101 results on '"Kortbeek, LM"'
Search Results
2. Costs of gastroentritis in the Netherlands, with special attention for severe cases
- Author
-
Friesema, IHM, Lugner, AK, van Duynhoven, YTHP, Duizer, E, Kortbeek, LM, Notermans, DW, Koopmans, Marion, de Boer, RF, Kooistra-Smid, AMD, Norbruis, OF, Bezemer, DDL (Desirée), Smeulders, A, Fraaij, Pieter, Bogerman, Jolanda, Pronk, MJH, van Heerbeek, H, van Enk, JG, Uil, JJ, van Andel, RNJ, Brinkman, K, Virology, and Pediatrics
- Published
- 2012
3. Two cases of cutaneous leishmaniasis in Dutch military personnel treated with oral miltefosine
- Author
-
van der Snoek, Eric Martin, primary, Couwenberg, SM, additional, Stijnis, C, additional, Kortbeek, LM, additional, and Schadd, EM, additional
- Published
- 2015
- Full Text
- View/download PDF
4. Interimrapportage van onderzoek naar gastro-enteritis in huisartsenpeilstations (NIVEL 1996-1997). Methoden en resultaten van de eerste vijf maanden
- Author
-
Wit MAS de, Kortbeek LM, Koopmans MPG, Leeuwen WJ van, Bartelds AIM, Asperen IA van, Borgdorff MW, CIE, LIS, LIO, and NIVEL
- Subjects
digestive, oral, and skin physiology ,incidence ,sentinel surveillance ,pathogens ,family practice ,gastroenteritis ,population surveillance - Abstract
From January 1996 consultations of gastro-enteritis are being registered in sentinel practices in the Netherlands. In parallel, from May 1996, a case-control study is carried out among patients consulting a general practitioner with gastro-enteritis and age-matched controls consulting the same practitioner with other complaints. Patients and controls were asked to complete a questionnaire and to collect a stool sample. With a questionnaire information was obtained about age, gender, highest education, nationality, visits abroad, swimming, consumed foods, foodhandling, chronic gastro-intestinal complaints, pet ownership and others. Stool samples were examined for Campylobacter, Salmonella, Yersinia, Shigella, E.coli O157/VTEC, rotavirus, adenovirus, astrovirus, SRSV and all intestinal parasites. This report presents the study design and results until September 1996. The overall incidence of gastro-enteritis based on the sentinel registration from January until September 1996 was 0.8 per 100 person years. A questionnaire and stool sample were received of 64% of the registered patients. In 53% of patients and 53% of controls a pathogen was found. The registration and the case-control is being continued in 1997.
- Published
- 2007
5. Disease burden and cost-of-illness of food-related pathogens in the Netherlands
- Author
-
MLU, I&V, Mangen MJJ, Bouwknegt M, Friesema IHM, Kortbeek LM, van Pelt W, Havelaar AH, MLU, I&V, Mangen MJJ, Bouwknegt M, Friesema IHM, Kortbeek LM, van Pelt W, and Havelaar AH
- Abstract
RIVM rapport:Op verzoek van het ministerie van VWS onderzoekt het RIVM de maatschappelijke kosten van 14 ziekteverwekkers; vanaf 2011 wordt dit jaarlijks in kaart gebracht. De infecties die de ziekteverwekkers veroorzaken, kunnen worden overgedragen via voedsel, de mens, het milieu of dieren (zoönosen). De geschatte kosten van de 14 ziekteverwekkers bedroegen in 2011 416 miljoen euro. De meeste mensen worden ziek van een besmetting met het norovirus, de Campylobacter-bacterie en het rotavirus waardoor deze de hoogste kosten met zich meebrengen. Als naar de kosten per patiënt wordt gekeken, zijn deze het hoogst bij een besmetting door de bacterie Listeria monocytogenes, de parasiet Toxoplasma gondii, en het hepatitis E-virus omdat deze relatief ernstige ziekteverschijnselen veroorzaken. Onderverdeling kosten van voedselinfecties Meer dan 40 procent van de totale kosten die de onderzochte ziekteverwekkers met zich meebrengen wordt via voedsel veroorzaakt (168 miljoen euro in 2011). De overige kosten worden toegeschreven aan de overdracht van mens op mens (28 procent), blootstelling via het milieu (15 procent) of via contacten tussen dieren en mensen (7 procent). De resterende 9 procent van de kosten is gerelateerd aan reizen naar het buitenland. De kosten van voedselinfecties zijn nader gespecificeerd. Ruim de helft (51 procent oftewel 86 miljoen euro) van de kosten van voedselinfecties worden veroorzaakt door producten van dierlijke oorsprong, zoals vlees, eieren en zuivelproducten. Vis, fruit en groenten, dranken, graanproducten en andere niet-gespecificeerde voedselgroepen veroorzaken respectievelijk 8, 6, 2, 5 en 14 procent van de ziektekosten toegeschreven aan voedsel. Onderverdeling soorten kosten De onderzoekers hebben de maatschappelijke kosten van de 14 ziekteverwekkers onderverdeeld in drie categorieën. Ten eerste zijn er de kosten voor consulten aan artsen, ziekenhuisopnamen en medicijnen, de 'directe medische kosten'. Deze bedragen minder dan 25 procent van alle kosten, The Ministry of VWS has requested RIVM to present the cost-of-illness caused by fourteen food-related pathogens; this is done annually since 2011. These pathogens can be transmitted by food, the environment, animals and humans. In 2011, the costs of these 14 pathogens are estimated at 416 million euro. Most diseases are caused by norovirus, Campylobacter bacteria and rotavirus, they also cause the highest costs. The costs per patient are highest for the bacterium Listeria monocytogenes, the protozoan parasite Toxoplasma gondii and hepatitis E-virus, because these cause relatively severe diseases. Subdivision of costs of foodborne illness More than 40% of all costs-of-illness can be attributed to food (168 million euro per year). The other costs can be attributed to exposure from humans (28%), the environment (15%) and animals (7%), while 9% were travel-related. The costs of foodborne infection have been specified more in detail. Products of animal origin account for 86 million per year (or 51% of the costs attributed to food) per year. Fish, fruit and vegetables, beverages, grains and other foods account for 8%, 6%, 2% 5% and 14% of the costs attributed to food, respectively. Human and animal contamination of foods accounts for 14% of the costs attributed to food. Subdivision of cost types The researchers have subdivided the costs of the 14 pathogens in three categories. First, there are costs for doctor's fees, hospitalisations and medicines, the so-called direct healthcare costs. They account for less than 25% of all costs. Costs paid by patients, such as travel costs to and from the doctor, are called direct non-healthcare costs. These are low. Productivity losses due to work absence of patients and special education as a consequence of neurological disease are called indirect non-healthcare costs. These are substantial and amount up to 75% of the total costs.
- Published
- 2013
6. A solitary spinal cord toxoplasma lesion after peripheral stem-cell transplantation
- Author
-
Straathof, CSM, Kortbeek, LM, Roerdink, H, Sillevis Smitt, Peter, van den Bent, Martin, and Neurology
- Published
- 2001
7. Beleidsadvies ter bestrijding van toxoplasmose in Nederland
- Author
-
LZO, cib, van der Giessen JWB, Kortbeek LM, LZO, cib, van der Giessen JWB, and Kortbeek LM
- Abstract
RIVM rapport:Toxoplasma gondii is een eencellige parasiet, die kan worden opgelopen door consumptie van besmet onvoldoende verhit vlees of door opname van parasieten die door katten zijn uitgescheiden in de omgeving. Vooral de ernstige gevolgen die een infectie tijdens de zwangerschap kan hebben voor het ongeboren kind zijn bekend. Ook de oogafwijkingen die zich bij iedereen kunnen ontwikkelen zijn van belang. De laatste jaren is duidelijk geworden dat toxoplasmose tot de belangrijkste voedselgerelateerde infecties in Nederland behoort. Om de ziektelast door Toxoplasma in Nederland te verlagen moeten maatregelen worden genomen. Op dit moment is preventie van toxoplasmose gebaseerd op het geven van voorlichting aan zwangere vrouwen. De effectiviteit hiervan is twijfelachtig, bovendien biedt het geen bescherming voor de algemene bevolking. In dit rapport worden humane en veterinaire aspecten met betrekking tot de bestrijding van Toxoplasma infecties besproken. Het inzetten van screening, waarbij Toxoplasma infecties bij baby's worden opgespoord en behandeld, is niet zinnig bij gebrek aan een bewezen effectief geneesmiddel. Het invriezen van vlees bestemd voor rauwe of onvoldoende verhitte consumptie is wel toepasbaar. Op de lange termijn valt van vaccinatie van katten een grotere gezondheidswinst te verwachten, daarom dient vaccinontwikkeling gestimuleerd te worden. De voorlichting van zwangeren kan worden verbeterd door gebruik van moderne communicatiemiddelen en door rekening te houden met speciale doelgroepen. Ook is het van belang het kennisniveau van professionals te verbeteren., Infection with the protozoan parasite Toxoplasma gondii is acquired through the consumption of undercooked infected meat, or by uptake of cat-shed parasites from the environment. Although the serious consequences that infection during pregnancy can have for the unborn child are known best, anyone may develop ocular disease upon infection. In recent years it has become increasingly clear that toxoplasmosis belongs to the most important foodborne pathogens in The Netherlands. To reduce the disease burden due to Toxoplasma infections in The Netherlands intervention measures need to be implemented. At the moment, prevention of toxoplasmosis is based on educating pregnant women about the risks. The effectiveness of this strategy is questioned, and it does not protect the general population against ocular toxoplasmosis. This report focuses on various aspects of intervention in Toxoplasma transmission in The Netherlands. Implementation of screening, in order to diagnose and treat infected babies, is considered ineffective without a drug with proven effectivity. Freezing all meat destined for raw or undercooked consumption is implementable. However, on the long term, more health gain can be expected from cat vaccination; therefore development of a vaccine for cats is considered a priority. Modern means of communication and specifically targeting groups of pregnant women could help increase the effectiveness of education. In addition, Toxoplasma knowledge amongst professionals needs to be improved.
- Published
- 2012
8. Een inventarisatie van laboratoriumdiagnostiek van volksgezondheidsrelevante micro-organismen. Update 2007
- Author
-
LIS, Katchaki J, Kortbeek LM, Notermans DW, LIS, Katchaki J, Kortbeek LM, and Notermans DW
- Abstract
RIVM rapport:Het RIVM heeft voor de tweede keer de methoden in kaart gebracht die door de laboratoria in Nederland worden gebruikt om infectieziekten aan te tonen. Deze informatie is van belang om infectieziekten te kunnen bestrijden. Betrokken partijen weten dan wie wat waar doet. De eerste inventarisatie, onofficieel de 'pathogenennota' genoemd, werd uitgevoerd in 1998, destijds voor 104 geselecteerde ziekteverwekkende micro-organismen (pathogenen) die relevant zijn voor de openbare gezondheidszorg. Voor 2007 is het aantal opgenomen micro-organismen gestegen tot 143 (57 bacterien, het SARS-virus, het influenzavirus H5N1 en doordat maatschappelijke veranderingen hebben plaatsgevonden, zoals dreiging van bioterrorisme. Voor het onderzoek in 2007 zijn in eerste instantie 260 laboratoria aangeschreven, zowel medisch-microbiologische als andere laboratoria. Zij kregen eerst een enquete toegestuurd om globaal een beeld te geven van wat ze doen. Vervolgens is aan de laboratoria die bereid waren verder mee te werken, gevraagd welke diagnostiek ze uitvoeren voor welke micro-organismen. Door het hoge aantal deelnemers, vooral onder de medisch-microbiologische laboratoria (95 procent), kan de uitkomst als representatief worden beschouwd. Voor 25 virussen en 2 bacterien wordt in slechts vijf of minder laboratoria diagnostiek verricht. Voor twee virussen (Bornavirus en Machupo-virus, CDC Bioterrorism class A) wordt in Nederland geen diagnostiek uitgevoerd. Deze nieuwe 'pathogenennota' verschijnt in papieren versie en is op internet beschikbaar. De tabellen met informatie over de beschikbare diagnostiek zijn gesorteerd op micro-organisme en laboratorium. Vanwege de grote omvang van de tabellen zijn ze op CD-rom aan het rapport toegevoegd., For the second time the RIVM has mapped the methods used by microbiological laboratories in the Netherlands for the detection of infectious diseases. This information is important for the infectious disease control (who is doing what and where). The first inventory was carried out in 1998, at that time for 104 selected pathogens relevant for public health. For the 2007 inventory, the number of pathogens concerned increased to 143 (of which 57 bacteria, 61 viruses, 22 parasites and three fungi). This increase is caused by the occurence of new pathogens, such as the SARS-virus, the influenzavirus H5N1 and because of societal changes such as bioterrorism threats. For the survey in 2007, as a start 260 laboratories were included, microbiological and other disciplines. This first questionnaire was meant to get a rough impresion of what each of the laboratories was doing. Subsequently the laboratories who were willing to collaborate further in this survey were asked for their diagnostic methods for the different pathogens. Because of the high participation rate, especially from the ranks of the microbiological laboratories (95 percent), the results can be regarded as representative. For 25 virusses and two bacteria, diagnostic methods are availiable in five or less laboratories. For two virusses (Bornavirus and Machupo-virus, CDC Bioterrorism class A) there is no diagnostic methodology available in The Netherlands. This new 'pathogen report' will be made available on paper and via the internet. The tables containing information about the diagnostic methods have been sorted both by micro-organism and by laboratory. In view of the large number of data these tables have been made available on a CD-ROM together with this report.
- Published
- 2009
9. Disease burden and related costs of cryptosporidiosis and giardiasis in the Netherlands
- Author
-
LZO, Vijgen SMC, Mangen MJM, Kortbeek LM, van Duynhoven YTHP, Havelaar AH, LZO, Vijgen SMC, Mangen MJM, Kortbeek LM, van Duynhoven YTHP, and Havelaar AH
- Abstract
RIVM rapport:De parasieten Giardia lamblia en Cryptosporidium spp. veroorzaken bij mensen darminfecties met diarree en buikgriep als gevolg. De ziektelast en de kosten van giardiasis zijn groter dan die van cryptosporidiosis. Beide parasitaire ziekten veroorzaken echter minder schade dan bijvoorbeeld de bacterie Campylobacter. Dit blijkt uit een vervolg op een eerdere studie naar gezondheidseffecten van zeven ziekteverwekkende micro-organisemen (pathogenen), die onder andere door voedsel kunnen worden overgedragen. Het onderzoek helpt het ministerie van VWS prioriteiten te stellen bij het voedselveiligheidsbeleid., The disease burden and the costs-of-illness associated with Cryptosporidium spp. are relatively small in comparison to other (foodborne) pathogens. The disease burden and the costs related to giardiasis are comparable to those related to the noro- and rotavirsuses. Those conclusions can be drawn from the current study, a continuation of previous work on the disease burden and related costs of seven other (foodborne) pathogens. Both studies are part of a larger project aiming to support the setting of priorities in food safety policy.
- Published
- 2007
10. Congenital toxoplasmosis and DALYs in the Netherlands
- Author
-
Kortbeek, LM, primary, Hofhuis, A, additional, Nijhuis, CDM, additional, and Havelaar, AH, additional
- Published
- 2009
- Full Text
- View/download PDF
11. Interim report of a study on gastroenteritis in sentinel practices in the Netherlands (NIVEL) 1996-1999. Results of the first two years
- Author
-
CIE, de Wit MAS, Koopmans MPG, Kortbeek LM, van Leeuwen WJ, Vinje J, van Duynhoven YTHP, CIE, de Wit MAS, Koopmans MPG, Kortbeek LM, van Leeuwen WJ, Vinje J, and van Duynhoven YTHP
- Abstract
RIVM rapport:In 1996 is een onderzoek gestart naar gastro-enteritis in de huisartsenpraktijk in samenwerking met het Nederlands Instituut voor onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL). Dit onderzoek heeft tot doel de incidentie van gastro-enteritis in de huisartsenpraktijk te schatten, de effecten van preventieve maateregelen in de veterinaire sector m.b.t. het terugdringen van Salmonella- en Campylobacter-infecties te bepalen, de relatieve bijdrage van een breed panel van micro-organismen in het veroorzaken van gastro-enteritis te bepalen en risicofactoren op te sporen. Het onderzoek bestaat uit een enumeratie-studie en een patient-controleonderzoek. De incidentie van mei 1996 tot mei 1998 werd geschat op 77 huisartsconsulten voor gastro-enteritis per 10.000 persoonjaren. Dit lijkt een lichte daling ten opzichte van de incidentie gevonden in vergelijkbaar onderzoek in 1992-1993 van 90 per 10.000 persoonjaren. De belangrijkste micro-organismen bij gastro-enteritis-patienten waren Campylobacter spp, Salmonella spp, rotavirus, Small Round Structured Viruses (SRSV), Giardia lamblia en Dientamoeba fragilis. Deze laatste twee werden echter ook veel bij controles aangetroffen. De belangrijkste risicofactoren voor gastro-enteritis waren reizen naar Azie (OR=25,8 95%-b.i. 3,0-220,9) en andere ontwikkelingslanden (OR=8,7 95%-b.i. 1,1-70,4) en het hebben van een chronische maagdarmaandoening (OR=6,5 95%-b.i. 3,6-11,4). Voor bacteriele, virale en parasitaire gastro-enteritis werden verschillen in risicofactoren gevonden. De gegevensverzameling van het onderzoek zal in 1999 worden afgerond., In 1996, a study was started on gastroenteritis in collaboration with the Netherlands Institute of Primary Health Care (NIVEL) among gastroentritis patients in care of a general practitioner. This study was aimed at estimating the incidence of gastroenteritis in general practices, evaluating the effects on humans of preventive measures in the veterinary sector to reduce Salmonella and Campylobacter infections, estimating the relative importance of a broad spectrum of micro-organisms causing gastroenteritis and identifying risk factors. The study of gastroenteritis per 10,000 person years consists of an enumeration study and a case control. The incidence from May 1996-May 1998 was estimated at 77 GP consultations. This is slightly lower than the incidence in a comparable study of 90 per 10,000 person years. The most important micro-organisms from 1992-1993 were Campylobacter spp , Salmonella spp, rotavirus, Small Round Structured Viruses (SRSV), Giardia lamblia and Dientamoeba fragilis. However, the latter two were found frequently in controls as well. The most important risk factors for contracting gastroenteritis were travel to Asia (OR=25.8 95% c.i. 3.0-220.9) and other developing countries (OR=8.7 95% c.i.1.1-70.4), and chronic gastrointestinal disorders (OR=6.5 95% c.i. 3.6-11.4). Differences in risk factors were found for bacterial, viral and parasitic gastroenteritis. The data collection will be completed in 1999.
- Published
- 1999
12. Interim-rapportage van onderzoek naar gastro-enteritis in huisartsenpeilstations (NIVEL) 1996-1999. Resultaten van het eerste jaar
- Author
-
CIE, de Wit MAS, Kortbeek LM, van Leeuwen WJ, Koopmans MPG, Vinje J, Bartelds AIM, Conyn-van Spaendonck MAE, CIE, de Wit MAS, Kortbeek LM, van Leeuwen WJ, Koopmans MPG, Vinje J, Bartelds AIM, and Conyn-van Spaendonck MAE
- Abstract
RIVM rapport:In 1996 is een onderzoek gestart naar gastro-enteritis in huisartsenpraktijken. Het onderzoek zal doorgaan tot in 1999. In dit rapport zijn de resultaten van het eerste jaar beschreven. Bij 33 van de 43 peilstations werd een patient-controleonderzoek uitgevoerd. De incidentie van gastro-enteritis, gecorrigeerd voor onvolledigheid van meldingen, was deze 79 per 10.000 personen per jaar. De gecorrigeerde incidentie is vergelijkbaar met de incidentie gemeten in huisartsenpeilstationonderzoek in 1992-1993 van 90 per 10.000 personen per jaar. Het percentage van de patienten waarbij Salmonella kon worden aangetoond (3,5%) was iets lager dan in 1992-1993 (4,4%); het percentage van de patienten waarbij Campylobacter werd gevonden (9,2%) was significant lager dan in 1992-1993 (14,6%). In totaal kon bij 39% van de patienten en bij 22% van de controles een pathogeen worden aangetoond. Dit is een winst van 23% bij patienten ten opzichte van de resultaten bij testen op het standaard diagnostisch pakket. Indien personen die antibiotica hadden gebruikt in de week voor monstername, personen die al meer dan een week klachten hadden en personen van wie het monster langer dan 2 dagen onderweg was geweest, werden uitgesloten was het percentage van de patienten waarbij een pathogeen werd aangetoond 49%. De bevinding dat ook bij 22% van de personen zonder gastro-enteritis een pathogeen werd gevonden, geeft aan dat het aantonen van een pathogeen niet op een causale relatie met gastro-enteritis hoeft te duiden en onderstreept het belang om in dergelijk onderzoek controles te betrekken., In 1996 a physician-based Sentinel-study was started to study the incidence of gastroenteritis and associated pathogens, to identify risk factors and to estimate the disease burden. The study is to be continued until 1999. The Sentinel practitioners enumerate all patients that consult them with gastroenteritis, and in 33 of the 43 Sentinel practices a case-control study is conducted. Results from the first year are published in this report. The incidence of gastroenteritis corrected for incompleteness of the enumeration was 79 per 10,000 person years. This is comparable with the incidence of 90 per 10,000 person years found in a similar study in 1992-1993. Salmonella was found in 3.5% of the patients; Campylobacter in 9.2%. The prevalence of Campylobacter was significantly lower than in a similar study in 1992-1993. The total percentage of patients in which a pathogen could be found was 39%. This percentage increased to 49% when excluding patients who had gastrointestinal complaints for more than a week before consulting a GP, patients whose samples were in the mail-system for more than two days and patients who had used antibiotics in the week before submitting the sample.
- Published
- 1998
13. Een inventarisatie van laboratoriumdiagnostiek van volksgezondheid-relevante micro-organismen
- Author
-
LIS, Schellekens JFP, Kortbeek LM, Dorigo-Zetsma JW, Wijgergangs LM, LIS, Schellekens JFP, Kortbeek LM, Dorigo-Zetsma JW, and Wijgergangs LM
- Abstract
RIVM rapport:Het inventariseren, binnen Nederland, van de beschikbaarheid van methoden en expertise voor laboratorium-diagnostiek van volksgezondheid-relevante humane infectieziekten. Een selectie van bacterien, parasieten, schimmels en virussen werd gemaakt op basis van de lijst van aangifteplichtige ziekten en de verwekkers van infectieziekten waarvoor officiele protocollen voor beheersing en bestrijding in het kader van volksgezondheid bestaan (eerste categorie). In een later stadium werden enkele 'opduikende' micro-organismen toegevoegd aan deze selectie (tweede categorie). Middels schriftelijke enquetes en interviews met stafleden van enkele grote microbiologische laboratoria, werden gegevens verzameld betreffende de beschikbare methoden voor laboratorium-diagnostiek. Voor alle pathogenen werd tevens informatie verzameld over indicatoren als incidentie en lethaliteit, karakteristieken van het pathogeen als transmissie-wijze en mogelijke reservoirs, en enkele andere factoren als beschikbaarheid van vaccinatie-mogelijkheid en kans op outbreaks. De inventarisatie betrof 105 micro-organismen, 66 van de eerste categorie (36 bacterien, 9 parasieten/schimmels en 21 virussen) en 39 van de tweede categorie (3 bacterien, 8 parasieten/schimmels, 27 virussen en 1 niet-classificeerbaar agens (BSE)). Per micro-organisme worden de laboratoria (c.q. het laboratorium) vermeld die de laboratorium-diagnostiek van dat agens uitvoeren (c.q uitvoert), inclusief vermelding van de specifiek toegepaste methode(n). In Nederland zijn voor de meeste van de geselecteerde micro-organismen methoden en expertise voor laboratorium-diagnostiek beschikbaar. Voor enkele micro-organismen geldt dat klinische diagnose volstaat en laboratorium-diagnostiek niet beschikbaar is of toegepast wordt. Voor enkele andere micro-organismen zou men de beschikbare laboratorium-diagnostische methoden als suboptimaal kunnen beschouwen. Voor een groot deel van de geinventariseerde micro-organismen functioneert het Rijksinstitit, To make an inventory in the Netherlands of the available methods and expertise for laboratory diagnosis of pathogens, which are relevant for public health. A selection of bacteria, parasites, fungi and viruses was made, based on the list of notifiable diseases and the micro-organisms causing infectious diseases for which official protocols for public health management exist (first category). In a later stage some more þemergingþ micro-organisms were added to this selection (second category). Through questionnaires and interviews with staff members of several large microbiological laboratories, data were collected on the available methods for laboratory diagnosis. For all the pathogens information was collected on health indicators (incidence, lethality), on characteristics of the pathogen (way of transmission, possible reservoirs), and on some other factors (vaccine availability, outbreak potention, etc.In total 105 micro-organisms were included. First category micro-organisms comprised 66 agents (36 bacteria, 9 parasites/fungi and 21 viruses). The second category consisted of 39 agents (3 bacteria, 8 parasites/fungi, 27 viruses and 1 non-classifiable agent (BSE)). Per micro-organism the laboratory or laboratories which perform laboratory diagnosis of that agent, as well as the specific methods applied, are given. Also the background information collected on all the pathogens, is presented. Methods and expertise on laboratory diagnosis are available in the Netherlands for most of the selected micro-organisms. For some micro-organisms/infectious diseases the diagnosis can be made clinically, without use (and availability) of specific laboratory methods. For some other micro-organisms/infectious diseases the laboratory diagnostic methods are suboptimal. Also, in some cases methods are available but the performance in practice is not known because of longtime non-prevalence of the disease. The National Institute for Public Health and The Environment (RIVM) frequently f
- Published
- 1998
14. Interimrapportage van onderzoek naar gastro-enteritis in huisartsenpeilstations (NIVEL 1996-1997). Methoden en resultaten van de eerste vijf maanden
- Author
-
CIE, LIS, LIO, NIVEL, de Wit MAS, Kortbeek LM, Koopmans MPG, van Leeuwen WJ, Bartelds AIM, van Asperen IA, Borgdorff MW, CIE, LIS, LIO, NIVEL, de Wit MAS, Kortbeek LM, Koopmans MPG, van Leeuwen WJ, Bartelds AIM, van Asperen IA, and Borgdorff MW
- Abstract
RIVM rapport:Vanaf januari 1996 worden consulten wegens gastro-enteritis geregistreerd door NIVEL-peilstationartsen in Nederland. Tevens wordt sinds mei 1996 een patient-controleonderzoek uitgevoerd onder deze patienten en op leeftijd gematchte controles die de huisarts consulteren met andere klachten dan gastro-enteritis. Patienten en controles worden gevraagd een vragenlijst in te vullen en een faecesmonster te verzamelen. Met behulp van een vragenlijst wordt informatie verzameld over onder andere leeftijd, geslacht, hoogst voltooide opleiding, nationaliteit, bezoek aan buitenland, zwemmen, geconsumeerde voedselproducten, voedselbehandeling, chronische maag-darmklachten en huisdierbezit. Faecesmonsters worden onderzocht op Salmonella, Campylobacter, Yersinia, Shigella, E.coli O157/VTEC, rotavirus, adenovirus, astrovirus, SRSV en alle darmparasieten. In dit rapport worden de studie-opzet en de resultaten tot september 1996 gepresenteerd. De incidentie van gastro-enteritis, gebaseerd op de registratie van januari tot september 1996 was 0,8 per 100 persoonjaren. Een vragenlijst en faecesmonter werden ontvangen van 64% van de geregistreerde patienten. In 53% van de patienten en in 53% van de controles werd een pathogeen micro-organisme gevonden. Deze studie wordt in 1997 voortgezet., From January 1996 consultations of gastro-enteritis are being registered in sentinel practices in the Netherlands. In parallel, from May 1996, a case-control study is carried out among patients consulting a general practitioner with gastro-enteritis and age-matched controls consulting the same practitioner with other complaints. Patients and controls were asked to complete a questionnaire and to collect a stool sample. With a questionnaire information was obtained about age, gender, highest education, nationality, visits abroad, swimming, consumed foods, foodhandling, chronic gastro-intestinal complaints, pet ownership and others. Stool samples were examined for Campylobacter, Salmonella, Yersinia, Shigella, E.coli O157/VTEC, rotavirus, adenovirus, astrovirus, SRSV and all intestinal parasites. This report presents the study design and results until September 1996. The overall incidence of gastro-enteritis based on the sentinel registration from January until September 1996 was 0.8 per 100 person years. A questionnaire and stool sample were received of 64% of the registered patients. In 53% of patients and 53% of controls a pathogen was found. The registration and the case-control is being continued in 1997.
- Published
- 1997
15. A one-year intensified study of outbreaks of gastroenteritis in The Netherlands.
- Author
-
Van Duynhoven YTH, De Jager CM, Kortbeek LM, Vennema H, Koopmans MPG, Van Leusden F, Van Der Poel WHM, Van Den Broek MJM, eXplosie Project Team, van Duynhoven, Y T H P, de Jager, C M, Kortbeek, L M, Vennema, H, Koopmans, M P G, van Leusden, F, van der Poel, W H M, and van den Broek, M J M
- Published
- 2005
- Full Text
- View/download PDF
16. Population-based Toxoplasma seroprevalence study in The Netherlands.
- Author
-
Kortbeek LM, De Melker HE, Veldhuijzen IK, Conyn-Van Spaendonck MAE, Kortbeek, L M, De Melker, H E, Veldhuijzen, I K, and Conyn-Van Spaendonck, M A E
- Published
- 2004
- Full Text
- View/download PDF
17. Two cases of cutaneous leishmaniasis in Dutch military personnel treated with oral miltefosine
- Author
-
van der Snoek, Eric Martin, Couwenberg, SM, Stijnis, C, Kortbeek, LM, and Schadd, EM
- Abstract
IntroductionIn the Netherlands, cutaneous leishmaniasis is most commonly seen in military personnel deployed on a mission or training abroad. The treatment of two Dutch soldiers who acquired cutaneous leishmaniasis with oral miltefosine was evaluated. Adverse effects were monitored and the improvement of skin lesions was assessed.Case reportsA military nurse with a painless Chiclero's ulcer due to Leishmania (Viannia) braziliensisacquired in Belize and a military physical training instructor with itchy swelling and small ulcer of the back of his left elbow due to L. donovani/infantumcomplex acquired in Ibiza were treated with oral miltefosine 50 mg three times a day for 28 days.DiscussionBoth patients responded well to oral miltefosine. Adverse effects were mild. Increase of creatinine levels was seen while liver transaminase levels were unremarkable.ConclusionsMiltefosine proved to be a convenient, effective and well-tolerated treatment option in the treatment of cutaneous leishmaniasis in Dutch military personnel.
- Published
- 2017
- Full Text
- View/download PDF
18. Identification of gaps in the performance of routine microscopy for the diagnosis of parasitic infections revealed by the Dutch laboratory quality assessment scheme.
- Author
-
Boonstra MB, Koelewijn R, Brienen EAT, Tassche-Borggreve K, Kortbeek LM, Mank TG, Mulder B, Stelma F, van Lieshout L, and van Hellemond JJ
- Subjects
- Humans, Netherlands, Diagnostic Tests, Routine methods, Diagnostic Tests, Routine standards, Quality Assurance, Health Care, Microscopy standards, Microscopy methods, Parasitic Diseases diagnosis
- Published
- 2024
- Full Text
- View/download PDF
19. Taenia martis Neurocysticercosis-Like Lesion in Child, Associated with Local Source, the Netherlands.
- Author
-
Eggink H, Maas M, van den Brand JMA, Dekker J, Franssen F, Hoving EW, Kortbeek LM, Kranendonk MEG, Meiners LC, Rittscher AE, Roelfsema J, and Schölvinck EH
- Subjects
- Male, Child, Animals, Humans, Netherlands, Neurocysticercosis diagnostic imaging, Taenia genetics
- Abstract
A neurocysticercosis-like lesion in an 11-year-old boy in the Netherlands was determined to be caused by the zoonotic Taenia martis tapeworm. Subsequent testing revealed that 15% of wild martens tested in that region were infected with T. martis tapeworms with 100% genetic similarity; thus, the infection source was most likely local.
- Published
- 2024
- Full Text
- View/download PDF
20. Seroprevalence of Toxoplasma gondii and associated risk factors for infection in the Netherlands: third cross-sectional national study.
- Author
-
van den Berg OE, Stanoeva KR, Zonneveld R, Hoek-van Deursen D, van der Klis FR, van de Kassteele J, Franz E, Opsteegh M, Friesema IHM, and Kortbeek LM
- Subjects
- Child, Humans, Cross-Sectional Studies, Netherlands epidemiology, Seroepidemiologic Studies, Antibodies, Protozoan, Risk Factors, Toxoplasma, Toxoplasmosis epidemiology
- Abstract
A third nationally representative serosurvey was performed to study the changes in Toxoplasma gondii (T. gondii) seroprevalence in the Netherlands over a 20-year time span and to identify and confirm risk factors for acquired toxoplasmosis. This cross-sectional study (conducted in 2016/2017) was designed similarly to the previous two studies (1995/1996 and 2006/2007) and included a questionnaire and serum sampling among Dutch residents. Factors associated with seropositivity for T. gondii were determined using multivariable analysis of the questionnaire-derived data. The earlier observed decrease in T. gondii seroprevalence between 1995/1996 and 2006/2007 (from 40.5% to 26.0%) did not continue into 2016/2017 (29.9%). Similarly to the previous studies, the seroprevalence increased with age and varied among regions. In all studies, higher T. gondii seropositivity was associated with increasing age, lower educational level, not living in the Southeast, and eating raw or semi-cooked pork. The incidence of congenital toxoplasmosis was estimated at 1.3/1000 (95% CI 0.9-1.8) live-born children in 2017. As the seroprevalence of T. gondii in the Netherlands did not decrease over the last decade, an increase in public health awareness is needed and prevention measures may need to be taken to achieve a further reduction in T. gondii infections in the Netherlands.
- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
21. Risk factors for acute toxoplasmosis in the Netherlands.
- Author
-
Friesema IHM, Hofhuis A, Hoek-van Deursen D, Jansz AR, Ott A, van Hellemond JJ, van der Giessen J, Kortbeek LM, and Opsteegh M
- Subjects
- Pregnancy, Female, Humans, Netherlands epidemiology, Case-Control Studies, Risk Factors, Toxoplasmosis epidemiology, Toxoplasma
- Abstract
Toxoplasmosis caused by the protozoan parasite Toxoplasma gondii occurs worldwide. Infections range from asymptomatic to life-threatening. T. gondii infection is acquired either via bradyzoites in meat or via oocysts in the environment, but the relative importance of these path ways and the different sources remains unclear. In this study, possible risk factors for toxoplasmosis in the Netherlands were investigated. A case-control study was conducted including persons with recent infection and individuals with a negative test result for IgM and IgG for T. gondii between July 2016 and April 2021. A total of 48 cases and 50 controls completed the questionnaire. Food history and environmental exposure were compared using logistic regression. Consumption of different meats was found to be associated with recent infection. In the multivariable model, adjusted for age, gender, and pregnancy, consumption of large game meat (adjusted odds ratio (aOR) 8.2, 95% confidence interval 1.6-41.9) and sometimes (aOR 4.1, 1.1-15.3) or never (aOR 15.9, 2.2-115.5) washing hands before food preparation remained. These results emphasize the value of the advice to be careful with the consumption of raw and undercooked meat. Good hand hygiene could also be promoted in the prevention of T. gondii infection.
- Published
- 2023
- Full Text
- View/download PDF
22. First Case of Human Brucella canis Infection in the Netherlands.
- Author
-
Kolwijck E, Lutgens SPM, Visser VXN, van Apeldoorn MJ, Graham H, Koets AP, Schrauwen MMWP, Reubsaet FAG, Broens EM, and Kortbeek LM
- Subjects
- Animals, Dogs, Female, Humans, Europe, Netherlands, Brucella canis, Brucellosis diagnosis, Brucellosis veterinary, Dog Diseases diagnosis
- Abstract
A patient was diagnosed with Brucella canis following exposure to infected dogs in her breeding facility. Transboundary spread of B. canis through (illegal) import of infected dogs to non-endemic countries in Europe suggest that B. canis infection should be considered in European patients with occupational exposure to dogs., Competing Interests: Potential conflicts of interest. All authors: No reported conflicts. All authors have submitted the ICMJE Form for Disclosure of Potential Conflicts of Interest., (© The Author(s) 2022. Published by Oxford University Press on behalf of the Infectious Diseases Society of America. All rights reserved. For permissions, please e-mail: journals.permissions@oup.com.)
- Published
- 2022
- Full Text
- View/download PDF
23. Towards a sensitive and accurate interpretation of molecular testing for SARS-CoV-2: a rapid review of 264 studies.
- Author
-
Stanoeva KR, van der Eijk AA, Meijer A, Kortbeek LM, Koopmans MPG, and Reusken CBEM
- Subjects
- Humans, Sensitivity and Specificity, COVID-19 diagnosis, COVID-19 Testing, Molecular Diagnostic Techniques
- Abstract
BackgroundSensitive molecular diagnostics and correct test interpretation are crucial for accurate COVID-19 diagnosis and thereby essential for good clinical practice. Furthermore, they are a key factor in outbreak control where active case finding in combination with isolation and contact tracing are crucial.AimWith the objective to inform the public health and laboratory responses to the pandemic, we reviewed current published knowledge on the kinetics of SARS-CoV-2 infection as assessed by RNA molecular detection in a wide range of clinical samples.MethodsWe performed an extensive search on studies published between 1 December 2019 and 15 May 2020, reporting on molecular detection and/or isolation of SARS-CoV-2 in any human laboratory specimen.ResultsWe compiled a dataset of 264 studies including 32,515 COVID-19 cases, and additionally aggregated data points (n = 2,777) from sampling of 217 adults with known infection timeline. We summarised data on SARS-CoV-2 detection in the respiratory and gastrointestinal tract, blood, oral fluid, tears, cerebrospinal fluid, peritoneal fluid, semen, vaginal fluid; where provided, we also summarised specific observations on SARS-CoV-2 detection in pregnancy, infancy, children, adolescents and immunocompromised individuals.ConclusionOptimal SARS-CoV-2 molecular testing relies on choosing the most appropriate sample type, collected with adequate sampling technique, and with the infection timeline in mind. We outlined knowledge gaps and directions for future well-documented systematic studies.
- Published
- 2021
- Full Text
- View/download PDF
24. Toxoplasma gondii seropositivity in patients with depressive and anxiety disorders.
- Author
-
de Bles NJ, van der Does JEH, Kortbeek LM, Hofhuis A, van Grootheest G, Vollaard AM, Schoevers RA, van Hemert AM, Penninx BWJH, Rius-Ottenheim N, and Giltay EJ
- Abstract
Introduction: Toxoplasma gondii (T. gondii) is an obligate intracellular parasite that is estimated to be carried by one-third of the world population. Latent T. gondii infection has been linked to several neuropsychiatric mood disorders and behaviors. The aim of the present study was to examine whether T. gondii seropositivity is associated with affective disorders, as well as with aggression reactivity and suicidal thoughts., Methods: In the Netherlands Study of Depression and Anxiety (NESDA), T. gondii antibodies were assessed in patients with current depressive (n = 133), anxiety (n = 188), comorbid depressive and anxiety (n = 148), and remitted disorders (n = 889), as well as in healthy controls (n = 373) based on DSM-IV criteria. Seropositivity was analyzed in relation to disorder status, aggression reactivity and suicidal thoughts using multivariate analyses of covariance and regression analyses., Results: Participants were on average 51.2 years ( SD = 13.2), and 64.4% were female. Seropositivity was found in 673 participants (38.9%). A strong positive association between T. gondii seropositivity and age was observed. No significant associations were found between T. gondii seropositivity and disorder status, aggression reactivity and suicidal thoughts. The adjusted odds ratio (OR) for any remitted disorder versus controls was 1.13 (95% CI: 0.87-1.49), and for any current disorder versus controls was 0.94 (95% CI: 0.69-1.28)., Conclusions: No evidence was found for a relationship between affective disorders and T. gondii infection in the current sample., Competing Interests: The authors declare that they have no known competing financial interests or personal relationships that could have appeared to influence the work reported in this paper., (© 2021 The Authors.)
- Published
- 2020
- Full Text
- View/download PDF
25. Toxoplasma gondii-specific IgG avidity testing in pregnant women.
- Author
-
Garnaud C, Fricker-Hidalgo H, Evengård B, Álvarez-Martínez MJ, Petersen E, Kortbeek LM, Robert-Gangneux F, Villena I, Costache C, Paul M, Meroni V, Guy E, Chiodini PL, Brenier-Pinchart MP, and Pelloux H
- Subjects
- Female, Humans, Pregnancy, Pregnancy Complications, Parasitic parasitology, Antibody Affinity, Immunoglobulin G blood, Pregnancy Complications, Parasitic diagnosis, Toxoplasma immunology
- Abstract
Background: The parasite Toxoplasma gondii can cause congenital toxoplasmosis following primary infection in a pregnant woman. It is therefore important to distinguish between recent and past infection when both T. gondii-specific IgM and IgG are detected in a single serum in pregnant women. Toxoplasma gondii-specific IgG avidity testing is an essential tool to help to date the infection. However, interpretation of its results can be complex., Objectives: To review the benefits and limitations of T. gondii-specific avidity testing in pregnant women, to help practitioners to interpret the results and adapt the patient management., Sources: PubMed search with the keywords avidity, toxoplasmosis and Toxoplasma gondii for articles published from 1989 to 2019., Content: Toxoplasma gondii-specific IgG avidity testing remains a key tool for dating a T. gondii infection in immunocompetent pregnant women. Several commercial assays are available and display comparable performances. A high avidity result obtained on a first-trimester serum sample is indicative of a past infection, which occurred before pregnancy. To date, a low avidity result must still be considered as non-informative to date the infection, although some authors suggest that very low avidity results are highly suggestive of recent infections depending on the assay. Interpretation of low or grey zone avidity results on a first-trimester serum sample, as well as any avidity result on a second-trimester or third-trimester serum sample, is more complex and requires recourse to expert toxoplasmosis laboratories., Implications: Although used for about 30 years, T. gondii-specific avidity testing has scarcely evolved. The same difficulties in interpretation have persisted over the years. Some authors have proposed additional thresholds to exclude an infection of <9 months, or in contrast to confirm a recent infection. Such thresholds would be of great interest to adapt management of pregnant women and avoid unnecessary treatment; however, they need confirmation and further studies., (Copyright © 2020 European Society of Clinical Microbiology and Infectious Diseases. Published by Elsevier Ltd. All rights reserved.)
- Published
- 2020
- Full Text
- View/download PDF
26. Clinical relevance of enteropathogen co-infections in preschool children-a population-based repeated cross-sectional study.
- Author
-
Pijnacker R, van Pelt W, Vennema H, Kortbeek LM, Notermans DW, Franz E, and Mughini-Gras L
- Subjects
- Child, Preschool, Cross-Sectional Studies, Dientamoebiasis epidemiology, Enteropathogenic Escherichia coli, Escherichia coli Infections epidemiology, Family Characteristics, Feces microbiology, Feces parasitology, Feces virology, Female, Gastroenteritis microbiology, Gastroenteritis parasitology, Gastroenteritis virology, Humans, Infant, Infant, Newborn, Male, Netherlands epidemiology, Risk Factors, Rotavirus Infections epidemiology, Coinfection epidemiology, Gastroenteritis epidemiology
- Abstract
Objectives: This study aimed to (i) determine risk factors for enteropathogen co-infections, (ii) determine whether enteropathogen co-infections influence gastroenteritis risk, and (iii) determine whether enteropathogen co-infection occurred randomly in preschool children., Methods: A monthly-repeated cross-sectional survey in Dutch children aged 0-48 months was conducted during October 2012 to October 2014. A total of 981 stool samples were collected along with questionnaires collecting data on gastrointestinal symptoms and potential risk factors; 822 samples were successfully tested for 19 enteropathogens using real-time multiplex PCRs. Logistic regression analysis assessed co-infections in relation to gastroenteritis and potential risk factors., Results: In all, 598/822 (72.7%) stool samples tested positive for at least one enteropathogen, of which 290 (48.5%) were positive for two or more enteropathogens. Risk factors for two or more enteropathogen co-infections were young age (<12 months, OR 1.9, 95% CI 1.1-3.3; 13-36 months, OR 1.7, 95% CI 1.1-2.5, versus 37-48 months), day-care attendance (OR 1.8, 95% CI 1.3-2.5), households with three or more children versus those with one child (OR 1.7, 95% CI 1.1-2.8). Stool samples collected in spring less often had two or more enteropathogens versus summer (OR 0.4, 95% CI 0.2-0.7). Food allergy was a risk factor for three or more enteropathogen co-infections (OR 3.2, 95% CI 1.1-8.9). The frequency of co-infection was higher than expected for norovirus GI/norovirus GII, Clostridium difficile/norovirus GI, C. difficile/rotavirus, astrovirus/Dientamoeba fragilis, atypical enteropathogenic Escherichia coli/adenovirus, typical enteropathogenic E. coli/adenovirus, and enteroaggregative E. coli/astrovirus. No co-infection was associated with increased gastroenteritis risk., Conclusions: Risk factors for enteropathogen co-infections were identified and specific enteropathogens co-occurred significantly more often than expected by chance. Enteropathogen co-infections were not associated with increased gastroenteritis risk, calling into question their clinical relevance in preschool children., (Copyright © 2018 European Society of Clinical Microbiology and Infectious Diseases. Published by Elsevier Ltd. All rights reserved.)
- Published
- 2019
- Full Text
- View/download PDF
27. Accounting for long-term manifestations of Cryptosporidium spp infection in burden of disease and cost-of-illness estimations, the Netherlands (2013-2017).
- Author
-
Monge S, Pijnacker R, van Pelt W, Franz E, Kortbeek LM, and Mangen MJ
- Subjects
- Cryptosporidiosis epidemiology, Cryptosporidiosis pathology, Databases, Factual, Diarrhea etiology, Humans, Netherlands epidemiology, Pain etiology, Public Health, Quality-Adjusted Life Years, Cost of Illness, Cryptosporidiosis economics
- Abstract
Background: Burden of disease (BoD) estimations are increasingly used to prioritize public health interventions. Previous Cryptosporidium BoD models accounted only for acute episodes, while there is increasing evidence of long-term manifestations. Our objective was to update Cryptosporidium BoD and cost-of-illness (COI) models and to estimate BoD and COI for the Netherlands in years 2013-2017., Methods: We performed a scoping literature review and drew an outcome tree including long-term manifestations for which sufficient evidence was found, such as recurrent diarrhea and joint pain. We chose the Disability-Adjusted Life Year (DALY) metric to synthesize years of life lost due mortality (YLLs) and years lived with disability due to non-fatal outcomes (YLDs). For the costs, we adopted a societal perspective accounting for direct healthcare costs, patient costs and productivity losses. Uncertainty was managed using Latin Hypercube sampling (30,000 iterations)., Results: In the Netherlands in 2017, we estimated 50,000 Cryptosporidium cases (95% uncertainty interval (UI): 15,000-102,000), 7,000 GP visits, 300 hospitalizations and 3 deaths, resulting in 137 DALYs (95%UI: 54-255) and €19.2 million COI (95%UI: €7.2 million- €36.2 million). Estimates were highest for 2016 (218 DALYs and €31.1 million in COI), and lowest in 2013 (100 DALYs and €13.8 million in COI). Most of the BoD was attributable to YLD (≈80% of DALYs). The most important cost was productivity losses (≈90% of total COI). Long-term manifestations, including recurring diarrhea and joint pain, accounted for 9% of the total DALYs and 7% of the total COI., Conclusion: Current evidence supports the inclusion of long-term manifestations in Cryptosporidium models, which contribute close to 10% of the total DALYs and costs. This may be an underestimation, as we were conservative in our assumptions. Cryptosporidium should be considered a priority organism with respect to public health surveillance, even in industrialized countries with high hygiene standards., Competing Interests: The authors have declared that no competing interests exist.
- Published
- 2019
- Full Text
- View/download PDF
28. The design of a Social Cost-Benefit Analysis of preventive interventions for toxoplasmosis: An example of the One Health approach.
- Author
-
Suijkerbuijk AWM, van Gils PF, Bonačić Marinović AA, Feenstra TL, Kortbeek LM, Mangen MJ, Opsteegh M, de Wit GA, and van der Giessen JWB
- Subjects
- Animal Husbandry, Animals, Cat Diseases epidemiology, Cat Diseases prevention & control, Cats, Cost of Illness, Food Parasitology, Food Storage, Freezing, Humans, Meat parasitology, Netherlands epidemiology, Protozoan Vaccines immunology, Socioeconomic Factors, Swine, Swine Diseases epidemiology, Swine Diseases parasitology, Swine Diseases prevention & control, Toxoplasmosis economics, Toxoplasmosis epidemiology, Toxoplasmosis, Animal economics, Cost-Benefit Analysis, One Health, Toxoplasmosis prevention & control, Toxoplasmosis, Animal prevention & control
- Abstract
Toxoplasma gondii infections cause a large disease burden in the Netherlands, with an estimated health loss of 1,900 Disability Adjusted Life Years and a cost-of-illness estimated at €44 million annually. Infections in humans occur via exposure to oocysts in the environment and after eating undercooked meat containing tissue cysts, leading to asymptomatic or mild symptoms, but potentially leading to the development of ocular toxoplasmosis. Infection in pregnant women can lead to stillbirth and disorders in newborns. At present, prevention is only targeted at pregnant women. Cat vaccination, freezing of meat destined for undercooked consumption and enhancing biosecurity in pig husbandries are possible interventions to prevent toxoplasmosis. As these interventions bear costs for sectors in society that differ from those profiting from the benefits, we perform a social cost-benefit analysis (SCBA). In an SCBA, costs and benefits of societal domains affected by the interventions are identified, making explicit which stakeholder pays and who benefits. Using an epidemiological model, we consider transmission of T. gondii after vaccination of all owned cats or cats at livestock farms. To identify relevant high-risk meat products that will be eaten undercooked, a quantitative microbial risk assessment model developed to attribute predicted T. gondii infections to specific meat products will be used. In addition, we evaluate serological monitoring of pigs at slaughter followed by an audit and tailor made advice for farmers in case positive results were found. The benefits will be modelled stochastically as reduction in DALYs and monetized in Euro's following reference prices for DALYs. If the balance of total costs and benefits is positive, this will lend support to implementation of these preventive interventions at the societal level. Ultimately, the SCBA will provide guidance to policy makers on the most optimal intervention measures to reduce the disease burden of T. gondii in the Netherlands., (Copyright © 2017 The Authors. Zoonoses and Public Health Published by Blackwell Verlag GmbH.)
- Published
- 2018
- Full Text
- View/download PDF
29. Molecular characterization of human Cryptosporidium spp. isolates after an unusual increase in late summer 2012.
- Author
-
Roelfsema JH, Sprong H, Cacciò SM, Takumi K, Kroes M, van Pelt W, Kortbeek LM, and van der Giessen JW
- Subjects
- Cryptosporidiosis parasitology, Cryptosporidium genetics, Genotype, Genotyping Techniques, Humans, Microsatellite Repeats, Protozoan Proteins genetics, Cryptosporidiosis epidemiology, Cryptosporidium classification, Cryptosporidium isolation & purification, Genetic Variation
- Abstract
Background: During the late summer 2012, a number of medical microbiological laboratories (MMLs) reported an unusual increase in cases of cryptosporidiosis, a gastrointestinal infection caused by the protozoan parasites Cryptosporidium spp. Prompted by this signal, the National Institute of Public Health and the Environment (RIVM) started an epidemiological investigation into possible causes. Simultaneously, samples diagnosed at MMLs were sent to RIVM for genotyping, aiming to further identify the possible source of the increase., Methods: Genotyping was performed by sequencing a fragment of the GP60 gene. Additional genotyping was performed on a subset of samples using six microsatellite markers. Population genetic analysis was performed using BEAST., Results: The majority of the samples were typed as C. hominis, and a single GP60 genotype (IbA10G2) largely predominated. Genotyping microsatellite markers further supported the circulation of a single genetic type. Population genetic analysis with genotypes found in previous years is inconsistent with a decrease in effective population size., Conclusions: The conclusion of this finding is that the rise reflects more an overall increase and not a common source outbreak.
- Published
- 2016
- Full Text
- View/download PDF
30. Novel PCRs for differential diagnosis of cestodes.
- Author
-
Roelfsema JH, Nozari N, Pinelli E, and Kortbeek LM
- Subjects
- Animals, Cyclooxygenase 1 genetics, DNA, Helminth chemistry, DNA, Helminth isolation & purification, Diagnosis, Differential, Echinococcosis diagnosis, Echinococcus genetics, Genetic Markers, Humans, NAD genetics, Sensitivity and Specificity, Taenia genetics, Taeniasis diagnosis, Cestode Infections diagnosis, Echinococcus classification, Electron Transport Complex I genetics, Polymerase Chain Reaction, RNA, Ribosomal genetics, Taenia classification
- Abstract
Cestodes or tapeworms belong to a diverse group of helminths. The adult Taenia saginata and Taenia solium tapeworm can infest the human gut and the larval stage of Echinococcus spp. and T. solium can infect tissues of the human body, causing serious disease. Molecular diagnostics can be performed on proglottids, eggs and on cyst fluids taken by biopsy. Detection of cestodes when a helminthic infection is suspected is of vital importance and species determination is required for appropriate patient care. For routine diagnostics a single test that is able to detect and type a range of cestodes is preferable. We sought to improve our diagnostic procedure that used to rely on PCR and subsequent sequencing of the Cox1 and Nad1 genes. We have compared these PCRs with novel PCRs on the 12S rRNA and Nad5 gene and established the sensitivity and specificity. A single PCR on the 12S gene proved to be very suitable for detection and specification of Taenia sp. and Echinococcus sp. Both targets harbour enough polymorphic sites to determine the various Echinococcus species. The 12S PCR was most sensitive of all tested., (Copyright © 2015 Elsevier Inc. All rights reserved.)
- Published
- 2016
- Full Text
- View/download PDF
31. Cost-of-illness and disease burden of food-related pathogens in the Netherlands, 2011.
- Author
-
Mangen MJ, Bouwknegt M, Friesema IH, Haagsma JA, Kortbeek LM, Tariq L, Wilson M, van Pelt W, and Havelaar AH
- Subjects
- Animals, Caliciviridae Infections economics, Caliciviridae Infections epidemiology, Food Microbiology statistics & numerical data, Health Care Costs, Humans, Incidence, Listeriosis economics, Listeriosis epidemiology, Meat microbiology, Meat virology, Netherlands epidemiology, Norovirus physiology, Cost of Illness, Food Microbiology economics
- Abstract
To inform risk management decisions on control and prevention of food-related disease, both the disease burden expressed in Disability Adjusted Life Years (DALY) and the cost-of-illness of food-related pathogens are estimated and presented. Disease burden of fourteen pathogens that can be transmitted by food, the environment, animals and humans was previously estimated by Havelaar et al. (2012). In this paper we complement these by cost-of-illness estimates. Together, these present a complete picture of the societal burden of food-related diseases. Using incidence estimates for 2011, community-acquired non-consulting cases, patients consulting their general practitioner, hospitalized patients and the incidence of sequelae and fatal cases, estimates were obtained for DALYs, direct healthcare costs (e.g. costs for doctor's fees, hospitalizations and medicines), direct non-healthcare costs (e.g. travel costs to and from the doctor), indirect non-healthcare costs (e.g. productivity loss, special education) and total costs. The updated disease burden for 2011 was equal to 13,940 DALY/year (undiscounted) or 12,650 DALY/year (discounted at 1.5%), and was of the same magnitude as previous estimates. At the population-level thermophilic Campylobacter spp., Toxoplasma gondii and rotavirus were associated with the highest disease burden. Perinatal listeriosis infection was associated with the highest DALY per symptomatic case. The total cost-of-illness in 2011 of fourteen food-related pathogens and associated sequelae was estimated at € 468 million/year, if undiscounted, and at € 416 million/year if discounted by 4%. Direct healthcare costs accounted for 24% of total costs, direct non-healthcare costs for 2% and indirect non-healthcare costs for 74% of total costs. At the population-level, norovirus had the highest total cost-of-illness in 2011 with € 106 million/year, followed by thermophilic Campylobacter spp. (€ 76 million/year) and rotavirus (€ 73 million/year). Cost-of-illness per infected case varied from € 150 for Clostridium perfringens intoxications to € 275,000 for perinatal listeriosis. Both incident cases and fatal cases are more strongly correlated with COI/year than with DALY/year. More than 40% of all cost-of-illness and DALYs can be attributed to food, in total € 168 million/year and 5,150 DALY/year for 2011. Beef, lamb, pork and poultry meat alone accounted for 39% of these costs. Products of animal origin accounted for € 86 million/year (or 51% of the costs attributed to food) and 3,320 DALY/year (or 64% of the disease burden attributed to food). Among the pathogens studied Staphylococcus aureus intoxications accounted for the highest share of costs attributed to food (€ 47.1 million/year), followed by Campylobacter spp. (€ 32.0 million/year) and norovirus (€ 17.7 million/year)., (Copyright © 2014 Elsevier B.V. All rights reserved.)
- Published
- 2015
- Full Text
- View/download PDF
32. Two cases of Plasmodium falciparum malaria in the Netherlands without recent travel to a malaria-endemic country.
- Author
-
Arends JE, Oosterheert JJ, Kraaij-Dirkzwager MM, Kaan JA, Fanoy EB, Haas PJ, Scholte EJ, Kortbeek LM, and Sankatsing SU
- Subjects
- Administration, Intravenous, Adult, Antimalarials therapeutic use, Female, Fever drug therapy, Humans, Malaria, Falciparum drug therapy, Male, Netherlands, Public Health, Quinine therapeutic use, Travel, Treatment Outcome, Young Adult, Malaria, Falciparum diagnosis, Malaria, Falciparum transmission, Plasmodium falciparum isolation & purification
- Abstract
Recently, two patients of African origin were given a diagnosis of Plasmodium falciparum malaria without recent travel to a malaria-endemic country. This observation highlights the importance for clinicians to consider tropical malaria in patients with fever. Possible transmission routes of P. falciparum to these patients will be discussed. From a public health perspective, international collaboration is crucial when potential cases of European autochthonous P. falciparum malaria in Europe re considered.
- Published
- 2013
- Full Text
- View/download PDF
33. Brachyspira species and gastroenteritis in humans.
- Author
-
Westerman LJ, de Boer RF, Roelfsema JH, Friesema IH, Kortbeek LM, Wagenaar JA, Bonten MJ, and Kusters JG
- Subjects
- Female, Gastroenteritis microbiology, Gram-Negative Bacterial Infections microbiology, Humans, Male, Brachyspira isolation & purification, Gastroenteritis epidemiology, Gram-Negative Bacterial Infections epidemiology
- Abstract
Brachyspira species have been implicated as a potential cause of gastroenteritis in humans; this is, however, controversial. In 733 gastroenteritis cases and 464 controls, we found 29 samples positive for Brachyspira species (2.3% of cases and 2.6% of controls; P = 0.77). Brachyspira species were not associated with gastroenteritis in humans.
- Published
- 2013
- Full Text
- View/download PDF
34. Simultaneous increase of Cryptosporidium infections in the Netherlands, the United Kingdom and Germany in late summer season, 2012.
- Author
-
Fournet N, Deege MP, Urbanus AT, Nichols G, Rosner BM, Chalmers RM, Gorton R, Pollock KG, van der Giessen JW, Wever PC, Dorigo-Zetsma JW, Mulder B, Mank TG, Overdevest I, Kusters JG, van Pelt W, and Kortbeek LM
- Subjects
- Adolescent, Adult, Age Distribution, Case-Control Studies, Child, Cryptosporidiosis parasitology, Cryptosporidium classification, Cryptosporidium isolation & purification, Female, Genotype, Germany epidemiology, Humans, Immunoenzyme Techniques, Incidence, Male, Netherlands epidemiology, Polymerase Chain Reaction, Risk Factors, Seasons, Sex Distribution, United Kingdom epidemiology, Young Adult, Cryptosporidiosis epidemiology, Cryptosporidium genetics, Feces parasitology
- Abstract
Starting August 2012, an increase in Cryptosporidium infections was reported in the Netherlands, the United Kingdom and Germany. It represented a 1.8 to 4.9-fold increase compared to previous years. Most samples were C. hominis IbA10G2. A case–control study was performed in the Netherlands but did not identify an endemic source. A case–case study in the north of England found travel abroad to be the most common risk factor.
- Published
- 2013
35. The KIzSS network, a sentinel surveillance system for infectious diseases in day care centers: study protocol.
- Author
-
Enserink R, Noel H, Friesema IH, de Jager CM, Kooistra-Smid AM, Kortbeek LM, Duizer E, van der Sande MA, Smit HA, and Pelt Wv
- Subjects
- Child Day Care Centers statistics & numerical data, Child, Preschool, Communicable Diseases microbiology, Communicable Diseases parasitology, Female, Gastrointestinal Diseases microbiology, Humans, Infant, Infant, Newborn, Male, Prospective Studies, Sentinel Surveillance, Communicable Diseases epidemiology
- Abstract
Background: Day care-associated infectious diseases are widely recognized as a public health problem but rarely studied. Insights into their dynamics and their association with the day care setting are important for effective decision making in management of infectious disease control. This paper describes the purpose, design and potential of our national multi-center, day care-based sentinel surveillance network for infectious diseases (the KIzSS network). The aim of the KIzSS network is to acquire a long-term insight into the syndromic and microbiological aspects of day care-related infectious diseases and associated disease burden and to model these aspects with day care setting characteristics., Methods/design: The KIzSS network applies a prospective cohort design, following day care centers rather than individual children or staff members over time. Data on infectious disease symptoms and related morbidity (children and staff), medical consumption, absenteeism and circulating enteric pathogens (children) are collected on a daily, weekly or monthly basis. Every two years, a survey is performed to assess the characteristics of participating day care centers., Discussion: The KIzSS network offers a unique potential to study infectious disease dynamics in the day care setting over a sustained period of time. The created (bio)databases will help us to assess day care-related disease burden of infectious diseases among attending children and staff and their relation with the day care setting. This will support the much needed development of evidence-based and pragmatic guidelines for infectious disease control in day care centers.
- Published
- 2012
- Full Text
- View/download PDF
36. Aetiology of acute gastroenteritis in adults requiring hospitalization in The Netherlands.
- Author
-
Friesema IH, De Boer RF, Duizer E, Kortbeek LM, Notermans DW, Smeulders A, Bogerman J, Pronk MJ, Uil JJ, Brinkman K, Koopmans MP, Kooistra-Smid AM, and Van Duynhoven YT
- Subjects
- Adult, Aged, Aged, 80 and over, Feces microbiology, Feces parasitology, Feces virology, Female, Gastroenteritis pathology, Humans, Incidence, Male, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Rotavirus isolation & purification, Surveys and Questionnaires, Young Adult, Gastroenteritis epidemiology, Gastroenteritis etiology, Hospitalization
- Abstract
SUMMARY Infectious gastroenteritis causes a considerable burden of disease worldwide. Effective control should be targeted at diseases with the highest burden and costs. Therefore, an accurate understanding of the relative importance of the different microorganisms is needed. The objective of this study was to determine the incidence and aetiology of gastroenteritis in adults requiring hospital admission in The Netherlands. Five hospitals enrolled patients admitted with gastroenteritis for about 1 year during the period May 2008 to November 2009. Participants completed questionnaires and provided a faecal sample. The hospital completed a clinical questionnaire. In total, 44 adults hospitalized for gastroenteritis were included in the study. The cases had serious symptoms, with 31% subsequently developing kidney failure. One or more pathogens were found in 59% of cases. Overall, rotavirus (22%) was the most common infection. Co-infections were observed relatively often (22%). This study emphasizes that rotavirus can also cause serious illness in adults.
- Published
- 2012
- Full Text
- View/download PDF
37. Disease burden of foodborne pathogens in the Netherlands, 2009.
- Author
-
Havelaar AH, Haagsma JA, Mangen MJ, Kemmeren JM, Verhoef LP, Vijgen SM, Wilson M, Friesema IH, Kortbeek LM, van Duynhoven YT, and van Pelt W
- Subjects
- Adolescent, Adult, Aged, Bacterial Infections complications, Bacterial Infections mortality, Bacterial Infections prevention & control, Cause of Death, Child, Child, Preschool, Cohort Studies, Foodborne Diseases complications, Foodborne Diseases prevention & control, Humans, Incidence, Infant, Listeriosis, Male, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Norovirus, Population Surveillance, Public Health, Risk Assessment, Salmonella, Salmonella Infections, Cost of Illness, Persons with Disabilities statistics & numerical data, Foodborne Diseases mortality, Quality-Adjusted Life Years
- Abstract
To inform risk management decisions on control, prevention and surveillance of foodborne disease, the disease burden of foodborne pathogens is estimated using Disability Adjusted Life Years as a summary metric of public health. Fourteen pathogens that can be transmitted by food are included in the study (four infectious bacteria, three toxin-producing bacteria, four viruses and three protozoa). Data represent the burden in the Netherlands in 2009. The incidence of community-acquired non-consulting cases, patients consulting their general practitioner, those admitted to hospital, as well as the incidence of sequelae and fatal cases is estimated using surveillance data, cohort studies and published data. Disease burden includes estimates of duration and disability weights for non-fatal cases and loss of statistical life expectancy for fatal cases. Results at pathogen level are combined with data from an expert survey to assess the fraction of cases attributable to food, and the main food groups contributing to transmission. Among 1.8 million cases of disease (approx. 10,600 per 100,000) and 233 deaths (1.4 per 100,000) by these fourteen pathogens, approximately one-third (680,000 cases; 4100 per 100,000) and 78 deaths (0.5 per 100,000) are attributable to foodborne transmission. The total burden is 13,500 DALY (82 DALY per 100,000). On a population level, Toxoplasma gondii, thermophilic Campylobacter spp., rotaviruses, noroviruses and Salmonella spp. cause the highest disease burden. The burden per case is highest for perinatal listeriosis and congenital toxoplasmosis. Approximately 45% of the total burden is attributed to food. T. gondii and Campylobacter spp. appear to be key targets for additional intervention efforts, with a focus on food and environmental pathways. The ranking of foodborne pathogens based on burden is very different compared to when only incidence is considered. The burden of acute disease is a relatively small part of the total burden. In the Netherlands, the burden of foodborne pathogens is similar to the burden of upper respiratory and urinary tract infections., (Copyright © 2012 Elsevier B.V. All rights reserved.)
- Published
- 2012
- Full Text
- View/download PDF
38. The first locally acquired human infection of Echinococcus multilocularis in The Netherlands.
- Author
-
van Dommelen L, Stoot JH, Cappendijk VC, Abdul Hamid MA, Stelma FF, Kortbeek LM, van der Giessen J, and Oude Lashof AM
- Subjects
- Animals, Echinococcosis parasitology, Echinococcosis pathology, Echinococcus multilocularis genetics, Female, Histocytochemistry, Humans, Liver parasitology, Liver pathology, Microscopy, Middle Aged, Netherlands, Radiography, Abdominal, Sequence Analysis, DNA, Tomography, X-Ray Computed, Echinococcosis diagnosis, Echinococcus multilocularis isolation & purification
- Abstract
In the northern part of Western Europe, Echinococcus multilocularis is primarily detected in and spreading among foxes. The present case marks E. multilocularis as an emerging pathogen for humans, as it describes the first human case of probably locally acquired E. multilocularis in The Netherlands, with various interesting clinical aspects.
- Published
- 2012
- Full Text
- View/download PDF
39. Etiology of acute gastroenteritis in children requiring hospitalization in the Netherlands.
- Author
-
Friesema IH, de Boer RF, Duizer E, Kortbeek LM, Notermans DW, Norbruis OF, Bezemer DD, van Heerbeek H, van Andel RN, van Enk JG, Fraaij PL, Koopmans MP, Kooistra-Smid AM, and van Duynhoven YT
- Subjects
- Adolescent, Bacterial Infections microbiology, Case-Control Studies, Child, Child, Preschool, Feces microbiology, Feces parasitology, Feces virology, Female, Hospitals, Humans, Incidence, Infant, Infant, Newborn, Male, Netherlands epidemiology, Parasitic Diseases parasitology, Surveys and Questionnaires, Virus Diseases virology, Viruses classification, Viruses isolation & purification, Bacterial Infections epidemiology, Gastroenteritis epidemiology, Gastroenteritis etiology, Hospitalization statistics & numerical data, Parasitic Diseases epidemiology, Virus Diseases epidemiology
- Abstract
Infectious gastroenteritis causes a considerable burden of disease worldwide. Costs due to gastroenteritis are dominated by the hospitalized cases. Effective control of gastroenteritis should be targeted at the diseases with the highest burden and costs. For that, an accurate understanding of the relative importance of the different bacterial, viral, and parasitic pathogens is needed. The objective of the present study was to determine the incidence and etiology of gastroenteritis requiring hospital admission in the Netherlands. Six hospitals enrolled patients admitted with gastroenteritis for approximately one year over the period May 2008 to November 2009. Participants provided questionnaires and a fecal sample, and the hospital filled out a clinical questionnaire. In total, 143 children hospitalized for gastroenteritis and 64 matched controls were included in the study. Overall incidence of gastroenteritis requiring hospitalization was estimated at 2.92 per 1,000 children aged 0-17 years per year, with the highest incidence in children under the age of 5 years. The full diagnostic panel of pathogens could be studied in fecal samples of 96 cases. One or more pathogens were found in 98% of these cases. Co-infections were observed relatively often (40%). Viruses were detected in 82% of the samples, with rotavirus being most common (56%), bacteria in 32% and parasites in 10%. The present study emphasizes the importance of viral pathogens, especially rotavirus, in hospitalizations of children with gastroenteritis. Policies to reduce (costs of) hospitalizations due to gastroenteritis should therefore be first targeted at rotavirus.
- Published
- 2012
- Full Text
- View/download PDF
40. [Fever, malaise and eosinophilia after consumption of raw fish in Italy: infection by a liver fluke (Opisthorchis felineus)].
- Author
-
Vondeling AM, Lobatto S, Kortbeek LM, Naus H, and Dorigo-Zetsma JW
- Subjects
- Adult, Animals, Fasciola hepatica isolation & purification, Fascioliasis drug therapy, Feces parasitology, Female, Food Parasitology, Humans, Italy, Netherlands, Parasite Egg Count, Travel, Treatment Outcome, Anthelmintics therapeutic use, Fascioliasis diagnosis, Food Contamination analysis, Praziquantel therapeutic use, Seafood parasitology
- Abstract
Background: Infection by a liver fluke (trematode) is rare in Western Europe, but recently a few outbreaks caused by this parasite have been described after consumption of raw freshwater fish caught in Italy., Case Description: A 35-year-old Dutch woman presented with fever, without localising symptoms. Laboratory tests showed pronounced eosinophilia. Microscopy of the faeces showed a liver fluke egg. Upon inquiry, it appeared that she had consumed raw fish (carpaccio of tench) three weeks earlier in a restaurant in Northern Italy. In Italy, 45 people with comparable symptoms were found to be infected by the same parasite. All patients had eaten in the same restaurant. They were treated successfully with praziquantel. The stool egg was from the trematode Opisthorchis felineus., Conclusion: O. felineus lives in the bile ducts of fish-eating mammals. Its life cycle includes freshwater snails and fish. Acute symptoms are fever, malaise and abdominal pain and complications such as liver and bile duct abscesses and cholangitis. Diagnosis is made by microscopic examination of the faeces, confirmed by PCR or by serology.
- Published
- 2012
41. Toxocara and Ascaris seropositivity among patients suspected of visceral and ocular larva migrans in the Netherlands: trends from 1998 to 2009.
- Author
-
Pinelli E, Herremans T, Harms MG, Hoek D, and Kortbeek LM
- Subjects
- Adolescent, Adult, Aged, Aged, 80 and over, Animals, Antibodies, Helminth blood, Child, Child, Preschool, Enzyme-Linked Immunosorbent Assay, Female, Humans, Immunoglobulin G blood, Infant, Infant, Newborn, Male, Netherlands epidemiology, Seroepidemiologic Studies, Young Adult, Ascaris isolation & purification, Larva Migrans epidemiology, Larva Migrans parasitology, Toxocara isolation & purification
- Abstract
Toxocara canis, Toxocara cati and Ascaris suum are roundworms of dogs, cats and pigs, respectively, that can also infect humans. These zoonotic helminths have a worldwide distribution and are also endemic in the Netherlands. Infection with Toxocara sp. may result in visceral larva migrans (VLM) or ocular larva migrans (OLM) caused by the migrating larvae. Although A. suum has been reported to occasionally mature to the adult stage in humans, clinical cases of VLM suspected to be caused by A. suum have been described. Diagnosis of these helminth infections relies mainly on serology. Here we analyse the results from the Toxocara and Ascaris IgG-ELISA from a total of 2,838 serum samples from VLM and OLM suspected patients that were sent to our institution from 1998 to 2009. Results indicate that for each year the Ascaris seropositivity is significantly higher compared to the Toxocara seropositivity. Furthermore, while Toxocara seropositivity has decreased over time, the Ascaris seropositivity has not significantly changed for the past 12 years. The Ascaris and Toxocara seropositivity was also shown to increases with age and, while gender has no influence on the Ascaris seropositivity, males showed higher Toxocara seropositivity.
- Published
- 2011
- Full Text
- View/download PDF
42. Decreased prevalence and age-specific risk factors for Toxoplasma gondii IgG antibodies in The Netherlands between 1995/1996 and 2006/2007.
- Author
-
Hofhuis A, van Pelt W, van Duynhoven YT, Nijhuis CD, Mollema L, van der Klis FR, Havelaar AH, and Kortbeek LM
- Subjects
- Adolescent, Adult, Age Factors, Aged, Child, Child, Preschool, Female, Humans, Immunoglobulin G blood, Infant, Infant, Newborn, Male, Middle Aged, Netherlands epidemiology, Risk Factors, Seroepidemiologic Studies, Young Adult, Antibodies, Protozoan blood, Toxoplasma immunology, Toxoplasmosis epidemiology
- Abstract
To estimate the change in the seroprevalence and risk factors for toxoplasmosis in The Netherlands, a study was conducted in the general population in 2006/2007, similarly designed as a previous study in 1995/1996. Testing 5541 sera for IgG antibodies against Toxoplasma gondii showed a marked decrease of the overall seroprevalence to 26·0% [95% confidence interval (CI) 24·0-28·0], compared to 40·5% (95% CI 37·5-43·4) in 1995/1996. In women of reproductive age the seroprevalence decreased from 35·2% (95% CI 32·9-38·6) in 1995/1996 to 18·5% (95% CI 16·2-20·7) in 2006/2007, leaving the majority of pregnant women susceptible to primary infection with T. gondii and their babies to congenital toxoplasmosis. In participants aged ≥20 years, Toxoplasma seropositivity was associated with living in the Northwest, living in urban areas, low educational level, consumption of raw pork, keeping a cat, and not having occupational contact with clients or patients. For younger participants, risk factors were keeping sheep or cattle, consumption of raw unwashed vegetables and putting sand in the mouth.
- Published
- 2011
- Full Text
- View/download PDF
43. Evaluation and improvement of two PCR targets in molecular typing of clinical samples of Leishmania patients.
- Author
-
Roelfsema JH, Nozari N, Herremans T, Kortbeek LM, and Pinelli E
- Subjects
- Bone Marrow parasitology, DNA, Protozoan chemistry, DNA, Ribosomal analysis, DNA, Ribosomal chemistry, Exons genetics, Humans, Leishmania genetics, Leishmania isolation & purification, Leishmaniasis, Cutaneous diagnosis, Leishmaniasis, Visceral diagnosis, Polymerase Chain Reaction, Polymorphism, Restriction Fragment Length, Prospective Studies, RNA, Ribosomal, 18S genetics, RNA, Ribosomal, 5.8S genetics, Restriction Mapping, Retrospective Studies, Sensitivity and Specificity, Sequence Alignment, Sequence Analysis, DNA, Skin parasitology, DNA, Protozoan analysis, Leishmania classification, Leishmaniasis, Cutaneous parasitology, Leishmaniasis, Visceral parasitology
- Abstract
Leishmaniasis is a disease caused by the unicellular Leishmania parasite. World wide millions of people are affected by this vector born disease. The disease presents itself in different clinical manifestations which are caused by specific Leishmania species. The therapeutic strategy depends on the Leishmania species involved. It is important to detect Leishmania and subsequently type the infecting species in a sensitive way using PCR. Various targets have been proposed but two seem to be best suited, the ITS1 region and the mini-exon. There is, however, no consensus as to which of these two is best. The aim of this study was to compare both targets with our current method, a PCR on the 18S ribosomal RNA gene. The ITS1 PCR proved to be slightly more sensitive and more practical than the mini-exon. Nevertheless, the mini-exon is more polymorphic and is needed in subtyping Leishmania species belonging to the L. Viannia subgenus. The ITS1 method was adapted to use as a real-time PCR for diagnostic purposes. In addition, designing and testing a new primer set improved sensitivity of the PCR on the mini-exon., (Copyright © 2010 Elsevier Inc. All rights reserved.)
- Published
- 2011
- Full Text
- View/download PDF
44. Spontaneous cure of American cutaneous leishmaniasis due to Leishmania naiffi in two Dutch infantry soldiers.
- Author
-
van der Snoek EM, Lammers AM, Kortbeek LM, Roelfsema JH, Bart A, and Jaspers CA
- Subjects
- Humans, Male, Military Personnel, Remission, Spontaneous, Suriname, Young Adult, Leishmaniasis, Cutaneous pathology
- Abstract
We report two Dutch infantry soldiers who acquired American cutaneous leishmaniasis (ACL) during military jungle training in Surinam. The lesions had existed for 3 and 5 months, respectively, before the soldiers presented for treatment. The lesions occurred on the head and right thigh, and were small, uncomplicated and symptomless. PCR for Leishmania revealed Leishmania naiffi in both patients. No treatment was given, and the lesions in both men healed spontaneously within 4 and 6 weeks, respectively, after presentation to our clinic. CL is one of the important 'tropical' diseases in The Netherlands, primarily due to the increasing numbers of cases in travellers and in military personnel serving overseas. ACL due to L. naiffi is thought to be a mild expression of CL with a self-limiting nature. Lesions seem to be single, mostly small, ulcerating and usually appear on the hands, arms and legs. No case of mucocutaneous leishmaniasis has yet been attributed to this parasite.
- Published
- 2009
- Full Text
- View/download PDF
45. Prevalence of antibodies against Ascaris suum and its association with allergic manifestations in 4-year-old children in The Netherlands: the PIAMA birth cohort study.
- Author
-
Pinelli E, Willers SM, Hoek D, Smit HA, Kortbeek LM, Hoekstra M, de Jongste J, van Knapen F, Postma D, Kerkhof M, Aalberse R, van der Giessen JW, and Brunekreef B
- Subjects
- Animals, Child, Preschool, Cohort Studies, Female, Humans, Netherlands epidemiology, Pregnancy, Respiratory Sounds, Seroepidemiologic Studies, Surveys and Questionnaires, Antibodies, Helminth blood, Ascariasis complications, Ascariasis epidemiology, Ascaris suum immunology, Hypersensitivity epidemiology, Hypersensitivity etiology
- Abstract
The association between helminth infections and childhood atopic diseases remains controversial. The majority of studies have been carried out in tropical areas, whereas less information is available from western countries with low intensity of helminth infections. In the Netherlands, the infection of pigs with Ascaris suum is very common, particularly on pig farms with outdoor facilities. This helminth can also infect humans, causing visceral larva migrans. This study aims at determining the prevalence of antibodies against A. suum and its association with allergic symptoms and sensitisation in a population of 4-year-old children living in The Netherlands. Blood samples from 629 children from the prospective birth cohort Prevention and Incidence of Asthma and Mite Allergy (PIAMA) study were examined for Ascaris antibodies. Data on allergic symptoms and sensitisation were collected using questionnaires and radioallergosorbent tests (RAST). A total of 45 out of 629 (7%) were found to be Ascaris-seropositive. In addition, a positive association between Ascaris seropositivity and wheeze in the last year, doctor-diagnosed asthma and food and aero-allergen sensitisation was found. These results support the hypothesis that low-level or transient infection with helminths enhances allergic reactivity.
- Published
- 2009
- Full Text
- View/download PDF
46. Zoonotic parasites in fecal samples and fur from dogs and cats in The Netherlands.
- Author
-
Overgaauw PA, van Zutphen L, Hoek D, Yaya FO, Roelfsema J, Pinelli E, van Knapen F, and Kortbeek LM
- Subjects
- Animals, Animals, Domestic, Cat Diseases epidemiology, Cats, Cryptosporidium genetics, Cryptosporidium isolation & purification, Dog Diseases epidemiology, Dogs, Giardia genetics, Giardia isolation & purification, Netherlands epidemiology, Risk Factors, Surveys and Questionnaires, Toxocara genetics, Toxocara isolation & purification, Cat Diseases parasitology, Dog Diseases parasitology, Feces parasitology, Hair parasitology, Zoonoses epidemiology
- Abstract
Pets may carry zoonotic pathogens for which owners are at risk. The aim of the study is to investigate whether healthy pets harbour zoonotic parasitic infections and to make an inventory of the interactions between pet-owners and their companion animals in The Netherlands. Fecal and hair samples were collected from healthy household dogs and cats in Dutch veterinary practices. Owners were interviewed about interaction with their pets. The samples were investigated by microscopy, ELISA, and PCR. From 159 households, 152 dogs (D) and 60 cats (C), information and samples were collected and examination for several zoonotic parasites was performed. Toxocara eggs were found in 4.4% (D) and 4.6% (C) of the fecal samples and in 12.2% (D) and 3.4% (C) of the fur samples. The median epg in the fur was 17 (D) and 28 (C) and none of these eggs were viable. From 15.2% of the dog and 13.6% of the cat feces Giardia was isolated. One canine and one feline Giardia isolate was a zoonotic assemblage A (12%). Cryptosporidium sp. were present in 8.7% (D) and 4.6% (C) of the feces. Fifty percent of the owners allow the pet to lick their faces. Sixty percent of the pets visit the bedroom; 45-60% (D-C) are allowed on the bed, and 18-30% (D-C) sleep with the owner in bed. Six percent of the pets always sleep in the bedroom. Of the cats, 45% are allowed to jump onto the kitchen sink. Nearly 39% of the dog owners never clean up the feces of their dog. Fifteen percent of the dog owners and 8% of the cat owners always wash their hands after contact with the animals. Close physical contact between owners and their pets is common and poses an increased risk of transmission of zoonotic pathogens. Education of owners by the vet, specifically about hygiene and potential risks, is required.
- Published
- 2009
- Full Text
- View/download PDF
47. [Postnatal ocular toxoplasmosis in a grown woman].
- Author
-
Bowles EC, Hillenius JM, Biesma DH, Kortbeek LM, and de Jongh BM
- Subjects
- Drug Therapy, Combination, Female, Folic Acid therapeutic use, Humans, Middle Aged, Prednisone therapeutic use, Pyrimethamine therapeutic use, Sulfadiazine therapeutic use, Toxoplasmosis, Ocular drug therapy, Toxoplasmosis, Ocular pathology, Treatment Outcome, Coccidiostats therapeutic use, Toxoplasmosis, Ocular diagnosis
- Published
- 2009
48. Molecular epidemiology of Cryptosporidium in humans and cattle in The Netherlands.
- Author
-
Wielinga PR, de Vries A, van der Goot TH, Mank T, Mars MH, Kortbeek LM, and van der Giessen JW
- Subjects
- Adolescent, Adult, Animals, Base Sequence, Cattle, Cattle Diseases transmission, Child, Child, Preschool, Cryptosporidiosis transmission, DNA Primers, DNA, Protozoan genetics, Disease Reservoirs, Genetic Markers, Genotype, Humans, Infant, Infant, Newborn, Molecular Epidemiology, Molecular Sequence Data, Netherlands, Sequence Analysis, DNA, Species Specificity, Zoonoses, Cattle Diseases parasitology, Cryptosporidiosis parasitology, Cryptosporidiosis veterinary, Cryptosporidium genetics
- Abstract
The protozoan parasite Cryptosporidium is found world-wide and can cause disease in both humans and animals. To study the zoonotic potential of Cryptosporidium in The Netherlands we isolated this parasite from the faeces of infected humans and cattle and genotyped those isolates for several different markers. The overall genotyping results showed: for humans isolates, 70% Cryptosporidium hominis, 19% Cryptosporidium parvum, 10% a combination of C. hominis and C. parvum, and 1% Cryptosporidium felis; and for cattle isolates 100% C. parvum. Analysis of the genetic variants detected for the HSP70, ML1 and GP60 markers showed: for human isolates, one C. hominis and two C. parvum variants (C. parvum and C. parvum NL) for HSP70, one C. hominis and five C. parvum variants (C1, C2, C3, and C2 NL1 and C2 NL2) for ML1, four C. hominis (mainly IbA10G2) and four C. parvum variants (mainly IIaA15G2R1) for GP60; and the cattle isolates only C. parvum (not C. parvum NL1) for HSP70, C1 and C2 for ML1, and 17 different IIa sub-types (mainly IIaA15G2R1) for GP60. Molecular epidemiological analysis of the human data showed a C. hominis peak in autumn. The majority (80%) of the human cases were children aged between 0 and 9 years and >70% of these were caused by C. hominis. Patients >25 years of age were infected mainly with C. parvum. We conclude that C. hominis IbA10G2 is found at high frequencies in autumn in humans and not in cattle. The high prevalence of C. parvum IIaA15G2R1 in both humans and cattle indicates that cattle may be a reservoir for this sub-type in The Netherlands.
- Published
- 2008
- Full Text
- View/download PDF
49. Comparison of a Treponema pallidum IgM immunoblot with a 19S fluorescent treponemal antibody absorption test for the diagnosis of congenital syphilis.
- Author
-
Herremans M, Notermans DW, Mommers M, and Kortbeek LM
- Subjects
- Female, Fluorescent Treponemal Antibody-Absorption Test, Humans, Immunoglobulin M analysis, Infant, Infant, Newborn, Infectious Disease Transmission, Vertical, Pregnancy, Sensitivity and Specificity, Syphilis, Congenital immunology, Immunoblotting methods, Syphilis, Congenital diagnosis, Treponema pallidum immunology
- Abstract
We compared an in-house Treponema pallidum IgM immunoblot (IB) with a 19S fluorescent treponemal antibody absorption (IgM) test during routine use for the diagnosis of congenital syphilis (CS) in a national reference laboratory in a nonendemic setting. The overall agreement between the assays was high (97%), and 19S positive samples had at least 2 reactive bands in the IB. The high agreement is mainly caused by the large number of negative results (95%). If the 19S is taken as the gold standard, the estimate sensitivity of the IB was at least 88% with a specificity of 97.2%. Analysis of the discrepancies revealed that the IB was positive with 1 or 2 specific bands in 2.8% of the cases, whereas 19S was negative, possibly indicating higher sensitivity of the IB. We conclude that the IB is a sensitive method to detect contact with T. pallidum in neonates and can replace the 19S in routine laboratory screening for CS cases.
- Published
- 2007
- Full Text
- View/download PDF
50. Specific IgG4 response directed against the 45-kDa glycoprotein in trichinellosis: a re-evaluation of patients 15 years after infection.
- Author
-
Pinelli E, Mommers M, Kortbeek LM, Castagna B, Piergili-Fioretti D, and Bruschi F
- Subjects
- Animals, Enzyme-Linked Immunosorbent Assay, Follow-Up Studies, Humans, Immunoblotting, Immunoglobulin A blood, Immunoglobulin M blood, Italy, Antibodies, Helminth blood, Glycoproteins immunology, Helminth Proteins immunology, Immunoglobulin G blood, Trichinella immunology, Trichinellosis immunology
- Abstract
The aim of this study was to evaluate the humoral immune response in late human trichinellosis with particular attention to the presence of IgG4 antibodies directed against the Trichinella-45-kDa glycoprotein (gp). This study re-evaluates subjects 15 years after they were involved in a trichinellosis outbreak that occurred in Central Italy following the consumption of raw boar meat infected with Trichinella britovi. The results show that ELISA tests using the E/S antigen identified five IgM- and eight IgG-positive patients and no IgA-positive patients. Tests using immunoblot (IB) with E/S antigens identified three IgM-, five IgA-, seven- IgG1- and three IgG4-positive sera. When the purified 45-kDa gp was used as an antigen, the IB revealed that six of the ten sera tested were positive for IgG4. Sera were also evaluated with a commercial kit, revealing that 11 of 12 patients had a highly sensitive reactivity against Trichinella proteins (64 and 44-43 kDa). In conclusion, humoral immune response against Trichinella is still present in these patients 15 years after the initial infection, including an IgG4 response directed to the 45-kDa gp.
- Published
- 2007
- Full Text
- View/download PDF
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.