Search

Dieser Fahrplan richtet sich an Organisationen, die sich für eine bienenfreundliche Landschaft einsetzen. Der Fahrplan besteht aus einer Übersicht von Erfolgsfaktoren für die Umwandlung eines Gebiets in eine „Bienenlandschaft“. Es wird zwischen verschiedenen Phasen der Vernetzung und verschiedenen Arten von „Erträgen“ aus einer Bienenlandschaft unterschieden.

Life IP Delta Nature asked how the approach to policy arrangements and the approach of the Cooperation Code for large water areas are related to each other and what the outcomes could be if the approaches are combined. It was concluded that a combination makes it useful and possible to address the question at policy level across the policy areas (the integrated policy arrangement) of what form and quality of cooperation are needed in the implementation of the policy to achieve nature gains.

This road map can be used by organisations that want to contribute to and support a bee-friendly landscape. The road map offers a clear overview of success factors to transform an area into a ‘Bee Landscape’. It distinguishes between different phases of network development and types of returns a bee landscape can provide.

LGN2018 is a grid file that shows Dutch land use in 2018 with a spatial resolution of 5m. The legend consists of 48 land use classes, distinguishing the main agricultural crops, forest, water, nature and urban classes. In addition to increasing the spatial detail (from 25*25m to 5*5m), the thematic detail of especially the nature areas has been greatly improved by, among other things, the use of multi-temporal Sentinel-2 images and the AHN2/3 dataset. In addition to the Sentinel-2 images and the AHN2/3 dataset, the following datasets were used to make LGN2018: Top10NL (version November 2018), Basis Registratie Percelen 2018 (BRP2018), Bestand BodemGebruik 2015 (BBG2015), BasisKaart Natuur 2017 (BKN2017), and LGN7. In addition, aerial photos from 2018 have been used. The dataset is public which is made possible by WOT Natuur & Milieu, Het Waterschapshuis, Interprovinciaal Overleg, RIVM and Wageningen Environmental Research.

LGN2021 is a grid database presenting the Dutch land use in 20218 at a spatial resolution of 5 m. The database has 51 land use classes, distinguishing the main agricultural crops, forest, water, nature and urban classes.LGN2021 is a continuation of the LGN 2018-2020 versions. However, next to the increase in land use classes from 48 to 51, the production method has also been modified. The production method of LGN2021 is as close as possible to Basiskaart Natuur en Landschap (BNL) (resolution 2.5 m, the same versions of the base files, the same derived files, class definitions are taken over as much as possible and unambiguous recording of LGN classes based on Multi Reclass Tool (MRT)). The following files were used to create LGN2021: Top10NL (version November 2021), Basis Registration Parcels 2021 (BRP2021), Land use database 2015 (BBG2015), naturemanagement types from Information Model Nature 2021 (IMNa2021), terrain elevation database ofNetherlands (AHN3/4), satellite images (particularly Sentinel-2) and aerial photos from 2021. Every year a newLGN version is published that shows the land use of the previous reference year. The development of LGN2021took place on a commercial basis within the Applied Spatial Research team of Wageningen Environmental Research (WENR). The file is currently used by, among others, the WOT, the RIVM, the provinces and the waterboards. From 2023, the LGN file will be made available as Open Data. LGN2021 is een gridbestand dat het Nederlands landgebruik in 2021 met een ruimtelijke resolutie van 5 m weergeeft. Het bestand kent 51 landgebruiksklassen waarbij de belangrijkste landbouwgewassen, bos, water, natuur en stedelijke klassen worden onderscheiden. LGN2021 is een voortzetting van de LGN 2018-2020 versies. Echter, naast een toename van het aantal klassen van 48 naar 51 is ook de productiemethodiek aangepast. De productiemethode van LGN2021 sluit zoveel mogelijk aan bij Basiskaart Natuur en Landschap (BNL) (resolutie 2.5 m, dezelfde versies van de basisbestanden, zelfde afgeleide bestanden, overgenomen klasse definities en eenduidige vastlegging van LGN-klassen op basis van MultiReclass Tool (MRT)). Voor het maken van LGN2021 zijn onder andere de volgende bestanden gebruikt: Top10NL (versie november 2021), Basis Registratie Percelen 2021 (BRP2021), Bestand Bodem Gebruik 2015 (BBG2015), beheertypen uit Informatie Model Natuur 2021 (IMNa2021), Algemeen Hoogte bestand Nederland (AHN3/4), satellietbeelden (m.n. Sentinel-2) en luchtfoto’s uit 2021. Elk jaar verschijnt er een nieuwe LGN-versie die het landgebruik van het voorgaande referentiejaar weergeeft. De ontwikkeling van LGN2021 heeft nog op commerciële basis plaatsgevonden binnen het team Applied Spatial Research van Wageningen Environmental Research (WENR). Het bestand wordt momenteel gebruikt door o.a. de WOT, het RIVM, de provincies en de waterschappen. Vanaf 2023 wordt het LGN-bestand als Open Data beschikbaar gesteld.

In this report, commissioned by Life IP Deltanatuur, researchers from WENR investigated the current state of affairs in relation to the legal and administrative bottlenecks found in 2017 and how current governance for nature in large water areas is experienced. This report is based on opinions and perceptions of interviewees and may contain factual inaccuracies. The similarities and differences between the interviewees indicate to what extent the similarities or differences in perceptions form a basis or an obstacle for cooperation in the governance of the large water areas. The main conclusion is that despite – or perhaps because of – an increasingly complex field of work, cooperation between ministries, implementing organisations, provinces and NGOs is generally perceived as improving over the past five years. Overall, governance as a system of coherent procedures and rules has not improved, which means that there remains a permanent negotiation process to achieve the organisation’s own goals.

In this report, commissioned by Life IP Deltanatuur, researchers from WENR investigated the current state of affairs in relation to the legal and administrative bottlenecks found in 2017 and how current governance for nature in large water areas is experienced. This report is based on opinions and perceptions of interviewees and may contain factual inaccuracies. The similarities and differences between the interviewees indicate to what extent the similarities or differences in perceptions form a basis or an obstacle for cooperation in the governance of the large water areas. The main conclusion is that despite – or perhaps because of – an increasingly complex field of work, cooperation between ministries, implementing organisations, provinces and NGOs is generally perceived as improving over the past five years. Overall, governance as a system of coherent procedures and rules has not improved, which means that there remains a permanent negotiation process to achieve the organisation’s own goals. In dit rapport is in opdracht van Life IP Deltanatuur door onderzoekers van WENR nagegaan wat de huidige stand van zaken is ten opzichte van de gevonden wettelijke en bestuurlijke knelpunten in 2017 en hoe de huidige governance voor natuur in grote wateren wordt ervaren. Dit rapport is gebaseerd op meningen en percepties van geïnterviewden en kan feitelijke onjuistheden bevatten. De overeenkomsten en verschillen tussen de geïnterviewden geven aan in hoeverre de overeenkomsten of verschillen in percepties een basis dan wel obstakel vormen voor samenwerking in de governance van de grote wateren. De hoofdconclusie is dat ondanks – of wellicht dankzij – een steeds complexer werkveld de samenwerking tussen ministeries, uitvoeringsorganisaties, provincies en ngo’s over het geheel genomen als beter wordt ervaren in de afgelopen vijf jaar. De governance als systeem van samenhangende procedures en regels is over het geheel genomen niet verbeterd, waardoor er sprake blijft van een permanent onderhandelingsproces om eigen organisatiedoelen te verwezenlijken.

Life IP Delta Nature asked how the approach to policy arrangements and the approach of the Cooperation Code for large water areas are related to each other and what the outcomes could be if the approaches are combined. It was concluded that a combination makes it useful and possible to address the question at policy level across the policy areas (the integrated policy arrangement) of what form and quality of cooperation are needed in the implementation of the policy to achieve nature gains. Life IP Deltanatuur vroeg hoe de benadering van beleidsarrangementen en benadering van de Samenwerkingscode voor grote wateren zicht tot elkaar verhouden en wat de uitkomsten kunnen zijn als de benaderingen worden gecombineerd. Geconcludeerd is dat een combinatie het zinvol en mogelijk maakt om op beleidsniveau over de beleidsterreinen heen (het integraal beleidsarrangement) in te gaan op de vraag welke vorm en kwaliteit van samenwerking er in de uitvoering van het beleid nodig zijn om natuurwinst te boeken.

There are multiple ways to achieve healthier diets in urban food environments. However, people with different backgrounds will have different views on how food systems and urban food environments should change to achieve the healthier diets’ objective or overcome the identified gaps. With a participatory approach, one can determine common visions on what the future food system including urban food environments should look like. Moreover, multiple pathways with diverging emphasis can exist next to each other. However, the organisation of workshops without a network is time consuming. With the collaboration of the Collective Impact Coalition on Ghanaian Urban Food Environments (GUFE) initiated by the Netherlands Food Partnership, a series of participatory workshops with stakeholders was organised to identify the common vision on what the food environment in Accra should look like in 2050, which transition pathways were envisioned, and which action perspectives were identified for the pathways. Within the GUFE coalition, actions were proposed and for those actions a Theory of Change (TOC) exercise was employed. The results of the transition pathways were linked to those TOC results of the GUFE actions. The multiple interactions with the stakeholders resulted in three different pathways towards healthier diets in Accra. The emphases of these pathways were different: i) the cultural pathway maintaining and promoting Accra’s food culture, ii) the economic pathways optimising the food supply chain into Accra in every stage of the process, and iii) and the environmental pathway on greening the city with food crops and trees. The emphasis emerged from the group of stakeholders rather than indicated by the researchers beforehand. Although the descriptions of the pathways were drawn up independently, there can be observed some similarities and differences when comparing the action perspectives of the three pathways. The common elements of the action perspectives were education, stakeholder involvement and policies, although the implementation of these elements differed across the action perspectives of the pathways. However, the action perspectives defined were not as practical as the action defined by the GUFE coalition. Therefore, the pathways were integrated in the TOCs derived from the actions of the four action groups of the GUFE coalition. The pathways fit in the TOCs, although in most cases, the pathways can be linked to actions of multiple action groups. The participatory approach has greatly benefited from the existence of the GUFE coalition initiated by NFP. It created a head start for applying a participatory approach looking for transition pathways towards healthier diets in the urban environment of Accra. GUFE coalition members and other stakeholders voluntarily participated in the workshops and interviews. The composition of the groups of participants of the events was dynamic as people participated only once, people were replaced etc. Despite the changes in participants, there was a core group of people participating in most events. One aspect for improvement of the workshops would be to guarantee the engagement of representatives of all relevant stakeholder groups. The local, regional and national government as well as the consumers and citizens were underrepresented in the workshops. To make sure that the missing stakeholders are informed and/or involved, the next step would be to discuss the results of the pathways with representatives of the local, regional and national governments in Ghana and other missing stakeholders to raise awareness of the opportunities that are there to change and accelerate the transition of the Accra Food System towards healthier diets for all.

Cette feuille de route est destinée aux organisations qui souhaitent œuvrer en faveur d'une terre favorable aux abeilles. La feuille de route consiste en une vue d'ensemble des facteurs de réussite pour transformer une zone en une « Terre de pollinisateurs ». Une distinction est faite entre les différentes phases de la mise en réseau et les différents types de « bénéfice » d'une terre de pollinisateurs.

There are multiple ways to achieve healthier diets in urban food environments. However, people with different backgrounds will have different views on how food systems and urban food environments should change to achieve the healthier diets’ objective or overcome the identified gaps. With a participatory approach, one can determine common visions on what the future food system including urban food environments should look like. Moreover, multiple pathways with diverging emphasis can exist next to each other. However, the organisation of workshops without a network is time consuming. With the collaboration of the Collective Impact Coalition on Ghanaian Urban Food Environments (GUFE) initiated by the Netherlands Food Partnership, a series of participatory workshops with stakeholders was organised to identify the common vision on what the food environment in Accra should look like in 2050, which transition pathways were envisioned, and which action perspectives were identified for the pathways. Within the GUFE coalition, actions were proposed and for those actions a Theory of Change (TOC) exercise was employed. The results of the transition pathways were linked to those TOC results of the GUFE actions. The multiple interactions with the stakeholders resulted in three different pathways towards healthier diets in Accra. The emphases of these pathways were different: i) the cultural pathway maintaining and promoting Accra’s food culture, ii) the economic pathways optimising the food supply chain into Accra in every stage of the process, and iii) and the environmental pathway on greening the city with food crops and trees. The emphasis emerged from the group of stakeholders rather than indicated by the researchers beforehand. Although the descriptions of the pathways were drawn up independently, there can be observed some similarities and differences when comparing the action perspectives of the three pathways. The common elements of the action perspectives were education, stakeholder involvement and policies, although the implementation of these elements differed across the action perspectives of the pathways. However, the action perspectives defined were not as practical as the action defined by the GUFE coalition. Therefore, the pathways were integrated in the TOCs derived from the actions of the four action groups of the GUFE coalition. The pathways fit in the TOCs, although in most cases, the pathways can be linked to actions of multiple action groups. The participatory approach has greatly benefited from the existence of the GUFE coalition initiated by NFP. It created a head start for applying a participatory approach looking for transition pathways towards healthier diets in the urban environment of Accra. GUFE coalition members and other stakeholders voluntarily participated in the workshops and interviews. The composition of the groups of participants of the events was dynamic as people participated only once, people were replaced etc. Despite the changes in participants, there was a core group of people participating in most events. One aspect for improvement of the workshops would be to guarantee the engagement of representatives of all relevant stakeholder groups. The local, regional and national government as well as the consumers and citizens were underrepresented in the workshops. To make sure that the missing stakeholders are informed and/or involved, the next step would be to discuss the results of the pathways with representatives of the local, regional and national governments in Ghana and other missing stakeholders to raise awareness of the opportunities that are there to change and accelerate the transition of the Accra Food System towards healthier diets for all.

The LGN7 database is a grid file with a resolution of 25*25 m. The database provides the Dutch land use for onereference year, the year 2012. The legend consists of 39 land use classes, distinguishing the mainagricultural crops, forest, water, nature and urban classes. The LGN7 file has used the following additional existing data sources:• Top10NL (version 2012).• Bestand BodemGebruik 2008 (BBG2008).• Begrenzing Bebouwd Gebied (BG2003).• Basiskaart Natuur 2012 (BKN2012).• Landelijk Grondgebruik Nederland versie 6 (LGN6).• BasisRegistratie Percelen 2012 (BRP2012). In addition, multi-temporal satellite images (2007/2008 and 2012) and aerial photos (2006/2008, 2012) are usedto detect land use changes. The satellite images are also used for the control of the BRP crops and for theclassification of the crop plots missing in the BRP. The big amount of satellite images makes it possible tomonitor crop development throughout the year.This makes it easier to distinguish between the different crops. The dataset is public which is made possible by WOT Natuur & Milieu, Het Waterschapshuis, InterprovinciaalOverleg, RIVM and Wageningen Environmental Research.

The climate is changing. Due to the special structure of the soil and subsoil, the water system on the Winterswijk plateau is extra sensitive to this, with the result that streams of ecological value, such as the Ratumse brook, run dry. The challenge is to create a more robust water system that responds less sensitively to weather extremes: streams with a higher basic discharge, smoothed discharge peaks that can supply sufficient groundwater for nature, agriculture and other uses well into the growing season. For the Ratumse beek, research is being carried out into whether a diversion of the lower course of the river contributes to a climate-robust water system and what the ecology’s response to this could be. Het klimaat verandert. Het watersysteem op het Winterswijks plateau is hier door de bijzondere opbouw van bodem en ondergrond extra gevoelig voor, met als gevolg dat beken van ecologische waarde, zoals de Ratumse beek, droogvallen. De uitdaging is om een robuuster watersysteem te creëren dat minder gevoelig reageert op weersextremen: beken met een hogere basisafvoer, afgevlakte afvoerpieken die tot ver in het groeiseizoen voldoende grondwater kunnen leveren voor natuur, landbouw en andere gebruiksfuncties. Voor de Ratumse beek is onderzocht of een verlegging van de benedenloop bijdraagt aan een klimaat-robuuster watersysteem en wat de respons van de ecologie daarop kan zijn.

Growing energy crops on marginal lands is an option to increase current bioresources while avoiding the food vs fuel dilemma. Yet, little is known about the extent and characteristics of marginal lands, and about how growing energy crops on such lands will impacts productivity, supply chains, and the environment. This study combined a geographic information system, a crop growth model, life cycle assessment, and a logistics model to (i) quantify and map marginal lands (ii) estimate the yields of miscanthus grown thereon (iii) assess the impact on supply chain and the environment of miscanthus from marginal lands in Brittany. Three miscanthus harvest forms (chips, bundles, and bales) and three logistics scenarios (no storage, one storage point, and two storage points) were studied. It showed that 57544 ha of marginal lands are available in Brittany and that rooting (55%) and salinity (34%) were the dominant marginality factors of these lands. Miscanthus yields on these lands varied from 0 to 21 t DM ha−1 y−1, depending on marginality constraints. Despite the low energy use (311–604 MJ t−1 DM) and GHG emissions (6–19 kg CO2-eq t−1 DM), the delivery costs were too high (81–108 € t−1 DM). Bales were the cheapest and most environmental-friendly biomass form, as was the logistics configuration with no storage point. Sourcing biomass from marginal lands offers a solution for sustainable biofuel production in Brittany. However, economic incentives are needed to encourage production on marginal lands given the high delivery costs of biomass.

In this article we investigate whether the Dutch policy concept of ‘nature-inclusive farming’, involving biodiversity-enhancing forms of agriculture, can become part of ‘good farming’ norms in Dutch farming culture. We interviewed 24 Dutch farmers individually as well as in focus groups in four case study regions in the Netherlands. Based on a qualitative analysis, we found confirmation of findings of studies elsewhere in terms of the presence of production-oriented conceptions of ‘the good farmer’ and ‘a good landscape’, which, in general, discourage biodiversity-friendly behaviour. Yet, we also found indications that pursuing biodiversity objectives is becoming part of what it means to be ‘a good farmer’ and to cultivate ‘a good landscape’. We found these changing norms amongst farmers who participate in collective agri-environmental management. We propose that the Dutch agri-environmental collectives foster the development of nature-inclusive cultural capital: the skill to create landscapes that host biodiversity as well as to recognize and appreciate that skill on the land of others. Our insights into farmers' cultural norms and the way that they change are helpful in the development of governance strategies that promote nature-inclusive farming.

The aim of Dutch public authorities is to create a river system in which all habitats indicative for a robust river system as well as the characteristic species of the system are present. The focus is on four hotspots of large-scale coherent nature along the branches of the major Dutch rivers Rhine and Meuse. In addition to the ongoing de-velopment of a string of natural areas along the major rivers (corridors), the aspiration in these hotspots is to arrive at large contiguous areas with high nature qual-ity, to serve as robust core areas and source populations for the surrounding parts of the river area. For a num-ber of indicator species (animal species representative of other species with similar habitat requirements) we have modelled with the metapopulation model LARCH whether they can develop sustainable populations. Subsequently, an estimate was made for 2050 of the habitat distribution in the hotspots that would result if all agricultural land on the riverside of the flood levees were given a nature destination, with or without shared agricultural use. Finally, based on modelling outcome additional measures were defined to realize sustaina-ble populations of indicator species, increasing riparian forests and wet grasslands. From this semi-quantitative approach it appears that for most river-bound species significant habitat improve-ments can be achieved when focussing on nature reha-bilitation in a limited number of promising hotspots.

Going beyond the traditional nature based solutions, this paper claims that a landscape-based planning approach should be introduced, solving regional planning problems by emphasising the spatial dimension, the specific time horizon considered and the interaction of all sectoral considerations of both the urban and rural landscapes. This would allow a circular landscape to develop, revitalising the liveability of the countryside, adapting to and structurally counteracting climate change and biodiversity decrease. Thus, a landscape based planning approach to regional spatial policy challenges should allow a transition to a rural-urban space resilient to various external pressures.

This study proposes the specification of a Tangible landscape (TL) to be used in the educational setting of a landscape design atelier. The main learning outcomes are to design alternative waterways in a riverine area taking into consideration the impact of waterflow on the landscape as a resultof the designed waterways. TL is a projection-augmented sandbox powered by a Geographical Information System (GIS) for real-time geospatial analysis and simulation by coupling a mock-up with adigital model in near-real time by using 3D sensing, enabling users to apply geospatial simulation andvisualisation. Notwithstanding the proven qualities of using TL in an educational setting, some obvioustopics are addressed regarding the role of TL in educating waterway design. These topics are; how torealize a reusable and semi-realistic mock-up, in what way could waterways be designed without disrupting the mock-up, and how to give appropriate feedback during the design of waterways regardingthe impact of waterflow change. The specified TL includes a thread-based approach that enables thestudent to design without disrupting the mock-up. Besides near real-time iterative results – both visuallyand numeric – it shows the hydrologic impact of the designed waterway. The expected outcomes of thecurrent TL in education may stimulate topological thinking and insight into riverine geomorphology, itfosters representative and integrative thinking because of the near real-time relation between the design(form, scale, size) decisions and hydrologic process impact which makes the impact of design decisionson hydrological processes more illustrative and tangible.

In a context of a rapidly changing livability of towns and countryside, climate change and biodiversity decrease, this paper introduces a landscape-based planning approach to regional spatial policy challenges allowing a regime shift towards a future land system resilient to external pressures. The concept of nature-based solutions and transition theory are combined in this approach, in which co-created normative future visions serve as boundary concepts. Rather than as an object in itself, the landscape is considered as a comprehensive principle, to which all spatial processes are inherently related. We illustrate this approach with three projects in the Netherlands in which landscape-based visions were used to guide the land transition, going beyond the traditional nature-based solutions. The projects studied show that a shared long-term future landscape vision is a powerful boundary concept and a crucial source of inspiration for a coherent design approach to solve today&rsquo, s spatial planning problems. Further, they show that cherishing abiotic differences in the landscape enhances sustainable and resilient landscapes, that co-creation in the social network is a prerequisite for shared solutions, and that a landscape-based approach enhances future-proof land-use transitions to adaptive, circular, and biodiverse landscapes.

Dutch nature policy towards 2030-2050 sets the ambition of healthy and robust ecosystems, which are in harmony with social and economic activities. Resilience is mentioned as a criterion for a healthy, robust system. But when is a system resilient, and how do you assess this? How can we operationalise the complexity of resilience in such a way that it can be easily applied by the various stakeholders in policy practice? In this article, we introduce an approach to arrive at an integrated assessment of resilience in a socio-ecological context, as advocated by nature policy. Based on a number of clarifying questions, we propose a step-by-step plan that helps operationalise the concept of resilience in each context for policy in a structured manner.

Van oudsher zoeken we in Nederland onze oplossingen voor water- en klimaatvraagstukken in de techniek. Maar deze aanpak loopt tegen grenzen aan. De oplossingen liggen in een betere aansluiting bij het natuurlijk systeem. Deze transformatieve benadering vraagt om meer samenwerking. De ligging in het landschap maakt elke stad anders. Vergelijk Amsterdam maar met Madrid, of binnen Nederland bijvoorbeeld Gouda met Nijmegen. Steden hebben afhankelijk van hun ligging bepaald andere karakteristieken en daarmee eigen problemen op het gebied van wateroverlast en hitte. Hebben de steden dan niets gemeenschappelijks? Zeker wel. Tot het begin van de jaren vijftig volgde de ontwikkeling van steden in Nederland het onderliggende landschap. Concreet: er werd gebouwd op relatief hoge, droge plekken, de natste moerassen en beekdalen werden gemeden. Nadien veranderde dat. De bevolkingsgroei vroeg om grootschalige woningbouw en de stand der techniek maakte de snelle uitrol over grote gebieden mogelijk, ongeacht het onderliggend landschappelijk systeem(Timmermans, e.a., 2015). Klimaatverandering zorgt er nu voor dat die aanpak tegen zijn grenzen aanloopt. Als gevolg van klimaatverandering krijgen steden te maken met steeds extremere weersomstandigheden, die elkaar ook nog eens snel opvolgen. Plotselinge hoosbuien leiden bijvoorbeeld regelmatig tot forse wateroverlast. Dat water wordt met veel ingenieurskunst snel afgevoerd. Vlak daarna breekt niet zelden een periode van langdurige droogte aan en is er eigenlijk enorme behoefte aan dat net afgevoerde water. Er kan toch meer van dat water in de stad worden opgeslagen; in de bodem, groengebieden of op daken? Daarop richt zich het project ‘DNA van stad en ommeland’.

Een recent nummer van het Vakblad Natuur Bos Landschap gaat helemaal over natuurinclusieve landbouw. Een brede beweging richting natuurinclusieve landbouw zou goed nieuws zijn voor de natuur. Wij onderzochten via interviews in hoeverre natuurinclusieve landbouw past bij culturele normen in boerengemeenschappen voor ‘een goede boer’ en ‘een goed landschap’. Dat onderzoek heeft inzichten opgeleverd waar beleidsmakers en natuurbeheerders hun voordeel mee kunnen doen als ze natuurinclusieve landbouw willen stimuleren.

Wetenschappers uit Wageningen kijken met het project ‘Nederland in 2120’ een eeuw vooruit op de kaart. De verkavelde Noordzee springt in het oog. Voedsel- en energiewinning gaan offshore. Randstad Holland houdt stand; nieuwe steden en bossen verschijnen langs de flanken van Hoog Nederland. Grote wateren krijgen natuurlijke oevers en beek- en rivierdalen worden verbreed. De media pikken het verhaal op en Brussel toont belangstelling. We wandelen met Michaël van Buuren door de uiterwaarden bij Doorwerth. Hij spreekt namens een zeventienkoppig team van Wageningen University & Research.

Every year, many farms stop farming. In 2016, Wageningen Environmental Research (former called Alterra) made an analysis for the province of Noord-Brabant of the art, size and solution directions of the current and future vacancy of agricultur al real estate in the province of Noord-Brabant (Alterra report 2713), based onthe data from 2012. A new analysis was made in 2019, based on the data from 2017. This 2022 report is an analysis based on data from 2020 and concerns an update of vacant agricultural buildings, the expected vacancy and its forecast for the year 2035. Jaarlijks stoppen veel agrarische bedrijven. In 2016 heeft Wageningen Environmental Research (toen Alterra geheten) voor de provincie Noord-Brabant een analyse gemaakt van de aard, omvang en oplossingsrichtingen van de huidige en toekomstige leegstand van agrarisch vastgoed in de provincie Noord-Brabant (Alterra-rapport 2713), gebaseerd op de gegevens van 2012. In 2019 is een nieuwe analyse gemaakt, op basis van de gegevens van 2017. Dit rapport van 2022 betreft een analyse op basis van gegevens van 2020 en gaat over een actualisatie van vrijgekomen agrarische bebouwing, de verwachte leegstand en de prognose daarvan naar het jaar 2035.

Normative scenarios for long-term (e.g., 100 years) landscape development can be very inspiring to imagine outside the box landscape futures, without being obliged to define concrete policy objectives for the shorter term. However, it remains challenging to translate such long-term visions into clear transition pathways. We draw upon a landscape-based design approach to local spatial planning to foster a transition to a well-functioning landscape, resilient to various external pressures. Inspired by a national visioning exercise for the Netherlands in 2120, two local case studies at municipal level in the Netherlands are analysed, aiming to identify in what ways the setup of a regional landscape-based design study using future visions can optimise the spatial planning process. Therefore, this comparative case study analysed the cases on the landscape-based approach, the design process, and the future visions formulated. The comparison shows that fostering abiotic differences safeguards sustainable and resilient landscapes; moreover, co-creation relying on representative local actors appears fundamental for shared solutions, while a landscape-based approach guarantees transitions to adaptive and biodiverse landscapes. We conclude that a shared long-term future landscape vision is a crucial source of inspiration to solve today’s spatial planning problems. The constellation of the stakeholder group involved and the methodological setup of a visioning process are determinative for the way a long-term vision is suited to informing spatial planning for a sustainable future.

Every year, many farms stop farming. In 2016, Wageningen Environmental Research (former called Alterra) made an analysis for the province of Noord-Brabant of the art, size and solution directions of the current and future vacancy of agricultur al real estate in the province of Noord-Brabant (Alterra report 2713), based onthe data from 2012. A new analysis was made in 2019, based on the data from 2017. This 2022 report is an analysis based on data from 2020 and concerns an update of vacant agricultural buildings, the expected vacancy and its forecast for the year 2035.

In this report, three study areas are redesigned to a situation where 10% of its countryside is devoted to ‘Green-Blue-Penetration’ with small landscaping elements. The designs are evaluated with respect to delivering ecosystem services and added value towards the current situation is established. In dit rapport wordt voor drie studiegebieden een landschapsontwerp gemaakt, waarbij 10 procent van het landelijk gebied is besteed aan Groen-Blauwe Dooradering met landschapselementen. De meerwaarde van dit ontwerp ten opzichte van de huidige situatie wordt bepaald door de ontwerpen in te voeren in vijf modellen voor levering van Ecosysteemdiensten.