Search

Goed ontwikkelde grondwaterafhankelijke natuur en betrouwbare drinkwatervoorziening zijn afhankelijk van hetzelfde watersysteem. Kwaliteit en beschikbaarheid van grondwater staan echter onder druk. Met het concept Drinkwaterlandschap levert Brabant Water een bijdrage aan een duurzaam watersysteem, vergroot ze de biodiversiteit én beschermt ze de bronnen voor drinkwater. Een Drinkwaterlandschap is een landschap waar benutting van natuurlijke landschapskenmerken zorgt voor zowel voldoende en kwalitatief hoogwaardig grondwater, geschikt voor drinkwaterbereiding, als een hoge, kenmerkende biodiversiteit. Brabant Water is al begonnen met de ontwikkeling van drinkwaterlandschappen en nodigt (water)partners uit samen de meerwaarde hiervan te vergroten.

Rijkswaterstaat, de provincie Gelderland en Staatsbosbeheer willen nevengeulen en natuurwaarden realiseren in de uiterwaarden van de Waal bij Wamel, Dreumel en Heerewaarden (UWDH). Zij willen daarmee verschillende doelstellingen voor waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water) en natuur (Natura 2000, Gelders Natuur Netwerk, Nadere Uitwerking Rivierengebied) invullen. Voor de besluitvorming is een gecombineerd plan- en project-MER opgesteld. Gedeputeerde Staten van Gelderland zijn het coördinerend bevoegd gezag in deze procedure. In een eerder advies gaf de Commissie aan dat in het MER nog informatie ontbrak die zij essentieel achtte voor het meewegen van het milieubelang bij te nemen besluiten over het project. Het ging daarbij om informatie over de onderbouwing van keuzes die gedurende het ontwerpproces zijn gemaakt, over de effecten na de uitvoering (op kwel en archeologie) en de effecten tijdens de uitvoering. Naar aanleiding hiervan is het MER aangevuld. De provincie Gelderland heeft de Commissie gevraagd om opnieuw te adviseren over het MER en de aanvulling tezamen.

Rijkswaterstaat, de provincie Gelderland en Staatsbosbeheer willen nevengeulen en natuurwaarden realiseren in de uiterwaarden van de Waal bij Wamel, Dreumel en Heerewaarden (tegenover Tiel). Zij willen daarmee verschillende doelstellingen voor waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water) en natuur (Natura 2000, Gelders Natuur Netwerk, Nadere Uitwerking Rivierengebied) invullen. Voor de besluitvorming is een gecombineerd plan- en project-MER opgesteld. De Provinciale Staten van Gelderland hebben de Commissie MER gevraagd om advies over de juistheid en de volledigheid van het MER. Het MER beschrijft de doelstellingen en de randvoorwaarden voor het project. Dit leidt tot uitgangspunten voor het ontwerp en voor de uitvoering, bijvoorbeeld vanuit de eigendomssituatie, rivierkunde, waterveiligheid en ecologie. Vervolgens geeft het MER een beschrijving van het proces dat heeft geleid tot het voorkeursalternatief (VKA). Om de doelstellingen te realiseren wordt in totaal tien kilometer nevengeulen gegraven, 54,8 hectare uiterwaarden verlaagd en 263 hectare nieuwe natuur ingericht. In het MER zijn behalve het VKA geen andere alternatieven beoordeeld. Het VKA leidt volgens het MER tot positieve effecten voor natuur, water- en bodemkwaliteit en -kwantiteit en landschap. Volgens het MER zijn er licht negatieve effecten op archeologie, grondwater (binnendijkse kwel), landbouw en hinder tijdens de aanlegfase. Hiervoor worden extra maatregelen voorgesteld. Zo wordt op de bodem van enkele nevengeulen een kleilaag aangebracht om kwel in het binnendijkse gebied tegen te gaan. De Commissie signaleert bij de toetsing van het MER desondanks dat nog belangrijke informatie ontbreekt. Het aanvullen van die informatie is essentieel om het milieubelang volwaardig mee te kunnen wegen bij de te nemen besluiten.

Klimaatverandering zorgt voor druk op het stedelijk watersysteem. Hitte, wateroverlast en droogte hebben effecten op de (ecologische) kwaliteit van het oppervlaktewater. Ook maatregelen die we nemen om de effecten van klimaatverandering op ons stedelijk gebied tegen te gaan (klimaatadaptatiemaatregelen), kunnen de kwaliteit van het water beïnvloeden. Met dit document krijgt u inzicht in deze effecten, en de maatregelen die genomen kunnen worden om negatieve effecten te beperken. Indicatoren aan de hand waarvan de stedelijke waterkwaliteit kan worden gekenmerkt betreffen verontreiniging, doorstroming, watertemperatuur, zuurstofgehalte, zoutgehalte en verontreiniging. Per indicator zijn onderliggende stuurvariabelen gedefinieerd en is de kwetsbaarheid van het stedelijk water aangeven. In deze handreiking zijn mogelijke effecten van klimaatverandering en klimaatadaptatiemaatregelen op de waterkwaliteit (via de stuurvariabelen) in beeld gebracht. Ten slotte zijn (clusters van) waterkwaliteitsmaatregelen benoemd, waarmee een negatief effect op de waterkwaliteit kan worden tegengegaan. Dit is een interactief kennisdocument dat verschillende navigatiemogelijkheden biedt.

Steden moeten zich aanpassen aan klimaatverandering om ook in de toekomst leefbaar te blijven. Stedelijk water speelt hierin een belangrijke rol. Water in de stad kan de omgevingstemperatuur verlagen, helpen om overtollige neerslag op te vangen, biodiversiteit versterken of verkoeling bieden, bijvoorbeeld voor recreanten. Door het inzetten van water als klimaatadaptatiemaatregel zullen meer mensen met water in aanraking gaan komen. Tegelijkertijd krijgt het water steeds meer functies. Het is dus in toenemende mate van belang om de kwaliteit van het water te waarborgen, en rekening te houden met de risico’s die ‘blauwe’ maatregelen met zich mee kunnen brengen. Deze risico’s kunnen onder invloed van klimaatverandering gaan veranderen. Hogere watertemperaturen en toenemende afspoeling door extreme neerslag versterken bijvoorbeeld de groei van blauwalgen. Dit levert gezondheidsrisico’s op voor gebruikers van het water, maar ook voor de ecologische functie. Dit achtergrondrapport hoort bij "Kennisdocument stedelijke waterkwaliteit, klimaat en adaptatie".

Ground-based and Airborne Telescopes IX, Item does not contain fulltext

In De Groote Heide in Noord-Brabant is onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de COVID-19-lockdowns en droge jaren op de stikstofhuishouding van droge heide. Door de lockdowns werd de uitstoot van stikstofoxiden verlaagd. Tegelijk boden de extreem droge jaren 2018 tot en met 2020 de mogelijkheid om te onderzoeken in hoeverre droogte de mobilisatie van stikstof in heidebodems bevordert.

Om in beeld te brengen hoe vanuit ecologisch oogpunt gewenste toekomstbeelden voor de grote wateren eruitzien worden in deze rapportage een eerste proeve van streefbeeld per groot water geformuleerd. Het ‘streefbeeld’ geeft per groot water een concretere uitwerking van hoe de ambitie van de PAGW voor 2050 bereikt kan worden, zodat meetbaar wordt wat het doel is van de voorgenomen maatregelen. Het streefbeeld is daarbij geen eindpunt, maar geeft richting: welke kant moeten we op? Want ook in 2050 zullen de grote wateren niet ‘af’ zijn. Ook de komende dertig jaar zullen er nieuwe ontwikkelingen en inzichten zijn, die tot bijstelling van de streefbeelden kunnen leiden.

De IJsselmeerdijk beschermt de diepe Flevopolder tegen het water van het IJsselmeer. In 2018 heeft Waterschap Zuiderzeeland (hierna afgekort als: Zuiderzeeland) beoordeeld of de IJsselmeerdijk zo sterk is als de waterveiligheidsnormen voorschrijven. Dat blijkt niet zo te zijn. Zuiderzeeland is daarom in 2019 gestart met het meerjarige project Versterking IJsselmeerdijk. Het deel van de IJsselmeerdijk dat versterkt moet worden, is 17,6 km lang en ligt aan de noordwestzijde van Oostelijk Flevoland. De waterkering loopt van de Ketelbrug in het noorden tot aan de Houtribdijk in Lelystad. Het projectdoel is het realiseren van een veilige én toekomstbestendige dijk. De nieuwe dijk wordt goed ingepast in de omgeving met behoud van de huidige ruimtelijke kwaliteit en er wordt nadrukkelijk gezocht naar de mogelijkheden voor het inpassen van innovatieve en duurzame oplossingen. Momenteel bevindt het project zich in de Verkenningsfase, volgens de fasering uit het landelijke Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). De planning is nu dat de verkenning halverwege 2022 wordt afgerond en resulteert in een Voorkeursbeslissing (VKB). De periode 2022- 2024 staat gepland voor de planuitwerkingsfase, in de periode hierna volgt de realisatiefase.

Contains fulltext : 241368.pdf (Publisher’s version ) (Open Access)

De IJsselmeerdijk tussen Lelystad en Ketelbrug voldoet niet aan de nieuwe veiligheidsnormen. Vooral de gras- en steenbekleding is onvoldoende bestand tegen hoge golven. Daarom gaat Waterschap Zuiderzeeland de dijk in de komende periode versterken. Versterking van de IJsselmeerdijk zal invloed hebben op de aanwezige natuurwaarden. Om te weten te komen welke gevolgen de versterking op de aanwezige natuurwaarden kan hebben, maar ook of er mogelijkheden zijn om de natuurwaarden van de dijk te versterken, is het belangrijk om de huidige natuurtoestand van de dijk te kennen. In deze Verkenningsfase van het dijkversterkingsproject is daarom een eerste natuurinventarisatie uitgevoerd.

De IJsselmeerdijk beschermt de diepe Flevopolder tegen het water van het IJsselmeer. In 2018 heeft Waterschap Zuiderzeeland (hierna afgekort als: Zuiderzeeland) beoordeeld of de IJsselmeerdijk zo sterk is als de waterveiligheidsnormen voorschrijven. Dat blijkt niet zo te zijn. Sinds 2017 gelden voor de waterkeringen in Nederland nieuwe wettelijke waterveiligheidsnormen. Deze norm is voor Flevoland strenger dan daarvoor om in te spelen op de gevolgen van klimaatverandering en om de grotere hoeveelheid inwoners en de hogere economische waarde in Flevoland beter te beschermen. De waterkering voldoet ruim niet aan de nieuwe strengere norm die eraan gesteld is. Dat wil niet zeggen dat er op dit moment acuut een onveilige situatie is. Het betekent wel dat een dijkversterking nodig is. Het is de wettelijke taak van het waterschap om de keringen aan de normen te laten voldoen. Zuiderzeeland is daarom in 2019 gestart met dit meerjarige project Versterking IJsselmeerdijk. Het projectdoel is het realiseren van een veilige én toekomstbestendige dijk. De nieuwe dijk wordt goed ingepast in de omgeving met behoud van de huidige ruimtelijke kwaliteit en er wordt nadrukkelijk gezocht naar de mogelijkheden voor het inpassen van innovatieve en duurzame oplossingen. De dijk dient te worden gerealiseerd op basis van een bestuurlijk en maatschappelijk gedragen plan. Momenteel bevindt het project zich in de verkenningsfase, volgens de fasering uit het landelijke Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). De planning is nu dat de verkenning halverwege 2022 wordt afgerond en resulteert in een Voorkeursbeslissing (VKB). De periode 2022- 2024 staat gepland voor de planuitwerkingsfase, in de periode hierna volgt de realisatiefase.

Het doel van deze verkenning is om inzichtelijk te krijgen welke prioritaire kennis- en beleidsvragen over de mogelijke gevolgen van zeespiegelstijging en andere klimaatdrukfactoren op de natuur en ecologie van de grote wateren de komende jaren beantwoord moeten worden. Daarnaast zijn de kennisleemtes vanuit de perceptie van de waterbeheerders uit de Grote Wateren regio’s geïdentificeerd waarna de uitkomsten zijn vergeleken met de literatuurscan. Hiervoor is een literatuurscan opgesteld en is een dialoog gevoerd met experts en betrokkenen vanuit de regio’s Zuidwestelijke Delta, Rivierengebied, IJsselmeergebied en Waddenzee & Kustzone.

The purpose of this research was to investigate what factors are perceived to explain the feelings of former students in Sint Maarten of being adequately prepared for Dutch tertiary education in the Netherlands with regards to their Dutch literacy. It was expected that students did not feel sufficiently prepared to study Dutch tertiary education in the Netherlands. Predicted factors were didactics of teachers, demographic background of students, parental involvement and low level of Dutch language use. The sample consisted of 16 former Milton Peters College students who transferred to the Netherlands to follow Dutch tertiary education. Data was collected through semi-structured interviews. Concluded was that the students felt sufficiently prepared, but that their feelings changed once they were in the Netherlands. This change was caused by the gap between the level of Dutch they learned in secondary education in Sint Maarten and the level of Dutch in the Netherlands. Factors that played a role in this were difficulties with reading comprehension, insecurities about the Dutch language use and difficulty with grammar. Factors that contributed to the development of students' Dutch literacy were a high level of use of the Dutch language and the use of extra learning resources outside of school. Recommendations were to introduce a policy on only using the Dutch language in Dutch secondary education in Sint Maarten and to pay more attention to students' insecurities about the use of the Dutch language.

Online filter bubbles are the result of the fact that the online news that we dislike or disagree with is filtered out, this can narrow what we know (Fletcher, 2020). In this study, the implications thereof for democracies are discussed, making use of the concept of digital citizenship. The study investigates if an intervention with the goal of increasing youth’s knowledge and awareness of online filter bubbles and strategies to influence these filter bubbles was effective. Specific emphasis was placed on how filter bubbles influence news diversity online. The sample consists of second grade students (13-14 years) from a Dutch secondary school. Pre- and post-test questionnaires (N=15) measured youth’s knowledge, awareness, strategy knowledge and strategy usage related to online filter bubbles. Interviews (n=6) were held to get more in-depth insight, especially into the awareness of students of online filter bubbles. The results showed that knowledge of filter bubbles increased (t(14) = 1.96, p = .070). Students had clear ideas about their own online news consumption and showed high awareness of their own filter bubble and of the pros and cons of filtered news. However, their own internet behaviour as mentioned in the interviews contradicted this awareness. Different explanations for this contradiction, based on other research, are discussed.

For newcomer children, the process of identity formation can be a difficult balancing act between different cultural values and notions. Social and emotional learning (SEL) in school can help newcomer children develop a coherent identity. This mixed-method research aims to explore to what extent the five SEL-competencies of CASEL (2017) are incorporated in the national and actual policy of primary newcomer education in the Netherlands. Educational experts (N=8) and professionals from newcomer schools were interviewed (N=6) and a survey was filled in by newcomer schools (N=44). Results indicate an absence of a national policy for SEL. In general, all newcomer schools address SEL and pay most attention to the social awareness competency and the least to responsible decision-making. Nevertheless, a more explicit and goal-directed approach for SEL is needed in newcomer education, for which guidelines and tools are missing. These findings provide an insight into which policy developments are required to promote a goal-directed approach for SEL in newcomer education, thus supporting identity development of newcomer children. Samenvatting Het ontwikkelen van een samenhangende identiteit kan voor nieuwkomerskinderen een lastig balanceer proces zijn tussen verschillende culturele waarden en noties. Sociaal-emotioneel leren (SEL) op school kan nieuwkomerskinderen ondersteunen in het ontwikkelen van een samenhangende identiteit. Dit mixed-method onderzoek verkent in hoeverre de vijf SEL-competenties van CASEL (2017) zijn geïntegreerd in het landelijk beleid en het daadwerkelijke beleid van nieuwkomerscholen in Nederland. Onderwijsexperts (N=8) en beroepskrachten van nieuwkomerscholen (N=6) zijn geïnterviewd en een survey is afgenomen bij nieuwkomerscholen (N=44). Resultaten laten zien dat er geen landelijk beleid is voor SEL. Over het algemeen besteden alle nieuwkomerscholen aandacht aan SEL waarvan het meest aan de competentie ‘besef van een ander’ en het minst aan ‘keuzes ma

This study is related to the development of the Anti-Bubble application and examines both the effect of a filter bubble intervention and youth’s appreciation on digital filter bubbles in social media platforms. Pre- and post-test surveys were carried out to analyse the effect of an intervention aimed at influencing filter bubble knowledge, awareness, (de)personalisation strategy knowledge, strategy usage, and filter bubble appreciation, which consisted of separate sub clusters. In addition, interviews were held with youth that went deeper into filter bubble appreciation. The results show that overall, participants positively appreciate social media filter bubbles, although it is unsure whether they understood the long-term consequences of filtering. Moreover, an effect was found for the strategy knowledge cluster, but other significant effects were found. A preferences contradiction was observed, as participants simultaneously preferred filtering as well as diverse opinions in their social media. It is suspected that youth does not fully comprehend filtering disadvantages, that youth prefers filtering because of its user-friendly advantages, and that the participants did not comprehend the full complexity of the filter bubble concept. Future research should investigate filter bubbles in domains other than the social media domain, to possibly add new perspectives to the ongoing filter bubble debate.

Contains fulltext : 218698.pdf (publisher's version ) (Open Access), This is the first controlled study regarding personality and psychopathology in adults with Noonan syndrome (NS). Anxiety, depression, alexithymia and symptoms of Attention Deficit-Hyperactivity Disorder and Autism Spectrum Disorder, have been previously described in NS. More information regarding personality and psychopathology in NS could improve mental health care for this population. Therefore, scores on the Minnesota Multiphasic Personality Inventory-2-Restructured Form (MMPI-2-RF), a widely used self-report questionnaire of personality and psychopathology, were compared between patients with NS (n = 18) and matched, healthy controls (n = 18). Furthermore, correlations between MMPI-2-RF scores and alexithymia, measured by the Toronto Alexithymia Scale-20, were investigated. Patients with NS showed significantly higher scores, with medium effect sizes, on MMPI-2-RF scales reflecting infrequent responses (F-r), somatic and cognitive complaints (FBS-r and RBS-r), internalizing problems (EID), demoralization (RCd) and introversion (INTR-r), although the overall profile in both groups was within the non-clinical range. Alexithymia correlated with internalizing problems and negative emotionality in the patient group. In conclusion, patients with NS showed higher levels of introversion, which may predispose them to internalizing problems. These problems were indeed more frequent in patients with NS, especially higher levels of demoralization. Patients may benefit from psychological interventions aimed to decrease internalizing problems, introversion and alexithymia.

Plaggen is geen geschikte maatregel voor herstel van droge heide bij een hoge stikstofdepositie. Voor vegetaties waar maatregelen tekortschieten moet veel sterker worden ingezet op verlaging van stikstofdepositie. Dat zorgt voor langzamere ophoping van stikstof in het ecosysteem en ook voor minder stikstofuitspoeling naar het grondwater.

In het Noord-Brabantse Maren-Kessel ligt het melkveebedrijf van Koeien & Kansen-deelnemers Maurice en Ankie van Erp. Na een periode van groei ligt de focus van het bedrijf nu vooral op optimalisatie en het verder verbeteren van de technische en economische prestaties, waarbij de ondernemers ook nadrukkelijk rekening willen houden met de wensen van de consument.

The current study examines the needs of Psychological Empowerment of ethnic minority parents who reside in segregated neighbourhoods in two big cities in the Netherlands, Utrecht and Amsterdam. For the data collection in-depth semi-structured interviews n = 10 were conducted. The respondents include educators of schools, characterized by uneven concentration of ethnic minority students, and parents with ethnic minority status, residents of segregated neighbourhoods. Utilizing exploratory case study as research method, the results indicate that a significant number of the target population show low level of Psychological Empowerment, based on the Nomological Network of Psychological Empowerment of Zimmerman (1995). Furthermore, factors which found to have an impact on the empowerment level of this group are: socio-economic status; experiences of discrimination; level of socio-cultural integration; social control for the home-culture community. In regards to these findings, the study suggests that an empowerment program implied in those schools may be beneficial for this particular group, contributing to its empowerment, as well as facilitating the school-parent partnership

The present study compared the organisational efforts, teacher experience and beliefs on parental involvement among (pre)schools comprising a student population of different levels of socioeconomic background and ethnicity of. Further, it examined the effect of organisational efforts on teacher experience and beliefs. For this purpose, 123 directors and teachers working in 32 schools of Kosovo answered a questionnaire. Overall, (pre)schools reported moderate organisational efforts for parental involvement and positive experience. Only 35.8% of them agreed that child education is a shared responsibility among families and parents. Teachers working in preschool consisting of high socioeconomic student background and teachers working in schools of high cultural minority student background scored significantly higher on teacher experience than those working in low SES preschools and low cultural diversity, respectively. Moreover, the organisational efforts in preschools and ethnicity in schools predict teacher experience. Further research is recommended to understand the contextual factors behind these findings.

Empowerment has become a buzzword in the international development community, but has yet to be universally defined. This research aims to shed light on how participants at a non-governmental organization in the Kibera district in Nairobi, Kenya define empowerment and what they perceive as its critical elements to be empowered. In seven focus groups, the definition of empowerment and drawings about empowerment were discussed among 54 participants. Results show that participants mostly define empowerment as a process of development, actualisation of goals and not as a process of becoming critical. In the focus group discussions about the drawings, several aspects of empowerment were discussed, participants mainly highlighted their gains in resources, connection to the NGO, talent development, community impact, change in occupation and mental impact. These findings shed new insight to the meaning of empowerment in the Kibera district in Kenya. Furthermore, it offers a critical view on defining empowerment. This research offers insights from those experiencing “empowerment”. It can inform researchers, policy makers, and anyone concerned with empowerment on inclusive ways to understand how to approach development.

Kinderen van ouders met psychische- en/of verslavingsproblematiek (KOPP/KOV) hebben een sterk verhoogd risico op problemen later in het leven. Toch bestaan weinig preventieve interventies voor deze doelgroep. Het Buitenshuisproject beoogt het welzijn van KOPP/KOV-kinderen te verbeteren middels het aanbieden van kinderopvang of een buitenschoolse activiteit. Het doel van dit onderzoek was enerzijds onderzoeken in hoeverre de door betrokken gemeentelijke professionals ervaren werkzaamheid van het project aansluit op de behoeften van KOPP/KOV-kinderen, en anderzijds randvoorwaarden opstellen voor duurzame implementatie van dit project in de context van het transformerende jeugdveld. In deze explorerende studie werden 22 professionals geïnterviewd. De data is op kwalitatieve wijze geanalyseerd. Uit de resultaten blijkt dat het Buitenshuisproject optimaal aansluit op de behoeften van KOPP/KOV-kinderen wanneer de thuissituatie veiliger wordt en een steunend netwerk rondom het gezin wordt opgebouwd. Voor duurzame implementatie van het project lijken samenwerking, kennis, en positieve verhalen randvoorwaarden te zijn. Het Buitenshuisproject kan tot slot door gemeenten ingezet worden als concrete invulling van de transformatiedoelen van de Jeugdwet om ketensamenwerking rondom preventie in het jeugdveld te bevorderen.

It’s My Child (IMC) is an organization that collaborates with Ithaka ISK. Its goal is to empower refugee and immigrant parents to reclaim their parental roles to optimally support their children. The current study was conducted as a process evaluation to help further develop the IMC program. Eleven parents and ambassadors participated in in-depth interviews as part of the current study. Analysis of parents’ and ambassadors’ experiences revealed several successful and unsuccessful elements that will contribute to refining the program. The method of IMC, which is based on the Transtheoretical (Stages of Change) Model (Prochaska & Velicer, 1997) and targets specific needs of parents, emerged as one of the most successful elements of the program. Parents felt that this program offered the opportunity for personal interaction with an ambassador and also the chance to work with a group of other parents. However, this program was not found to widen parents’ networks, especially in fields other than education and parenting. Based on these results, it is suggested that more international ambassadors be added to the IMC program to reach parents from different cultures and that a permanent employee be added to the program staff. Key words: process evaluation, empowerment, refugee parent Abstract It's My Child (IMC) is een stichting die samenwerkt met Ithaka ISK om vluchtelingen en immigranten ouders in staat te stellen hun ouderrol te reconstrueren om zo hun kind verder te ondersteunen in een nieuwe samenleving. Aan de hand van een diepte-interview namen 11 ouders en ambassadeurs deel aan dit huidige onderzoek. Door ervaringen van ouders en ambassadeurs werden verschillende succesvolle en niet-succesvolle elementen gevonden die aan het programma hebben bijgedragen. De methode van IMC gebaseerd op de stages of changes (Prochaska & Velicer, 1997) en specifieke doelstellingen van ouders werd één van de succesvolle elementen van het programma. Bovendien vonden ouders dat dit progr

Zestien melkveebedrijven nemen deel aan het project Koeien & Kansen, gericht op verbetering van milieuprestaties zonder in te boeten op het inkomen. Dit artikel onderzoekt de economische prestaties in 2017 door de resultaten van de K&K-bedrijven te vergelijken met die van het gemiddelde Nederlandse melkveebedrijf, gebaseerd op het Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research.

Toenemende diversiteit in Nederland brengt verscherpte tegenstellingen en wij/zij-scheidingen met zich mee, in de samenleving alsook in het onderwijs. De interculturele dialoog kan worden ingezet als instrument om hiermee om te gaan. Dit kwalitatieve onderzoek verkent de wijze waarop docenten spreken over de wij/zij-scheiding in het voortgezet onderwijs en de wijze waarop de (interculturele) dialoog als instrument wordt ingezet om hiermee om te gaan. Op basis van het concept 'othering' en een theoretische clustering van dimensies aangaande de interculturele dialoog zijn zes rondetafelgesprekken tussen docenten (n = 19) van 11 voortgezet onderwijs scholen uit Utrecht en experts vanuit de Universiteit Utrecht (n = 6) geanalyseerd. Er blijkt sprake te zijn van othering, die tevens als problematisch ervaren wordt, voornamelijk vanwege vooroordelen tussen leerlingen. Ook wordt de dialoog door de meerderheid van de docenten als instrument ingezet om met de wij/zij-scheiding om te gaan. Hoewel de theoretische clustering van de dimensies van de dialoog te betwisten valt, is vervolgonderzoek nodig om verder te verkennen hoe de interculturele dialoog zo adequaat mogelijk in kan worden gezet op voortgezet onderwijsscholen in Utrecht.

De grote mate van vrijheid die Nederlandse scholen krijgen voor het organiseren van diversiteit, lijkt voor onduidelijkheid te zorgen omtrent de schoolidentiteit en schoolgedragsregels. In dit onderzoek identificeer ik op basis van internationale literatuur vier typen benaderingen die worden ingezet om met diversiteit om te gaan in het onderwijs. Ook is onderzocht of scholen deze benaderingen momenteel gebruiken, en of/hoe een gezamenlijk en gedragen kader - dat verband houdt met de schoolidentiteit en de schoolgedragsregels - kan bijdragen aan de preventie van polarisatie op Utrechtse VO-scholen. Middels kwalitatieve Delphimethode hebben rondetafelgesprekken plaatsgevonden met experts uit de wetenschap (n = 6) en onderwijsprofessionals (n = 19) van Utrechtse VO-scholen (n = 11). De situatie in het Nederlandse onderwijs lijkt ervoor te zorgen dat scholen niet goed weten hoe zij diversiteit kunnen organiseren en nauwelijks een van de benaderingen gebruiken. Het merendeel van de scholen werkt aan schoolidentiteit, maar heeft wel moeite te om de identiteit - en bijbehorende gedragsregels - te (her)definiëren, expliciet en inclusief te maken, evenals daadwerkelijk uit te dragen. Dit impliceert dat scholen hernieuwde kader(s) nodig hebben die rekening houden met het type diversiteit in Nederland, bijvoorbeeld een schoolgrondwet.

Het energielandschap is fundamenteel aan het veranderen. Alternatieve, klimaat neutrale, energiebronnen zullen belangrijker worden en het gebruik van aardgas zal afnemen. Naast restwarmte, geothermie, PV en windenergie, is hernieuwbaar gas één van de energiebronnen die een plek zullen krijgen in het toekomstige energiesysteem. Hoe het hernieuwbaar gas zal worden ingezet, is met name afhankelijk van de situaties waarin er weinig alternatieven voor gasverbruik zijn. Gas dat wordt opgewerkt tot groen gas, gelijk aan aardgaskwaliteit, is een aantrekkelijke route omdat het kan worden ingezet via bestaande infrastructuren en installaties van gebruikers. Een rol voor groen gas lijkt weggelegd voor hybride warmtevoorzieningen, het verduurzamen van industriële processen, verwarming van oudere gebouwen, transport en mobiliteit.

Dit artikel laat de economische prestaties van de K&K-bedrijven in 2016 zien. Hierbij worden de resultaten van de K&K-bedrijven vergeleken met de resultaten van het gemiddelde Nederlandse melkveebedrijf (gangbaar en biologisch) gebaseerd op het Bedrijveninformatienet van Wageningen Economic Research. Aan het project K&K nemen 16 bedrijven deel, waarvan één bedrijf met een biologische bedrijfsvoering.

Op het bedrijf van Koeien & Kansen-deelnemers Joris en Anita Buijs wordt volop aandacht besteed aan circulaire landbouw. Het streven is om de kringloop van het bedrijf zo veel mogelijk ‘dicht bij huis’ te sluiten. Het bedrijf teelt al sinds 2000 zelf krachtvoergewassen en besteedt bovengemiddeld veel aandacht aan de bodem, zodat die ook op de langere termijn in goede conditie blijft. Uit de resultaten blijkt dat deze aanpak ook goed uitwerkt op de economische duurzaamheid van het bedrijf.

Voor een verbetering van organische stof en bodemkwaliteit op minerale gronden is het streven naar een landgebruik van 60% blijvend grasland met 20% gras, rode en witte klaver in vruchtwisseling met mais een belangrijke stap. In V-focus december 2016 is uitgerekend dat dit voor een bedrijf met 18.000 kg melk per ha een plus oplevert van 7.000 euro op jaarbasis. De vraagt dient zich aan hoe dit uitpakt bij een hogere intensiteit. Vanuit de Carbon Valley-projecten is dit berekend.

Het provinciaal beleid op het gebied van ruimte, milieu, water en natuur voor de Provincie Zeeland is voor het eerst samengebracht in één Omgevingsplan in 2006. Het huidige Omgevingsplan Zeeland heeft een looptijd van zes jaar, van 2012 tot en met 2018. De termijn van het huidige Omgevingsplan eindigt per november 2018. Dat geldt ook voor het milieubeleidsplan, onderdeel van dit Omgevingsplan. De Provincie Zeeland is gestart met de voorbereiding van een nieuwe visie over de ontwikkeling, het gebruik en beheer van de fysieke leefomgeving. Op land elijk niveau zijn bestuurlijke afspraken gemaakt dat iedere provincie vóór 1 januari 2021 beschikt over een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Het Omgevingsplan 2018 anticipeert op de nieuwe Omgevingswet en dient als overbruggingsplan tot de nieuwe wet in werking is getreden. Die zal op zijn vroegst in werking treden op 1 januari 2021. Op het moment van vaststelling van het Omgevings plan 2018 is het huidige wettelijke stelsel nog van toepassing. Het Omgevingsplan 2018 zal dan ook aan de huidige wettelijke eisen moeten voldoen. Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet wordt het Omgevingsplan 2018 wel al zoveel mogelijk Omgevingswet-proof gemaakt.

Presentaties van de UDV 2023 landelijke onderwijsdag met als thema de plek van de veehouderij in Nederland. Presentaties: Eric Douma - Kennisdoorstroming : onderwijs en bedrijfsleven samen aan de lat, Geert van der Veer - Herenboeren : Samen duurzaam voedsel produceren, Erik Stegink - Van crimineel naar gewaardeerd voedselproducent, Frits van der Schans - Kringlooplandbouw : Ondernemend Ambachtelijk Boeren, Michel de Haan - Melkproductie wereldwijd en de invloed op de Nederlandse boer, Annet Velthuis - Antibiotica en resistentie : wat hebben deze met elkaar te maken?, Hans de Haan - Land van Waarde : natuur in bedrijf, Marko Ruis - Stressvrij omgaan met de koe, een link naar de wiki van Rinze Fokkema - Het gebruik van virtuele tools en een link naar de flyer Syllabus Beweiding : aan de slag met de nieuwste onderzoekskennis

Most parenting training programs are designed and implemented in Western countries. There is a need to adapt these training programs to the cultural context of developing countries and to measure their effectiveness with culturally appropriate instruments. In order to measure the effectiveness of the parenting training ‘The Parenting Challenge’ of Help a Child in Malawi, a culture-specific parenting questionnaire is designed that assesses the parenting attitudes and behaviors of parents before, during and after the training. In this study, the current parenting attitudes and behaviors of parents in Malawi have been assessed, before the start of the parenting training. For designing the questionnaire, an ethnographic research was conducted in which the main characteristics of Malawian parents and the key challenges they experience as parents were explored. The results showed that it is important for a Malawian parent to be a hard worker, to participate in the development of the community and to avoid differential treatment of children. Some key challenges that Malawian parents experience are drunkenness, risks for teenage girls and the disobedience of children. The results of this study are used by Help a Child to adjust the parenting training to the cultural context of Malawi. This study contributes to the few ethnographic studies on parenting in developing countries.

Handelingsverlegenheid omtrent mediaopvoeding bij (professionele) opvoeders vormt een breed maatschappelijk probleem. Met name voor de kwetsbare doelgroep met een LVB bestaan er nauwelijks wetenschappelijk onderbouwde handvatten. Ook de weinige interventies missen een gegronde visie vanuit overkoepelend beleid omtrent mediawijsheid. In deze studie is gekeken in hoeverre (sociale) mediagebruik van LVB-kinderen tussen de 8 en 12 zou kunnen bijdragen aan ontwikkelingskansen en mediawijsheid. Door kennis van inhoudelijke problematiek en ontwikkelmogelijkheden bij de LVB-doelgroep kan toekomstig mediabeleid worden onderbouwd. Data zijn verzameld middels semigestructureerde interviews op een cluster 3 school met drie participantengroepen, namelijk professionals (N=7), ouders (N=6) en LVB-kinderen (N=6). Uit de resultaten blijkt dat ouders en professionals zich met name richten op bescherming door vermijding, in plaats van een preventief gesprek over mediawijsheid. Daarnaast onderschatten ouders en professionals de mate van een besef bij een LVB-kind. Inhoudelijke problematiek uit zich bij deze kinderen in online groepsgesprekken waarbij mogelijkheden bestaan op alle ontwikkelingsgebieden, met name door het visuele aspect van media. Vervolgonderzoek en mediabeleid moeten dan ook beginnen bij aansluiting op de online belevingswereld van kinderen met een LVB, met een gedifferentieerde aanspreektoon en een samenwerking tussen school en opvoeders om mediawijsheid te vergroten.

In contrast to citizenship, digital citizenship is not part of the curriculum in secondary schools in the Netherlands. This is a missed opportunity for many reasons. This study focuses on the potential contribution digital citizenship education has in preventing polarisation and radicalisation. The aim of this study was to gain insight into the conditions to implement digital citizenship at ‘vmbo-schools’ in Utrecht to prevent polarisation and radicalisation. In this qualitative research, semi structured interviews were conducted among eight professionals with expertise on digital citizenship, polarisation and/or radicalisation. Results of the study show that professionals are still seeking a common meaning of digital citizenship; looking for forms of collaboration in digital citizenship and are working on the design of digital citizenship programs. For the optimal development of policy and design of the digital citizenship program at ‘vmbo-schools’ in Utrecht a community-approach of digital citizenship is recommended. This study can contribute to removing experienced bottlenecks, for example through providing knowledge and expertise of educationalists to professionals. Scholen in het voortgezet onderwijs in Nederland zijn verplicht burgerschap aan te bieden, in tegenstelling tot digitaal burgerschap. Dit is om verschillende redenen een gemiste kans; in huidig onderzoek ligt de focus op het mogelijk inzetten van digitaal burgerschap voor de preventie van polarisatie en radicalisering. Het doel van dit onderzoek was inzicht te krijgen in de voorwaarden om digitaal burgerschap te implementeren op vmbo-scholen in Utrecht en zodoende polarisatie en radicalisering te voorkomen. In dit kwalitatieve onderzoek zijn semigestructureerde interviews afgenomen bij acht professionals met expertise in digitaal burgerschap, polarisatie en/of radicalisering. Onderzoeksresultaten laten zien dat professionals nog zoekende zijn naar de betekenis van digitaal burgerschap; de rolverdelin