospholipids ,bodembiologie - Abstract
Micro-organismen spelen een sleutelrol in bodemfuncties zoals de kringlopen van koolstof en stikstof. Voor een duurzame landbouw is het van belang dat deze kringlopen optimaal functioneren om verliezen van nutriënten zoveel mogelijk te voorkomen. Dit onderzoek geeft inzicht in de rol van bodemmicroben bij optimalisatie van de stikstofkringloop door toevoeging van zowel minerale kunstmest als verschillende kwaliteiten organisch materiaal.
- Published
- 2016
35. Assessing the effects of chemicals on aquatic microbial ecosystems
- Author
-
Rocha Dimitrov, M., Wageningen University, Hauke Smidt, and Paul van den Brink
- Subjects
zooplankton ,antibiotic resistance ,macroinvertebraten ,periphyton ,ecological risk assessment ,macroinvertebrates ,tebuconazole ,chemicals ,ecologische risicoschatting ,fungicidenresiduen ,microbial ecology ,micro-organismen ,Microbiology ,perifyton ,zoöplankton ,bacteriën ,Microbiologie ,chemicaliën ,pesticiden ,waterschimmels ,fluoroquinolonen ,aquatic fungi ,aquatische ecosystemen ,fytoplankton ,fluoroquinolones ,bacteria ,microorganisms ,aquatic ecosystems ,toxiciteit ,WIMEK ,tebuconazool ,toxicity ,pesticides ,antibioticaresistentie ,mariene sedimenten ,fungicide residues ,enrofloxacine ,phytoplankton ,microbiële ecologie ,enrofloxacin ,marine sediments - Published
- 2016
36. Mixed culture engineering for steering starter functionality
- Author
-
Maciej Spuś, Wageningen University, E.J. Smid, and Tjakko Abee
- Subjects
starters ,bacteriophages ,business.industry ,zuursels ,food and beverages ,diversiteit ,Biology ,genetica ,micro-organismen ,Levensmiddelenmicrobiologie ,Biotechnology ,diversity ,bacteriofagen ,Starter ,Mixed culture ,Food Microbiology ,genetics ,predation ,predatie ,business ,microorganisms ,Diversity (business) ,VLAG - Abstract
Undefined mixed complex starter cultures are broadly used in Gouda-type cheese production due to their robustness to phage predation, resilience for changes in environmental conditions and aroma compounds production ability during ripening. These microbial communities of lactic acid bacteria prior their isolation and deposition in starter culture collections were continuously used at the farm-level production facilities. Thus, one can consider undefined mixed complex starters as domesticated microbial communities. The process of domestication was facilitated by humans who have been continuously repeating successful fermentations using part of previous batch as inoculum (i.e. back-slopping). Therefore, a term ‘community breeding’ can describe this human-driven domestication of microbial communities. Community breeding of a model complex starter Ur led to establishment of a simple two-species composition of Lactococcus lactis and Leuconostoc mesenteroides represented by, in total, 8 genetic lineages. At the same time, this simple microbial community displays a high degree of intraspecies diversity, presumably caused by evolutionary processes of horizontal gene transfer, genome decay and mutations. Such diversity at strain level is particularly interesting in the context of continuous bacteriophage predation pressure present in this microbial community. It is thought that constant-diversity (CD) dynamics, based on the ‘kill-the-winner’ principles, is operational in Ur starter at the strain level. According to CD model, the fittest strain(s), which feed on the most abundant substrate, will be selected against due to density-dependent phage predation. The control of the fittest strain abundance by bacteriophages opens space for differentiation of strains via eco-evolutionary feedbacks. In particular, strains of complex starter culture not only adapted to quickly acidify milk (via efficient consumption of lactose and protein to peptides degradation), but concurrently, to consume other substrates present in milk. In addition, throughout the process of community breeding microbe-microbe interactions between community members have evolved. These interactions have led to division of metabolic labor among strains present in the culture, and eventually to better starter microbial community functioning. The aim of this thesis was to investigate the factors impacting the formation of compositionally and functionally stable undefined mixed complex starter cultures to further use this knowledge in steering its functionality, and potentially in developing new strategies for robust starter culture design. To facilitate this study, well-characterized Ur culture strain isolates were used to systematically reconstitute the starter culture into multi-strain blends with increasing level of strain and genetic lineage diversity. The investigation of factors such as phage predation, level of strain and genetic lineage diversity as well as environmental conditions, was performed during experimental evolution studies in milk. The functionality of the (evolved) starter cultures was tested in an adapted lab-scale MicroCheese model system. The specific approach used in each of the research chapters is described below in more detail. Strains isolated from Ur starter culture were characterized in terms of their resistance against bacteriophages isolated from the same starter (Chapter 2). This test confirmed high diversity in phage resistance among strains belonging to different genetic lineages as well as among strains of the same lineage. Next, selected strains, which represented different levels of bacteriophage predation: resistant, moderately resistant, sensitive and no detectable sensitivity, were mixed in simple blends containing 4 strains representing 3 genetic lineages of Ur starter (3 such blends were designed). These blends were exposed to phage predation (one phage per blend) at the onset of prolonged sequential propagation experiment or propagated without phage addition (control). Throughout the serial propagation the genetic lineage composition was monitored. During the propagation of control blends we detected quick domination of a single lineage. This dominating lineage contained strains sensitive to phages. Genetic lineage level composition of the phage-challenged blends was much more dynamic suggesting the impact of phage predation. The relatively low strain diversity introduced in these blends was not high enough to sustain maximal diversity at the level of lineages. Chapter 3 describes a study using defined blends with higher complexity by extending the number of strains used. In total, 24 strains representing all 8 Ur starter lineages were exposed in sequential propagation experiment to a cocktail of 3 phages isolated from Ur starter. The propagation in milk of this multi-strain blend was executed for more than 500 generations and the abundance of genetic lineages was monitored throughout. Similarly as in the simple blends experiment, control blends were not exposed to bacteriophages. In control blends we observed a domination of one genetic lineage upon serial propagation, which resembles a periodic-selection-like (PS) behavior, where the fittest strains are dominating the microbial community and in result genetic-lineage diversity is being substantially reduced. In contrast, the composition of phage-challenged blends was again more dynamic than in control blends. In one of the phage-challenged blends behavior characteristic for a constant-diversity dynamics model was observed; throughout the serial transfer experiment, genetic lineage diversity was maintained by the presence of phage predation at relatively high level. In case of the second phage-challenged blend, due to a stochastic event, which likely caused a reduction in phage pressure, we observed a gradual recovery of the fittest strains, which again resembled a periodic-selection behavior. Therefore, phage predation, among other factors, can lead to shifts in microbial community population dynamics resulting in alternative stable states. The experimental evolution approach, resembling traditional process of back-slopping, was used in a Long-term experimental evolution of Undefined Mixed Starter Culture (LUMSC) study described in Chapter 4. The aim of this study was to investigate the compositional and functional stability ascribed to the undefined mixed Ur starter during enclosed prolonged propagation without any possible external influx of bacterial or phage material. Surprisingly, during this 1000-generation long experiment the enforced conditions of specific incubation temperature and propagation regime resulted in enrichment of previously not detected strain of Lactococcus laudensis. This strain was found to consume a by-product of metabolism of another strain present in the community, in particular, D-mannitol produced by Le. mesenteroides. Thus, a new putative interaction in the microbial community of the complex starter culture was found. This new interaction and the possible ability of L. laudensis to efficiently use peptides released by caseinolytic L. lactis ssp. cremoris resulted in a relatively high abundance of L. laudensis in all evolved LUMSC cultures. The high abundance of L. laudensis had a certain effect on the functionality of the cultures. The aroma profiles of model lab-scale milli-cheeses manufactured with LUMSC cultures, showed significant differences in formation of esters and alcohols when compared to cheeses produced with the original Ur starter. Moreover, L. laudensis strain was not only under the radar of previously used culture-dependent and culture-independent methods, but as well, under the radar of phage predation continuously present throughout the LUMSC experiment. This observation sheds new light on the possibility of how a strain can emerge to relatively high abundance in an enclosed serially propagated microbial community operating in accordance with CD dynamics model. Finally, the aspect of adaptation to environmental conditions was addressed by the study of an adjunct strain of Lactobacillus helveticus DSM 20075 described in Chapter 5. The aim was to develop a strain with increased autolytic capacity in conditions resembling the cheese matrix to possibly improve cheese ripening. The approach used here was based on a previously reported study, where the incubation of Lactococcus lactis MG1363 at high temperature resulted in spontaneous mutations causing stable heat-resistant and, in some cases, salt-hypersensitive phenotypes. In present study, after incubation of the Lb. helveticus DSM 20075 adjunct at different high temperatures (45-50 °C), heat-sensitive variants were recovered from plates. These variants were further characterized in terms of their growth rates at elevated temperatures (42-45 °C) and their autolytic capacity in low pH buffer with addition of NaCl. One of the variants (V50) showed substantially increased intracellular lactate dehydrogenase enzyme activity in the buffer suggesting its increased autolytic capacity. Next, both wild type and variant V50 were tested as adjuncts in lab-scale model milli-cheeses to determine their possible impact on the cheese aroma profiles. Indeed, adjunct strains, both WT and the variant, impacted the aroma profiles by producing benzaldehyde. In case of the variant strain the relative abundance of this compound was 3-fold higher. The applied strategy of incubating Lb. helveticus DSM20075 at high temperature resulted in specific, but different than in case of L. lactis MG1363, mutations suggesting another, yet to be elucidated, mechanisms for increasing the autolytic capacity of industrially-relevant strains. The approach of high-temperature incubation can be applied in dairy industry for the selection of (adjunct) cultures targeted at accelerated cheese ripening and aroma formation. In conclusion, the work presented in this thesis highlights the importance of co-evolution of strains in compositional and functional stability of the complex undefined mixed starter culture. In particular, the factors such as heterogeneity of bacteriophage resistance among highly related strains, microbe-microbe interactions and division of metabolic labor are crucial for optimal functioning of a complex starter microbial community. Further investigation of the factors impacting the composition of starter cultures is crucial to steer the functionality in a desired direction. With straightforward methods, such as changing the incubation temperature or the propagation regime it is possible to induce shifts in strain composition and thereby obtain cultures with new characteristics. Moreover, experimental evolution studies with microbial communities used in food fermentation can lead to the discovery of new strains with potentially new characteristics. Additionally, the study of microbial communities of starter cultures not only delivers industrially applicable knowledge but also reveals the action of basic principles in microbial ecology and evolution.
- Published
- 2016
37. Antimicrobial peptides and the interplay between microbes and host : towards preventing porcine infections with Streptococcus suis
- Author
-
Rogier A. Gaiser, Wageningen University, Jerry Wells, and Peter van Baarlen
- Subjects
Microorganism ,Antimicrobial peptides ,Streptococcus suis ,gastheer-pathogeen interacties ,Biology ,medicine.disease_cause ,micro-organismen ,Microbiology ,antimicrobial peptides ,bacteriën ,Antibiotic resistance ,medicine ,Host-Microbe Interactomics ,infections ,bacteria ,microorganisms ,Host (biology) ,streptococcus suis ,pigs ,Pathogenic bacteria ,biology.organism_classification ,varkens ,host pathogen interactions ,WIAS ,infecties ,Bacteria ,antimicrobiële peptiden ,Animal morbidity - Abstract
The increasing prevalence of antibiotic resistance in pathogenic bacteria and the potential future implications for human and animal morbidity and mortality, health-care costs and economic losses pose an urgent worldwide problem. As a result, exploration of alternative strategies to combat antibiotic resistant bacteria have intensified over the last decades. The work described in this thesis focused on the study of naturally occurring antimicrobial peptides (AMPs) and other bioactive molecules produced by bacteria as potential alternatives to prevent or treat infections with pathogenic bacteria. A large part of the thesis aimed to increase knowledge about the role of the microbiota (the collection of microbes present at a certain location of the body) of the oral cavity or small intestine in the abundance of Streptococcus suis, a pathogenic bacteria that mostly causes disease in young pigs. We identified commensal bacteria that displayed strong and selective antagonism against this S. suis. Several bacteria that showed strong growth inhibition of S. suis in the lab through the production of AMPs were isolated and characterised. This thesis increased the understanding of the role of host- and microbiota-derived biologically active small molecules in microbe-microbe and microbe-host interplay. Such knowledge may contribute to the development of novel therapeutic solutions to treat antibiotic resistant bacteria, such as beneficial microbial communities (i.e. next-generation probiotics) or biotechnological applications of natural or modified AMPs.
- Published
- 2016
38. Effectieve micro-organismen verbeteren kwaliteit runderdrijfmest niet
- Subjects
rundveeteelt ,effecten ,micro-organismen ,ammonia ,denitrificerende micro-organismen ,cattle farming ,emission ,Alterra - Centrum Bodem ,gewasopbrengst ,effects ,microorganisms ,Bodembiologie ,ammoniak ,Soil Science Centre ,Soil Biology ,crop yield ,PE&RC ,emissie ,grasses ,drijfmest ,verwerking ,slurries ,additives ,denitrifying microorganisms ,processing ,toevoegingen ,grassen - Abstract
Wageningen UR heeft in een vergelijkende potproef met grasopbrengsten de werkzaamheid van de toevoeging van Effectieve Micro-organismen bij drijfmest nagegaan
- Published
- 2006
39. Nieuwe methoden in plantversterking tegen ondergrondse ziekten en plagen : gebruik van lokaal aanwezige antagonisten uit groeisubstraat en plant
- Author
-
van der Wurff, Andre, Streminska, M.A., de Boer, F.A., Bruyant, Ewen, Cuesta Arenas, Y., van der Wurff, Andre, Streminska, M.A., de Boer, F.A., Bruyant, Ewen, and Cuesta Arenas, Y.
- Abstract
Within this project, two new methods of the control of pathogens were investigated. New methods are: a. use of local bacteria that are isolated from soils or growing substrates; and b. bacteria that are present within the plant. By using local antagonists, already present in growing substrates or within plants in the greenhouse, the chance is higher that antagonist can be successfully used against local pathogens. Bacteria that were isolated from soil of growers were assessed on their antagonistic potential in lab trials against Pythium ultimum, Meloidogyne spp. and Rhizobium rhizogenes and Fusarium solani and F. oxysporum. Finally, the effect of antagonists against Pythium and Meloidogyne was evaluated in pot trials in the greenhouse. All antagonists diminished brown colourization symptoms in stems caused by Pythium. Alcaligenues sp., Bacillus sp. en two unidentified species diminished root damage and Alcaligenues sp. as well as Bacillus also reduced also the number of offspring of Meloidogyne spp. within the roots. The use of local microorganisms offers a sustainable-, new solution to control pathogens. In this study, it was shown that Proteinase inhibitor 2 (PINII), Glucanase (LeGluB) and Chitinase (LeChi3) can be used in tomato to investigate the influence of antagonists or endophytes on the plant defence., Binnen dit project worden twee nieuwe methoden van plantversterking tegen ziekten en plagen onderzocht: a. het gebruik van bacteriën die al op het bedrijf aanwezig zijn; en b. bacteriën die in de plant aanwezig zijn. Door het gebruik van bacteriën uit de plant of teelt substraat is de kans groter dat antagonisten succesvol ingezet kunnen worden. Bacteriën werden in vitro getoetst tegen Pythium ultimum uit chrysant, tegen het wortelknobbelaaltje Meloidogyne incognita en tegen de schadelijke bacterie Rhizobium rhizogenes uit tomaat en tegen Fusarium solani en F. oxysporum uit Amaryllis. Vervolgens werden antagonisten van Pythium en Meloidogyne getoetst in potproeven met grond afkomstig van de glastuinbouw bedrijven. Alle isolaten verminderde de bruin-verkleuring symptomen van Pythium in de stengel van chrysant. Alcaligenues sp., Bacillus sp. en twee niet-geïdentificeerde soorten gaven een onderdrukking van de wortelschade van Meloidogyne spp. terwijl Alcaligenues sp. en Bacillus sp. ook een vermindering gaf van het aantal nakomelingen. De inzet van lokaal micro-leven tegen ziekten en plagen biedt een duurzame-, en nieuwe oplossing voor de verkleining van het beschikbare middelenpakket. Uit de studie blijkt dat Proteïnase remmer 2 (PINII), Glucanase (LeGluB) en Chitinase (LeChi3) gebruikt kunnen worden als merkers in tomaat voor onderzoek naar het effect van antagonisten en endofieten op de plantafweer.
- Published
- 2016
40. Antimicrobial peptides and the interplay between microbes and host : towards preventing porcine infections with Streptococcus suis
- Author
-
Wells, Jerry, van Baarlen, Peter, Gaiser, Rogier A., Wells, Jerry, van Baarlen, Peter, and Gaiser, Rogier A.
- Abstract
The increasing prevalence of antibiotic resistance in pathogenic bacteria and the potential future implications for human and animal morbidity and mortality, health-care costs and economic losses pose an urgent worldwide problem. As a result, exploration of alternative strategies to combat antibiotic resistant bacteria have intensified over the last decades. The work described in this thesis focused on the study of naturally occurring antimicrobial peptides (AMPs) and other bioactive molecules produced by bacteria as potential alternatives to prevent or treat infections with pathogenic bacteria. A large part of the thesis aimed to increase knowledge about the role of the microbiota (the collection of microbes present at a certain location of the body) of the oral cavity or small intestine in the abundance of Streptococcus suis, a pathogenic bacteria that mostly causes disease in young pigs. We identified commensal bacteria that displayed strong and selective antagonism against this S. suis. Several bacteria that showed strong growth inhibition of S. suis in the lab through the production of AMPs were isolated and characterised. This thesis increased the understanding of the role of host- and microbiota-derived biologically active small molecules in microbe-microbe and microbe-host interplay. Such knowledge may contribute to the development of novel therapeutic solutions to treat antibiotic resistant bacteria, such as beneficial microbial communities (i.e. next-generation probiotics) or biotechnological applications of natural or modified AMPs.
- Published
- 2016
41. Assessing the effects of chemicals on aquatic microbial ecosystems
- Author
-
Smidt, Hauke, van den Brink, Paul, Rocha Dimitrov, M., Smidt, Hauke, van den Brink, Paul, and Rocha Dimitrov, M.
- Published
- 2016
42. Mixed culture engineering for steering starter functionality
- Author
-
Smid, E.J., Abee, Tjakko, Spuś, Maciej, Smid, E.J., Abee, Tjakko, and Spuś, Maciej
- Abstract
Undefined mixed complex starter cultures are broadly used in Gouda-type cheese production due to their robustness to phage predation, resilience for changes in environmental conditions and aroma compounds production ability during ripening. These microbial communities of lactic acid bacteria prior their isolation and deposition in starter culture collections were continuously used at the farm-level production facilities. Thus, one can consider undefined mixed complex starters as domesticated microbial communities. The process of domestication was facilitated by humans who have been continuously repeating successful fermentations using part of previous batch as inoculum (i.e. back-slopping). Therefore, a term ‘community breeding’ can describe this human-driven domestication of microbial communities. Community breeding of a model complex starter Ur led to establishment of a simple two-species composition of Lactococcus lactis and Leuconostoc mesenteroides represented by, in total, 8 genetic lineages. At the same time, this simple microbial community displays a high degree of intraspecies diversity, presumably caused by evolutionary processes of horizontal gene transfer, genome decay and mutations. Such diversity at strain level is particularly interesting in the context of continuous bacteriophage predation pressure present in this microbial community. It is thought that constant-diversity (CD) dynamics, based on the ‘kill-the-winner’ principles, is operational in Ur starter at the strain level. According to CD model, the fittest strain(s), which feed on the most abundant substrate, will be selected against due to density-dependent phage predation. The control of the fittest strain abundance by bacteriophages opens space for differentiation of strains via eco-evolutionary feedbacks. In particular, strains of complex starter culture not only adapted to quickly acidify milk (via efficient consumption of lactose and protein to peptides degradation), but concurrently, to
- Published
- 2016
43. Scheve ogen, een pleidooi voor het kleine
- Author
-
H. Jansen, J. de Boer, H. Jansen, and J. de Boer
- Abstract
Hoeveel soorten organismen leven er in één gram grond? Of in een liter zeewater? Wanneer we inzoomen van groot naar klein blijkt dit aantal enorm te zijn. Bacteriën zijn er in onvoorstelbare aantallen en om het aantal soorten vast te stellen zou jaren van microbiologisch onderzoek nodig zijn (als dat al mogelijk is). Toch neemt in ons ”eigen” Antropoceen de biodiversiteit wereldwijd sterk af, in een veel hoger tempo zelfs dan in welk tijdperk daarvoor dan ook. Een opmerkelijke vaststelling, gezien de eerdere constatering dat we niet eens het werkelijke aantal soorten in een gram grond kennen, laat staan in een natuurgebied of in de wereld. Ook in de natuurbescherming draait het altijd om zichtbare, knuffelbare soorten. Niet vreemd, maar toch: is het ook mogelijk (en misschien zelfs verstandiger) om de basis van voedselketens te beschermen? Is er een reservaat voor een bacterie, schimmel of aaltjessoort denkbaar waar wij trots op kunnen zijn? Beschermen we wel de goede dingen? Want wie het kleine niet eert ….
- Published
- 2016
44. belang van bodemleven bij heideherstel op voormalige landbouwgrond
- Author
-
Bobbink, R., Weijters, M., Bij, A. van der, Diggelen, R. van, Bobbink, R., Weijters, M., Bij, A. van der, and Diggelen, R. van
- Abstract
Omvorming van landbouw naar heide is een moeizaam proces, waarbij zich allerlei knelpunten voordoen. De problemen spelen zich zowel bovengronds, maar zeker ook ondergronds af, waarbij het bodemleven van groot belang is voor het functioneren van de stofkringlopen. Sinds najaar 2011 is daarom een prakrijkproef ingericht in het Noordenveld (NP Dwingelderveld) met aandacht voor zowel bovenals ondergrondse aspecten. De ontwikkelingen in de bodemgemeenschap gaan duidelijk meer in de richting van een heidesysteem door additie van heideplagsel, dan bij niets doen of gift van vers maaisel. Dit is ook zo voor de bovengrondse delen van de vegetatie. Een eerste conclusie is dat toediening van heideplagsel de heideontwikkeling zowel in de bodem als daarboven positief beïnvloedt.
- Published
- 2016
45. Alleen systematische aanpak kan overmatige wortelgroei beperken : bacterie valt pas aan als er een leger is gevormd
- Author
-
Velden, P. van and Velden, P. van
- Abstract
Tegen overmatige wortelgroei is nog steeds geen kruid gewassen. Toch krijgt deze lastige bacterieziekte niet altijd de kans om toe te slaan. In het wortelmilieu leven ook micro-organismen die snelle uitbreiding tegengaan. Het onderzoek naar onderliggende mechanismen vordert gestaag. Voor de onderzoekers is het een hersenkraker.
- Published
- 2016
46. Meer kennis microbiologie geeft nieuwe inzichten : bodemleven: glastuinbouw en akkerbouw kunnen van elkaar leren
- Author
-
Bezemer, J. and Bezemer, J.
- Abstract
Niet alleen in de glastuinbouw groeit de aandacht voor de invloed van het bodemleven op de gewassen. Ook in de akkerbouw is bodemweerbaarheid een ‘disruptive technology’, een ontwikkeling die het huidige denken over grond en bodem op zijn kop zet. Zelfs de gevoeligheid van een cultivar voor het bodemleven – en andersom – kan een nieuwe teeltfactor worden.
- Published
- 2016
47. Visie
- Author
-
Wassink, J. and Wassink, J.
- Abstract
Genetisch gemodificeerde micro-organismen zullen steeds vaker door robots worden geproduceerd, voorspelt microbioloog prof.dr. Jack Pronk (faculteit Technische Natuurwetenschappen).
- Published
- 2016
48. Bouwstenen van de blauwe biotechnologie
- Author
-
Wassink, J. and Wassink, J.
- Abstract
Bier, brood en biobrandstof. Biotechnologische producten vind je overal, ook in farmaceutica en rioolwaterzuivering. Wat kenmerkt de Delftse biotechnologie en wat zijn de bouwstenen?
- Published
- 2016
49. It's the biology, stupid!
- Author
-
Keuning, S. and Keuning, S.
- Abstract
Micro-organismen blijken voor ons dagelijks leven nog belangrijker te zijn dan we al dachten. In onze darmen zitten bijna twee kilo bacteriën. Het aantal bacteriecellen is volgens de laatste inzichten anderhalf keer groter dan ons totale aantal lichaamcellen. We zijn, als je het zo bekijkt, meer bacterie dan mens. Onze darmbacteriën helpen ons met de vertering van voedsel, de productie van vitamines en ondersteuning van ons immuunsysteem. Tot zover is het nog voor te stellen. Wat gekker is dat de bacteriepopulatie in de darm ook invloed lijkt te hebben op hoe we ons voelen en op ons gedrag. Bang uitgevallen muizen konden in experimenten moediger worden gemaakt door ze te voorzien van de darmflora van ‘moedige’ muizen.
- Published
- 2016
50. Beinvloedt mengteelt de ziektewerendheid van bodems tegen bodempathogenen?
- Subjects
plant protection ,bodemschimmels ,gewasbescherming ,polymerase chain reaction ,crop mixtures ,micro-organismen ,soil ,resistance ,weerstand ,monoculture ,microbial flora ,Biologische bedrijfssystemen ,cultural methods ,soil fungi ,gemengde teelt ,polymerase-kettingreactie ,microorganisms ,soil analysis ,Biological Farming Systems ,crop husbandry ,landbouwplantenteelt ,disease prevention ,microbiële flora ,ziektepreventie ,cultuurmethoden ,PE&RC ,Laboratorium voor Phytopathologie ,mixed cropping ,bodem ,bodemfactoren ,gewasmengsels ,Laboratory of Phytopathology ,grondanalyse ,monocultuur ,edaphic factors - Abstract
Mengteelten worden veelal beschouwd als stabiele teeltsystemen met een grotere oogstzekerheid dan monoculturen en minder schade door pathogenen. Uit kasexperimenten waarin de ziektewerendheid tegen drie bodempathogenen werd bepaald van grond afkomstig van een mono- of mengteelt bleek dat de ziektewering niet werd verhoogd door de toepassing van een mengteelt in het veld. De ziektewerendheid van de bodem bleek meer afhankelijk van het gewas dat erop geteeld werd, waarbij de teelt van gerst de meest ziektewerende grond bleek op te leveren. Nitraat- en ammoniumconcentraties van de grond waren niet gecorreleerd met de ziektewerendheid. Ook blijkt dat mengteelt niet of in slechts geringe mate een correlatie heeft met de microbiële populatiesamenstelling buiten de rhizosfeer. Ook de microbiële activiteit in een mengteelt was niet hoger dan die van een monocultuur. Ondanks het feit dat de ziektewerendheid van grondmonsters niet werd verhoogd door het telen van een menggewas heeft de teeltwijze wel positieve effecten zoals een hogere opbrengst aan organische stof en minder problemen met ziekten en onkruiden in de geteelde menggewassen zelf
- Published
- 2005
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.