933 results on '"Anoniem"'
Search Results
2. Aanspoelsel: Paddentrappen; Oproep nachtzwaluwtelling; Herstel veenmosrietland Eilandspolder-Oost; Wasbeerhond
- Author
-
G. Timmermans, K. Wonders, S. Nollen, W. de Groot, Anoniem, G. Timmermans, K. Wonders, S. Nollen, W. de Groot, and Anoniem
- Abstract
Paddentrappen geplaatst in kolken van Amsterdam; Oproep nachtzwaluwtelling in duinen; In de Eilandspolder-Oost is het oppervlak veenmosrietland in dertien jaar vertienvoudigd, ondanks een forse toename van stikstofneerslag; in februari 2024 is een dode wasbeerhond (invasieve exoot) in het Flevopark van Amsterdam gevonden.
- Published
- 2024
3. Words Matter.:The desirability of the citizen's perspective when judging the principle of good faith in environmental law
- Author
-
Anoniem
- Subjects
omgevingsrecht ,burgerpespectief ,modelburger ,vertrouwensbeginsel ,responsieve rechtstaat - Abstract
In een responsieve rechtsstaat dient de overheid de burger. De modelburger bestaat niet. Elke burger kent zijn eigen perspectief In het bestuursrecht moet de burger rationeel handelen, er is geen ruimte om daarvan af te wijken. Dat mensbeeld is in het bestuursrecht aan het veranderen. De Afdeling wil meer rekening houden met de ‘normale mens’. Maar is dit wenselijk? De onderzoeksvraag van deze scriptie is: In hoeverre is het wenselijk dat de Afdeling het burgerperspectief betrekt bij haar afwegingen, wanneer er een beroep wordt gedaan op het vertrouwensbeginsel, in het omgevingsrecht? In de casus van de Amsterdamse dakopbouw is daarom een nieuw stappenplan ontwikkeld waarin het burgerperspectief als leidraad functioneert. Uit vervolgafspraken van de Afdeling na de casus van de Amsterdamse Dakopbouw blijkt dat er nog weinig is veranderd in de rechtspraak na de introductie van het stappenplan en de wens om meer rekening te houden met het burgerperspectief. Rekening houden met toezeggingen kan op verzet stuiten vanwege het algemeen belang of derde-belang. Het is dus niet altijd wenselijk is om rekening te houden met het burgerperspectief.
- Published
- 2023
4. Ontslag van de zieke werknemer wegen niet nakomen van de re-integratieverplichtingen
- Author
-
Anoniem
- Subjects
ontslag ,verwijtbaar handelen van de werknemer ,loonstop ,deskundigenoordeel ,re-integratieverplichtingen - Abstract
De zieke werknemer heeft ontslagbescherming. Deze vervalt als hij zich niet aan zijn re-integratieverplichtingen houdt. In dit werk staat de volgende vraag centraal: Hoe past de rechter het criterium van ernstig verwijtbaar handelen door de werknemer als bedoeld in artikel 7:669, lid 3 sub e bij ontslag wegens het verwijtbaar niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen toe en welke verzachtende of verzwarende omstandigheden worden door de rechter meegewogen in zijn beoordeling of er sprake is van ernstige verwijtbaarheid? Ontslag wegens verwijtbaar handelen 7:669 onderdeel e BW. De re-integratieverplichtingen van de werknemer zijn opgenomen in 7:660a BW. De werkgever moet aan een aantal voorwaarden voldoen voordat het verzoek bij de rechter kan worden ingediend. De werknemer moet gewaarschuwd zijn of er moet een loonstop of loonopschorting hebben plaatsgevonden en er moet een deskundigenoordeel zijn aangevraagd bij het UWV. Ongeveer 64 procent van de verzoeken op de e-grond wegens ernstig verwijtbaar handelen vanwege niet nakomen van de re-integratieverplichtingen wordt toegewezen. Door het verplichte voortraject is er vaak al voldaan aan de uitzonderlijke situatie van het Woondroomzorg arrest.
- Published
- 2023
5. DE MODERNISERING VAN DE MR. BIG-METHODE BEZIEN IN HET LICHT VAN ART. 6 EVRM
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Undercoveroperaties ,Mr. Big ,Art. 6 EVRM ,Art. 126j Sv ,Modernisering Strafvordering - Abstract
De Mr. Big-methode is een ingrijpende undercoverbevoegdheid die zijn wettelijke grondslag vindt in het stelselmatig inwinnen van informatie, ex art. 126j Sv. Eén van de kritiekpunten omtrent Mr. Big-operaties is dat het gebruik van deze methode mogelijk in strijd is met het recht op een eerlijk proces van verdachten, zoals neergelegd in art. 6 EVRM. Het equality of arms-beginsel, het nemo tenetur-beginsel en het instigatieverbod vloeien voort uit art. 6 EVRM en spelen een belangrijke rol bij Mr. Big-operaties. De kritiek richt zich echter op het huidige juridische kader omtrent Mr. Big. Door de modernisering van het Wetboek van Strafvordering gaat het juridische kader veranderen. De Mr. Big-operaties krijgen een aangepaste wettelijke grondslag. De vraag die in deze scriptie centraal staat is hoe de voorgestelde bevoegdheid uit het nieuwe Wetboek van Strafvordering voor de inzet van Mr. Big-operaties zich verhoudt tot de waarborgen voortvloeiend uit art. 6 EVRM.
- Published
- 2023
6. Wijziging van arbeidsvoorwaarden in tijden van crisis
- Author
-
Anoniem
- Subjects
eenzijdige wijziging ,wijzigingsvoorstel ,arbeidsvoorwaarden ,crisisregeling personeelsbehoud ,coronacrisis ,613 BW [Art. 7] - Abstract
In deze masterscriptie is onderzocht in hoeverre het Nederlandse arbeidsrecht werkgevers in tijden van crisis (zoals de coronacrisis), de mogelijkheid biedt om de met zijn werknemers overeengekomen arbeidsvoorwaarden eenzijdig te wijzigen. Uit het onderzoek is gebleken dat de werkgever, ongeacht welk wijzigingsmechanisme hij toepast, veelal aan het kortste eind trekt. Alternatieven als het aanwijzen van vakantie of deeltijdontslag bieden slechts in enkele gevallen soelaas. Ook zijn alternatieven uit de literatuur onderzocht, waaronder het voorstel van de Minister van SZW voor het invoeren van een nieuw wijzigingsregime, de Crisisregeling Personeelsbehoud. Het voorstel biedt aanknopingspunten om het eenzijdig wijzigen van arbeidsvoorwaarden in tijden van crisis te vereenvoudigen. Ik zie echter ook knelpunten, vooral in de concretisering van het toetsingskader en de beoordeling van de regeling. Mijn aanbeveling is om de ontwikkelingen goed in de gaten te houden en kritisch te blijven kijken naar de uitvoerbaarheid van de regeling.
- Published
- 2023
7. Strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de onderneming die profiteert van ernstige mensenrechtenschendingen. :Een onderzoek naar de mogelijkheden om ondernemingen te vervolgen voor het profiteren van ernstige mensenrechtenschendingen via de strafbepalingen voor witwassen en mensenhandel
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Strafrechtelijke aansprakelijkheid ,Ondernemingen ,Opzet ,Mensenrechtenschendingen ,Mensenhandel ,Witwassen - Abstract
Dit onderzoek richt zich op de vraag hoe Nederlandse ondernemingen strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor het profiteren van ernstige mensenrechtenschendingen in het buitenland. Het verkennen van de strafrechtelijke mogelijkheden is wenselijk vanuit het oogpunt van bescherming van en genoegdoening voor slachtoffers, maar ook als krachtig signaal vanuit de Nederlandse overheid dat het schenden van mensenrechten in het buitenland niet getolereerd wordt. Vanwege het financiële aspect wordt verkend of ondernemingen via de strafbepalingen van witwassen en mensenhandel vervolgd kunnen worden. Zowel witwassen als mensenhandel kunnen via voorwaardelijk opzet leiden tot een veroordeling voor profiteren van mensenrechtenschendingen. Echter is een belangrijk verschil bij het vervolgen van ondernemingen voor hun bijdragen aan ernstige mensenrechtenschendingen dat de strafbepaling voor witwassen breder inzetbaar is dan de bepaling voor mensenhandel. Waar mensenhandel beperkt is tot arbeidsuitbuiting, prostitutie en orgaanhandel, kan witwassen ook toegepast worden bij profijt dat voortkomt buiten deze situaties.
- Published
- 2023
8. De criminele burgerinfiltrant : Een onderzoek naar de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de criminele burgerinfiltrant in het licht van artikel 6 EVRM
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Vidar ,Criminele burgerinfiltrant ,Artikel 6 EVRM ,Bannikova tegen Rusland zaak ,Instigatieverbod ,(Ontoelaatbare) uitlokking - Abstract
Deze scriptie gaat over een onderzoek naar de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de criminele burgerinfiltrant in het licht van artikel 6 EVRM. Onderhavige scriptie bestaat uit 5 hoofdstukken en een conclusie, waarbij eerst de geschiedenis en het juridisch kader van de (criminele) burgerinfiltrant is besproken. Vervolgens is de controleerbaarheid en betrouwbaarheid van de inzet van criminele burgerinfiltranten besproken. Daarnaast is er gekeken naar het kader en de ontoelaatbare uitlokking. Voorts is de uitvoering van de criminele burgerinfiltrant getoetst aan het kader dat door het EHRM is geformuleerd in de Bannikova tegen Rusland zaak en is er een vergelijking gemaakt met de uitvoering in Nederland. Tot slot is er een conclusie geschreven welke antwoord geeft op onderstaande hoofdvraag: ‘’ In hoeverre is de inzet van de (criminele) burgerinfiltrant ingevolge artikel 126w Sv als undercover opsporingsbevoegdheid door de politie in strijd met het recht op een eerlijk proces dan wel het instigatieverbod ex artikel 6 lid 1 EVRM? ’’Mijns inziens heeft de Vidar zaak laten zien, dat in beginsel artikel 126w Sv wel voldoet aan de materiële en formele kaders van het EHRM en niet altijd in strijd hoeft te zijn met artikel 6 lid 1 EVRM.
- Published
- 2023
9. De criminele burgerinfiltrant:Een onderzoek naar de herintroductie van de criminele burgerinfiltrant in het licht van artikel 6 EVRM
- Author
-
Anoniem
- Subjects
artikel 6 EVRM ,Vidar ,toetsingskader ,eerlijk proces ,opsporingsmethode ,criminele burgerinfiltratie - Abstract
Naar aanleiding van de IRT-affaire werd door de Parlementaire Enquêtecommissie onderzoek verricht naar opsporingsmethoden in strijd tegen georganiseerde misdaad. Ondanks veel kritiek werd met de motie Recourt het verbod op criminele burgerinfiltratie opgeheven. Met deze motie wordt een toetsingskader gegeven. Er wordt echter weinig duidelijkheid aan de voorwaarden gegeven. Niet alle aanbevelingen van de commissie worden overgenomen. Er wordt met de motie geen enkele voorwaarde gegeven om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Door de rechtbank wordt in de Vidar-zaak wel getoetst aan het toetsingskader maar er worden vormverzuimen geconstateerd waar geen rechtsgevolgen aan worden verbonden. Het huidige toetsingskader en de praktijk kunnen de toets van artikel 6 EVRM niet doorstaan. De voorwaarden voldoen niet aan de eisen van een eerlijk proces aangezien de volledige toetsing binnen het OM plaatsvindt. Het is een gebrek dat er geen toetsing plaatsvindt door een onafhankelijke partij zoals een RC. Ook zou het gebruik van opsporingsmethoden zo expliciet mogelijk moeten worden vastgelegd. Een expliciete verslaglegging kan er onder andere voor zorgen dat de strikte waarborgen beter gegarandeerd kunnen worden en dat uitlokkingsverweren beter kunnen worden getoetst. Criminele burgerinfiltratie moet een eigen wettelijke grondslag krijgen in de Wet BOB.
- Published
- 2023
10. Wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen: Hoe kan de democratische legitimiteit van OVER-gemeenten worden versterkt?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
democratische gelitimiteit ,wet gemeenschappelije regeling ,versterking positie ,gemeenteraad ,gemeenschappelijke regeling ,actieve informatieplicht - Abstract
In deze scriptie is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om de democratische legitimiteit van OVER-gemeenten te versterken als gevolg van de per 1 juli 2022 gewijzigde Wet gemeenschappelijke regeling. De wet is gewijzigd in verband met knelpunten uit de praktijk en het doel van de wijziging is drieledig. De wetgever wil de positie van gemeenteraadsleden versterken bij de besluitvorming in gemeenschappelijke regelingen, aanvullende controle-instrumenten bieden en de positie van de gemeenteraden verbeteren over het functioneren van de gemeenschappelijke regeling. Uit het onderzoek is gebleken dat democratische legitimiteit de acceptatie van het overheidshandelen door burgers betekent. Het bestaat uit vier elementen, te weten: input-legitimiteit, throughput-legitimiteit, output-legitimiteit en feedback-legitimiteit. Bij negen van de elf wijzigingen is de verwachting dat het een positieve bijdrage levert aan het versterken van de legitimiteit. Uit het onderzoek blijkt dat het in de praktijk lastig uitvoerbaar is om een aantal van de wijzigingen door te voeren. Aan OVER-gemeenten is advies uitgebracht hoe de gemeenschappelijke regeling kan worden aangepast.
- Published
- 2023
11. Beoordeling van het conceptwetsvoorstel n.a.v. de ‘Varkens in Nood-uitspraak’:Biedt het conceptwetsvoorstel naar aanleiding van de Varkens in Nood-uitspraak voldoende toegang tot de rechter in het licht van het Verdrag van Aarhus?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
varkens in nood ,belanghebbende ,relativiteitseis ,toegang tot de bestuursrechter ,zienswijze ,Verdrag van Aarhus - Abstract
Op 2 april 2022 is er een conceptwetsvoorstel ter inzage gelegd waarmee de Awb wordt aangepast om deze in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Aarhus. De aanleiding van dit conceptwetsvoorstel is de ‘Varkens in Nood-uitspraak’ van het HvJEU. Gebleken is dat het Nederlandse bestuursprocesrecht in twee onderdelen in strijd is met het Verdrag van Aarhus. De Awb bevat geen beroepsrecht voor niet-belanghebbenden. Daarnaast voldoet art. 6:13 Awb, waarin het beroep van een belanghebbende afhankelijk wordt gesteld van deelname aan de UOV, niet aan de eisen van art. 9 lid 2 van het Verdrag. De wetgever beoogt deze strijdigheden op te lossen door o.a. art. 8:1 Awb en art. 6:13 Awb te wijzigen. Hierdoor hebben niet-belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, toegang tot de bestuursrechter. Daarnaast is de eis van voorafgaande zienswijze voor beroep bij de bestuursrechter voor belanghebbenden niet van toepassing wanneer het gaat om een besluit dat is omschreven in de Regeling beroep aanzienlijke milieueffecten. Op het eerste gezicht lijkt het conceptwetsvoorstel een einde te brengen aan de genoemde strijdigheden. Het conceptwetsvoorstel heeft in de doctrine echter tot veel kritiek geleid. De meeste kritiek heeft betrekking op de afbakening van Aarhus-besluiten door bestuursorganen en bestuursrechters en op het relativiteitsvereiste.
- Published
- 2023
12. Over de (dis)harmonie tussen het resocialisatiebeginsel en het stelsel van promoveren-degraderen
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Mandela ,resocialisatiebeginsel ,beschermen ,prison ,promoveren ,degraderen - Abstract
De onderzoeksvraag die in deze scriptie centraal stond, luidt: In hoeverre leidt de wijze waarop de Wet straffen en beschermen vormgeeft aan het stelsel van promoveren-degraderen, vanuit nationaal-historisch en internationaal perspectief, tot een inbreuk op het resocialisatiebeginsel? Het antwoord wat hierop gegeven wordt is dat deze vormgeving vanuit nationaal-historisch perspectief geen spanning oplevert met het resocialisatiebeginsel, maar wel met regel 87 Mandela Rules. Daarnaast levert het strijd op met regel 107.2 European Prison Rules, Recommendation 03/22 van het comité van Ministers van de Raad van Europa en regel 92, eerste lid, Mandela Rules. Dit wegens het gebrek aan detentiefasering in het basisprogramma en vanwege het feit dat daarin niet (altijd) alle voor de resocialisatie van de gedetineerde passende middelen ingezet worden. Er worden volgens twee aanbevelingen gedaan ten einde deze inbreuken op het internationale resocialisatiebeginsel te herstellen. Ook wordt er een derde aanbeveling gedaan ten einde het stelsel van promoveren-degraderen beter te laten functioneren.
- Published
- 2023
13. De Wet excessief lenen bij eigen vennootschap en de gevolgen voor de geëmigreerde aanmerkelijkbelanghouder
- Author
-
Anoniem
- Subjects
excessief ,inkomstenbelasting ,aanmerkelijkbelanghouder ,lenen ,vennootschap ,emigratie - Abstract
Op 1 januari 2023 is de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap in werking getreden. Het doel van deze wet is om het onbelast lenen van de eigen vennootschap te beperken en te ontmoedigen. Als het totaal van de lening meer dan € 700.000 bedraagt, wordt het deel van de lening dat boven dit bedrag uitkomt in aanmerking genomen als een fictief regulier voordeel en dit wordt belast in box 2. Belastinguitstel boven dit bedrag is geen optie meer en het risico op belastingafstel neemt af.De gevolgen van de Wet excessief lenen bij eigen vennootschap voor geëmigreerde aanmerkelijkbelanghouders zijn dat zij bij het sluiten van een excessieve lening belast zullen moeten worden door een fictief regulier voordeel in aanmerking te nemen. Belastingheffing over fictief regulier voordeel op grond van een belastingverdrag is momenteel echter nog niet mogelijk omdat deze heffingsbevoegdheid in belastingverdragen niet is opgenomen. Om belasting te kunnen heffen over fictief regulier voordeel bij geëmigreerde aanmerkelijkbelanghouders, zal dan ook nog iets moeten veranderen. Onderzocht zal moeten worden of de heffingsbevoegdheid alsnog in belastingverdragen kan worden opgenomen.
- Published
- 2023
14. De juridische positie van de wederpartij en derde-belanghebbenden bij de bevoegdhedenovereenkomst Een regeling in de Awb?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
wettelijke regeling ,juridische positie ,Bevoegdhedenovereenkomst ,Awb ,derde-belanghebbende ,wederpartij - Abstract
In dit onderzoek staat de vraag centraal of een regeling van de bevoegdhedenovereenkomst in de Awb de juridische positie van de contractspartij van de overheid en van derde-belanghebbenden kan versterken, en zo ja, hoe een dergelijke regeling er dan uit moet komen te zien. Een bevoegdhedenovereenkomst is een overeenkomst waarin de overheid afspraken maakt met een of meerdere partijen (zoals burgers, bedrijven, belangenorganisaties en andere overheden) over de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Een formeel-wettelijke grondslag voor het sluiten van een bevoegdhedenovereenkomst ontbreekt meestal. In de praktijk rijzen regelmatig vragen over de gebondenheid van de overheid aan de bevoegdhedenovereenkomst. Ook over de positie van derde-belanghebbenden bij de bevoegdhedenovereenkomst bestaat onduidelijkheid. Een wettelijke regeling van de bevoegdhedenovereenkomst in de Awb kan de juridische positie van de wederpartij en van derde-belanghebbenden versterken. In dit onderzoek wordt een voorstel voor een dergelijke regeling gedaan dat beoogt de rechtszekerheid voor de wederpartij te vergroten en de betrokkenheid van derde-belanghebbenden bij de totstandkoming van de bevoegdhedenovereenkomst te borgen.
- Published
- 2023
15. De cumulatiegrond in het ontslagrecht: maatwerk versus rechtszekerheid :Combining grounds for dismissal to reach termination of employment contract: common law versus civil law
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Cumulatiegrond ,Ontslaggrondenstelsel ,Wet arbeidsmarkt in balans ,Ontbinding van de arbeidsovereenkomst ,Cumulatievergoeding ,Arbeidsrecht - Abstract
De wetgever heeft met het introduceren van de cumulatiegrond op 1 januari 2020 beoogd het ontslagrecht eenvoudiger te maken door rechters de mogelijkheid te geven om maatwerk te leveren. Rechters kunnen inmiddels ontbinding toewijzen wanneer er sprake is van een combinatie van onvoldragen ontslaggronden die ertoe leiden dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet verwacht kan worden van werkgever. Het doel van dit onderzoek is te achterhalen of het ontslagrecht daadwerkelijk eenvoudiger is geworden door de introductie van de cumulatiegrond. Hiervoor is de volgende centrale vraag opgesteld: ‘Is het door invoering van de i-grond bij artikel 7:669 lid 3 BW voor werkgevers eenvoudiger geworden om werknemers te ontslaan en zullen werkgevers daardoor eerder zijn genegen om werknemers een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden?’ Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden zijn kamerstukken, literatuur en jurisprudentie over de cumulatiegrond onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat op dit moment de cumulatiegrond niet leidt tot een eenvoudiger of goedkoper ontslagrecht. Zo rust op werkgever een vergaande motivatieplicht met betrekking tot het aanvoeren van omstandigheden waar de cumulatiegrond betrekking op heeft en zijn uit jurisprudentie vrijwel geen gezichtspunten af te leiden ter invulling van de cumulatiegrond.
- Published
- 2023
16. Woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet: bevoegdheid of plicht?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Beginselplcith tot handhaving ,Artikel 13b Opiumwet ,Punitief ,Last onder bestuursdwang ,Woningsluiting ,Herstelsanctie - Abstract
In deze scriptie is onderzocht of de beginselplicht tot handhaving van toepassing is op woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet. Hiertoe is de totstandkoming van de beginselplicht tot handhaving en haar toepassingsbereik uiteengezet. Ook is de totstandkoming van artikel 13b Opiumwet en haar toepassing in de praktijk onderzocht. Vervolgens is beoordeeld of beginselplicht tot handhaving van toepassing is op artikel 13b Opiumwet. Mijn conclusie is dat de beginselplicht tot handhaving van toepassing is op artikel 13b Opiumwet, mits de sluiting geen punitief karakter heeft. Dit volgt uit de formulering van artikel 13b Opiumwet en de overtuiging van de Afdeling. Dit, ondanks het doel van artikel 13b Opiumwet, dat is gelegen in het Openbare Orde recht waartoe de beginselplicht tot handhaving niet van toepassing is verklaard. Ik beveel de Afdeling aan besluiten op grond van artikel 13b Opiumwet meer indringend te toetsen. Gezien de Harderwijk-uitspraak voorzie ik geen inbreuk op de Trias Politica. Burgemeesters beveel ik gebruik te maken van minder vergaande maatregelen. Ook beveel ik hen aan om de last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b Opiumwet beter te motiveren.
- Published
- 2023
17. Schuldig totdat uw onschuld is bewezen:Een onderzoek naar het laten vervallen van het vereiste van ernstige bezwaren bij voorlopige hechtenis in geval van terroristische misdrijven
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Ernstige bezwaren ,Terroristische misdrijven ,Redelijke verdenking ,Gerechtvaardigde inbreuk ,Voorlopige hechtenis ,Europese grondrechten - Abstract
Artikel 67 lid 4 Sv bepaalt dat in geval van verdenking van het plegen of voorbereiden van ernstige terroristische misdrijven, de gevangenneming tot aan de eerste 30 dagen bevolen kan worden, buiten het vereiste van ernstige bezwaren. Dit terwijl op grond van artikel 5 lid 1 sub c EVRM vrijheidsbeneming, in de vorm van voorarrest, enkel is toegestaan indien onder meer sprake is van een redelijke verdenking. Onder de Europese redelijke verdenking en de Nederlandse ernstige bezwaren kan nagenoeg hetzelfde worden verstaan. Artikel 67 lid 4 Sv maakt dus inbreuk op het recht op vrijheid van artikel 5 lid 1 sub c EVRM. Aan de hand van het door het EHRM ontwikkelde toetsingskader kan getoetst worden of de geconstateerde inbreuk gerechtvaardigd kan worden. Aan de eerste twee voorwaarden wordt voldaan: de inbreuk is bij wet voorzien en dient een legitiem doel. Met betrekking tot het laatste criterium, het noodzakelijkheidscriterium, stelt het EHRM dat de noodzakelijkheid van de voorlopige hechtenis, ongeacht de duur hiervan, aangetoond moet kunnen worden. Daarnaast moeten andere minder zware maatregelen worden overwogen en ontoereikend bevonden zijn. Is dit het geval, dan wordt ook aan het derde criterium voldaan en zal artikel 67 lid 4 Sv geen inbreuk maken op het recht op vrijheid van artikel 5 EVRM.
- Published
- 2023
18. Mandatory vaccination: disproportionate or precisely necessary?:Fundamental rights and mandatory vaccination against a dangerous infectious disease such as COVID-19
- Author
-
Anoniem
- Subjects
vaccinatieplciht ,COVID-19 ,Langetermijnstrategie ,Continuestrijdscenario ,Grondrechten ,Worstcasescenario - Abstract
Bij een pandemie-uitbraak als COVID-19 moet de staat ingrijpen en maatregelen treffen om deze zoveel mogelijk in te dammen. Hierbij hoort een ingewikkelde afweging van conflicterende fundamentele grondrechten, belangen en gevolgen die er redelijkerwijze van verwacht kunnen worden. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid overweegt vaccinatieplicht in scenario 4 en 5 (continue strijd en worst case) van de langetermijnstrategie van de overheid. Daarom is via juridisch-dogmatisch onderzoek van het geldende recht antwoord gezocht op de vraag: Is het juridisch mogelijk dat de Nederlandse overheid ‘verplichte vaccinatie’ tegen COVID-19 invoert als sprake is van scenario 4 en 5? Onderzocht is de infectieziektenbestrijding in Nederland, het Nederlandse vaccinatiebeleid tegen COVID-19, het juridisch kader voor vaccinatieplicht en in hoeverre het verplicht vaccineren tegen COVID-19 een noodzakelijke, proportionele en subsidiaire inbreuk is op de grondrechten tijdens scenario 4 en 5. Het antwoord is dat verplichte vaccinatie dan buitenproportioneel en niet-subsidiair is. Deze is niet bij wet voorzien en niet-noodzakelijk. Wel is het doel legitiem.
- Published
- 2022
19. De terugkeer van de criminele burgerinfiltrant: kan de Nederlandse inzet van dit opsporingsmiddel door de EVRM-beugel? :Toepassing van artikel 8 EVRM op de megazaak Vidar
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Vidar ,gerechtvaardigde inbreuk ,verdachte ,artikel 126w en 126x Sv ,privéleven ,criminele burgerinfiltrant - Abstract
In de scriptie is onderzoek verricht naar de mate waarin de inzet van een criminele burgerinfiltrant in de Nederlandse opsporing voldoet aan de eisen die artikel 8 EVRM stelt aan een gerechtvaardigde inbreuk van het recht van een verdachte op respect voor zijn privéleven. Daartoe is gekeken naar de inzet van de criminele burgerinfiltrant in de Nederlandse opsporing en wetsgeschiedenis en jurisprudentie vanaf de jaren 80 van de twintigste eeuw. Verder is onderzocht hoe het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) het begrip privéleven inkleurt en wanneer een inbreuk op dit recht gerechtvaardigd is.Mijn conclusie aan de hand van Nederlands recht en de zaak Vidar is dat de Nederlandse inzet van een criminele burgerinfiltrant door de EVRM-beugel kan. Wel doe ik de aanbeveling om de inzet van een criminele burgerinfiltrant specifiek in het Wetboek van Strafvordering vast te leggen. Bovendien doe ik de aanbeveling om de inzet van een groei-infiltrant toe te staan, waarbij het belangrijk is dat de opsporingsdiensten oog houden voor de proportionaliteit en subsidiariteit, zodat de inbreuk voor de verdachte zoveel mogelijk beperkt wordt.
- Published
- 2022
20. Wetsvoorstel ‘Varkens in Nood’: het varkentje gewassen? :Een onderzoek naar het wetsvoorstel n.a.v. het Varkens in Nood-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in relatie tot het Verdrag van Aarhus
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Aarhus-besluit ,Toegang tot de bestuursrechter ,relativiteitsvereiste ,zienswijzevereiste ,Verdrag van Aarhus ,(Niet)-belanghebbende - Abstract
Het wetsvoorstel 'Varkens in Nood' stelt wijzigingen voor van enkele artikelen in de Awb om het Nederlandse bestuursprocesrecht in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Aarhus. De wetgever stelt voor om het beroepsrecht aan niet-belanghebbenden toe te kennen in artikel 8:1 Awb en om het zienswijzevereiste uit artikel 6:13 Awb voor belanghebbenden niet meer toe te passen bij Aarhus-besluiten die zijn opgenomen in een nieuwe bijlage bij de Awb; de Regeling beroep aanzienlijke milieueffecten. Het wetsvoorstel voldoet naar de letter aan de vereisten die uit het Verdrag van Aarhus voortvloeien, maar er zijn kanttekeningen bij het voorstel te plaatsen. Zo kunnen niet-belanghebbenden gelet op de huidige toepassing van het relativiteitsvereiste inhoudelijk naar verwachting niets bereiken bij de bestuursrechter. Ook kunnen het bestuursorgaan en de bestuursrechter te maken krijgen met lastige afbakeningsvragen wat tot gevolg kan hebben dat procedures vertraging oplopen. Enkele aanbevelingen strekken ertoe de strijdigheid van het Nederlandse bestuursprocesrecht op alternatieve wijzen op te lossen. Bij handhaving van het huidige wetsvoorstel behoeft de toepassing van het relativiteitsvereiste bij Aarhus-besluiten wellicht aanpassing.
- Published
- 2022
21. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering, een passende oplossing voor een hardnekkig probleem?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
omgevingswaarden ,Habitatrichtlijn ,PAS-melders ,Wet natuurbescherming ,Wsn ,stikstofdepositie ,bouwvrijstelling - Abstract
In deze scriptie wordt de Wet stikstofreductie en natuurverbetering getoetst aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering is een aanvulling op de Wet natuurbescherming en dient voor een passend antwoord te zorgen op de huidige stikstofproblematiek. De drie belangrijkste onderdelen uit deze wet; de invoering van omgevingswaarden, verplichting tot het legaliseren van PAS-melders en de partiële vrijstelling in de bouwsector, worden besproken en getoetst aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn. De conclusie is dat het behalen van de omgevingswaarden kan zorgen voor een oplossing, mits politiek-bestuurlijke daadkracht getoond wordt om de hiervoor benodigde maatregelen te treffen. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de opgenomen legalisatieverplichting voor PAS-melders niet maakt dat onderwijl van handhavend optreden afgezien kan worden. Tevens wordt geconcludeerd dat de partiële vrijstelling in de bouwfase niet voldoet aan de eisen van artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
- Published
- 2022
22. De weg uit de gedooggevangenis:'Is rechtsbescherming tegen gedoogbeslissingen mogelijk bij de civiele rechter nu de weg naar de bestuursrechter, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, niet langer openstaat?'
- Author
-
Anoniem
- Subjects
handhaven ,rechtsbescherming ,civiel rechter ,gedogen ,gedoogbeslissing ,bestuursrechter - Abstract
Deze scriptie onderzoekt of rechtsbescherming tegen gedoogbeslissingen mogelijk is bij de civiele rechter nu de weg naar de bestuursrechter, behoudens zeer uitzonderlijke gevallen, niet langer openstaat. Die weg staat niet langer open omdat de bestuursrechter een Awb-besluit, of daar aan gelijkgestelde handeling, nodig heeft om rechtsbescherming te kunnen bieden. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de Bladelse gedoogbeslissing volgt dat gedoogbeslissingen, op zeer uitzonderlijke gevallen na, geen Awb-besluit zijn of daaraan worden gelijkgesteld. Deze scriptie onderzoekt eerst het fenomeen gedogen. Hierna volgt de rechtsbescherming bij de bestuursrechter, een behandeling van de Bladelse gedoogbeslissingszaak en de nog resterende bestuursrechtelijke rechtsbeschermingsmogelijkheid rond gedoogbeslissingen. Het laatste deelonderzoek behandeld de rechtsbescherming bij de civiele rechter zowel uit het oogpunt van de bevoegdheid van de rechter als de ontvankelijkheid van de eiser. Ook wordt, kort, stilgestaan bij ander belemmeringen voor een inhoudelijk oordeel door de civiele rechter.
- Published
- 2022
23. Voldoet het relativiteitsvereiste in de Awb in de praktijk aan de doelstelling die men had bij de invoering hiervan?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
bestuursrecht - Abstract
Het relativiteitsvereiste is na een lange discussie per 1 januari ingevoerd in de Algemene Wet Bestuursrecht. Deze scriptie probeert antwoord te geven op de vraag of de invoering van het relativiteitsvereiste in de praktijk voldoet aan de doelstelling die men hierbij had. Eerst wordt nader ingegaan op de aanleiding en de vormgeving van het relativiteitsvereiste in de Awb. Vervolgens wordt middels een jurisprudentieonderzoek onder meer onderzocht hoe vaak het relativiteitsvereiste een rol speelt in rechtszaken waarbij de Wet Natuurbescherming en haar voorlopers in het geding zijn. Ook wordt onderzocht of het relativiteitsvereiste vaak oorzaak is van verkorting van de duur van rechtszaken. Het belangrijkste doel van de invoering van het relativiteitsvereiste was namelijk dat het zou moeten leiden tot een slagvaardiger bestuursprocesrecht en verkorting van de duur van rechtszaken draagt daartoe bij. Ten slotte wordt ook uitgebreid ingegaan op het bepalen van het beschermingsbereik van de Wet natuurbescherming en haar voorlopers. Het beschermingsbereik is namelijk essentieel om te kunnen bepalen of het relativiteitsvereiste er aan in de weg staat of de bestuursrechter een besluit kan vernietigen.
- Published
- 2022
24. ANGSTSCHADE EN ANDER PSYCHISCH ONBEHAGEN:Geld als pleister op de wonde?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
effectief rechtsmiddel ,EBI-criteria ,EVRM ,geestelijk letsel ,angstschade ,immateriële - Abstract
In artikel 6:95 BW heeft de overheid bepaalt dat ‘ander nadeel’ alleen voor vergoeding in aanmerking komt voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Artikel 6:106 BW is de belangrijkste wettelijke bepaling op grond waarvan een aanspraak kan ontstaan op een vergoeding van de geleden immateriële schade. Geestelijk letsel komt voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:106 sub b BW. Er is in dat geval sprake van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’. In 2019 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen waaruit volgt dat onder omstandigheden ook niet-objectiveerbaar geestelijk letsel voor vergoeding in aanmerking kan komen. Er dient te worden gekeken naar de aard en de ernst van de normschending en de concrete gevolgen daarvan voor de benadeelde. De benadeelde dient zijn vordering met concrete gegevens te onderbouwen. De enkele schending van een fundamenteel recht is onvoldoende. Wel kan uit de aard en ernst van de normschending voortvloeien dat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat deze kunnen worden verondersteld. Het EVRM verplicht lidstaten aan rechtszoekenden een effectieve remedie te bieden als hun verdragsrechten zijn geschonden. De EBI-criteria bieden rechtszoekenden een dergelijk effectief rechtsmiddel waarmee ze hun verdragsrechten kunnen handhaven.
- Published
- 2022
25. De burger en bestuurlijke lus. Beschouwingen rondom de vraag hoe de burger het best kan worden betrokken bij het herstel van gebrekkige besluiten
- Author
-
Anoniem
- Subjects
bestuurlijke lus ,herstelpoging ,participatiewet ,51a Awb [art. 8] ,gebrek - Abstract
De toepassing van de bestuurlijke lus ex artikel 8:51a Awb kan bijdragen aan de veronderstelling dat de beroepsprocedure in een wijze van ‘bestuurtje helpen’ dreigt te ontaarden. Het gebrek in het bestreden besluit is hersteld, maar de burger wordt in het ongelijk gesteld nadat het bestuursorgaan zijn fout heeft mogen herstellen. Bij de burger kan de indruk ontstaan dat het bestuursorgaan door de bestuursrechter wordt voorgetrokken. De Participatiewet kent een kwetsbare doelgroep. In dit onderzoek is bekeken of het aanbeveling verdient om een burger actief te betrekken bij de poging van het bestuursorgaan om een gebrek in een besluit te herstellen tijdens de beroepsprocedure over de rechtmatigheid van dit besluit, met name in de Participatiewet. De burger heeft de mogelijkheid om zijn zienswijze naar voren te brengen over de herstelpoging van het bestuursorgaan. Gebleken is dat bestuursrechter een nadere zitting, na toepassing van de bestuurlijke lus, ingevolge art. 8:57 lid 2 Awb in beginsel achterwege laat. Ook is gebleken dat de burger niet actief bij de herstelpoging wordt betrokken. In dit verband worden twee aanbevelingen gedaan.
- Published
- 2022
26. De digitale economie:Een onderzoek naar de mogelijkheden voor online platformen om rechtsgeldig een overeenkomst van opdracht te sluiten met hun werkers
- Author
-
Anoniem
- Subjects
Platformarbeid ,gezagsverhouding ,online platform ,organisatorische inbedding ,Groen/Schroevers ,platformwerkers - Abstract
In deze masterscriptie is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor online platformen om rechtsgeldig een overeenkomst van opdracht te sluiten met hun werkers. Aan de hand van een jurisprudentieonderzoek is gekeken naar de aspecten die maken dat sprake is van zelfstandigheid of een dienstbetrekking. In de praktijk kan het lastig zijn om een opdrachtnemer te onderscheiden van een werknemer. Dit volgt uit het casuïstische karakter van een gezagsverhouding. Het fenomeen platformarbeid vergroot de kwalificatievraag uit. Daarom is het belangrijk om duidelijkheid te creëren over de rechtspositie van platformwerkers. In de huidige situatie komt het steeds vaker voor dat rechters oordelen dat platformwerkers niet als zelfstandigen worden aangemerkt, omdat de arbeidsverhouding tussen hen en het platform in overwegende mate de kenmerken vertoont van een dienstbetrekking. De rechters letten hierbij voornamelijk op de feitelijke uitvoering van de overeenkomst en niet op hetgeen schriftelijk door het platform eenzijdig is vastgelegd. Dat heeft mede te maken met het feit dat platformwerkers een sociaaleconomisch zwakkere positie hebben ten opzichte van het platform. Daarnaast is ook van belang of de werkzaamheden van de werker kunnen worden aangemerkt als de kernactiviteit van de onderneming. Er wordt dan namelijk eerder aangenomen dat het platform gezag uitvoert over die werkzaamheden.
- Published
- 2022
27. Identiteitsfraude bij de totstandkoming van overeenkomsten: zet het Devante/Hascor-arrest ons op het rechte pad?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
toerekening ,totstandkoming van overeenkomsten ,identiteitsfraude ,vertrouwensbeginsel ,Devante/Hascor ,juridish kader - Abstract
Totdat de Hoge Raad het Devante/Hascor-arrest wees, bestonden er meerdere juridische kaders om te beoordelen aan wie het door identiteitsfraude opgewekte vertrouwen bij de totstandkoming van een overeenkomst moet worden toegerekend. De toepasselijkheid van die kaders was afhankelijk van of een natte handtekening (Kamerman/Aro Lease-arrest) werd vervalst, een geheime code werd misbruikt (COVA-arrest) of op een andere manier een (elektronische) rechtshandeling naam van een ander werd verricht. Dat kon in vergelijkbare situaties tot diverse uitkomsten leiden, terwijl de kaders allemaal op het vertrouwensbeginsel (moeten) worden gebaseerd. Het Devante/Hascor-arrest bepaalde dat voor de betaling van een vervalste factuur hetzelfde kader geldt als voor de vervalste natte handtekening en dat gedeeltelijke toerekening ook een optie is. Op basis van een analyse van geldend recht en rechtsbeginselen is onderzocht welke invloed het Devante/Hascor-arrest heeft op de diverse toetsingskaders voor identiteitsfraude bij de contractsluiting. Gebleken is dat het Devante/Hascor-arrest ons meer rechtszekerheid biedt, omdat het arrest uniform kan worden toegepast als sprake is van identiteitsfraude.
- Published
- 2022
28. Het recht op wonen versus permanente bewoning van recreatiewoningen :Biedt artikel 8 EVRM bescherming aan permanente bewoners van recreatiewoningen?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
persoonsgebonden omgevingsvergunning ,omgevingswet ,Artikel 8 EVRM ,Artikel 5.18 Bor ,recreatiewoning ,evenredigheidstoetsing - Abstract
In Nederland wonen veel mensen permanent in een recreatiewoning, waarvan een aanzienlijk aandeel illegaal in de recreatiewoning woont. Om die reden is in 2020 een motie aangenomen, die leidde tot de voorhangprocedure tot wijziging van het ontwerpbesluit tot wijziging van artikel 5.18 Bor, waardoor de vereisten om in aanmerking te komen van een persoonsgebonden omgevingsvergunning voor permanente bewoning van recreatiewoningen worden verruimd. Deze motie in combinatie met het feit dat er in Nederland een grote woningnood heerst, gaven grond voor het onderzoek of de huidige en voorgestelde wetgeving inzake de permanente bewoning van recreatiewoningen in overeenstemming is met het recht op wonen (ex. artikel 8 EVRM). Onderzocht is wat de huidige en voorgestelde wettelijke bepalingen met betrekking tot de permanente bewoning van recreatiewoningen zijn. Dit zijn artikel 5.18 Bor, het wijzigingsvoorstel 5.18 Bor en artikel 5.37 Omgevingswet. De tweede vraag die onderzocht is, wat houdt het recht op wonen van artikel 8 EVRM in? En tot slot de vraag of artikel 8 EVRM bescherming biedt aan het permanent bewonen van recreatiewoningen? Artikel 8 EVRM beschermt niet zozeer het recht op wonen, maar het geeft wel richting aan de evenredigheidstoetsing. Het is aan de bestuursrechter om een toetsingskader te formuleren voor de drietrapstoetsing aan de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het besluit voor het te dienen doel.
- Published
- 2022
29. De indirecte vaccinatieplicht en artikel 8 EVRM
- Author
-
Anoniem
- Subjects
lichamelijke integriteit ,vrijheidstheorieën ,coronavirus ,gezondheid ,vaccinatieplicht ,coronatoegangsbewijzen - Abstract
Deze scriptie gaat over de indirecte vaccinatieplicht die voortkomt uit de Tijdelijke Wet coronatoegangsbewijzen en artikel 8 EVRM. De overheid probeert met deze tijdelijke wet het recht op gezondheid te beschermen. De anti-vaccinatiebeweging stelt echter dat hierdoor hun recht op eerbiediging van de lichamelijke integriteit wordt geraakt. Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of een inbreuk gerechtvaardigd kan worden. De centrale vraag van deze scriptie luidt derhalve als volgt: Vormt de indirecte coronavaccinatieplicht, voortkomende uit de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen, een inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven en de daarmee in verband staande lichamelijke integriteit, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM? Dit is een kwalitatief en juridisch dogmatisch onderzoek. Door de tijdelijke wet te koppelen aan de literatuur en primaire bronnen uit het theoretisch kader en de beschreven probleemanalyse, wordt een compleet beeld geschetst over het recht uit artikel 8 EVRM. Geconcludeerd kan worden dat de indirecte vaccinatieplicht geen inbreuk maakt op artikel 8 EVRM, maar dat er achteraf gezien niet aan de subsidiariteitstoets wordt voldaan. Tevens wordt met de vrijheidstheorieën van Mill en Berlin beredeneerd of de conclusie te verantwoorden is inzake de Nederlands democratische opvatting. Een aanbeveling die hieruit volgt is om het 1G-beleid in te voeren.
- Published
- 2022
30. No cure no pay en de Wet WOZ: De overheid betaalt zich blauw!:Is een no cure no pay-verbod, zoals dat geldt in de advocatuur, een oplossing voor het tegengaan van het verdienmodel met de proceskostenvergoeding of zijn er andere oplossingen denkbaar?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
no cure no pay ,proceskostenvergoeding ,onafhankelijkheid ,regulering ,advocatuur ,WOZ - Abstract
Gemeenten stellen dat de proceskostenvergoeding voor WOZ-procedures een verdienmodel vormen voor ncnp-bureaus. Door dat verdienmodel zijn gemeenten jaarlijks miljoenen euro’s kwijt aan proceskostenvergoedingen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Uit onderzoeksrapporten kunnen we concluderen dat de proceskostenvergoeding op grond van het Bpb perverse prikkels biedt dat gedrag beloont dat niet strookt met het algemeen belang. Voor het onderzoeken van een oplossing voor het tegengaan van het verdienmodel is aansluiting gezocht bij de advocatuur. De advocatuur is een beschermd en gereguleerd beroep. Voor wat betreft het doen en laten van de advocaat zijn er kernwaarden die in acht moeten worden genomen. De ncnp-beloningsafspraak is in strijdt met één van de kernwaarden, namelijk de onafhankelijkheid. Het reguleren van verschillende beroepsgroepen zoals de advocatuur en het daarmee uitsluiten van het werken op ncnp-basis of een algeheel ncnp-verbod is niet zo gemakkelijk als het lijkt. Er zijn een aantal oplossingen die gemakkelijker uit te voeren zijn.
- Published
- 2022
31. Buitengerechtelijke kosten in letselschadezaken:Een onderzoek naar welke type buitengerechtelijke kosten onder welke voorwaarden in letselschadezaken voor vergoeding in aanmerking komen
- Author
-
Anoniem
- Subjects
dubbele redelijkheidstoets ,schadevergoeding ,96 lid 2 sub b BW [artikel 6] ,Drenth-arrest ,buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ,letselschade - Abstract
Een onderzoek naar een redelijke vergoeding van buitengerechtelijke kosten conform artikel 6:96 lid 2 sub b BW in letselschadezaken.Op 3 april 1987 heeft de Hoge Raad in het baanbrekende Drenth-arrest geoordeeld dat de kosten voor het inschakelen van een belangenbehartiger in letselschadezaken voor vergoeding in aanmerking komen. De grondslag voor het vergoeden van buitengerechtelijke kosten levert in de jaren na het Drenth-arrest voer voor discussie tussen schadeverzekeraars en letselschadeslachtoffers. Deze discussie wordt veroorzaakt door de brede wettelijke bepaling van artikel 6:96 lid 2 sub b BW waarin is bepaald dat de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen. Wat vervolgens redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid zijn wordt niet omschreven. Uit onderzoek blijkt dat de buitengerechte kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid moeten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Deze dubbele redelijkheidtoets bestaat uit de vragen: Was het redelijk om kosten te maken en zijn de gemaakte kosten redelijk? Verder zijn in de rechtspraak criteria ontwikkeld waaraan buitengerechtelijke kosten kunnen worden getoetst. Deze voorwaarden worden in dit onderzoek behandeld.
- Published
- 2022
32. Is een populaire geschillenregeling een stap dichterbij?:Een onderzoek naar de vraag of de voorgestelde regels van de Wet aanpassing geschillenregeling en ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure de geconstateerde problemen van de geschillenregeling in theorie kunnen oplossen
- Author
-
Anoniem
- Subjects
geschillenregeling ,aandelenoverdracht ,aandeelhoudersgeschillen ,BV ,enqueteprocedure ,eindvoorzieningen - Abstract
Het doel van deze scriptie is om te onderzoeken of de regels voorgesteld in de Wet aanpassing geschillenregeling en ontvankelijkheidseisen enquêterecht de geconstateerde knelpunten van de geschillenregeling kunnen op lossen. Middels literatuuronderzoek is achterhaald wat de knelpunten van de huidige geschillenregeling zijn. Daarbij is geconstateerd dat de lange duur en de toetsingsnormen van de procedures ze onaantrekkelijk maken. Vervolgens zijn de voorgestelde verbeteringen uit het voorontwerp voor de geschillenregeling behandeld. Hoewel de duur en de toetsingsnormen van de procedure worden verbeterd, zullen de geconstateerde knelpunten niet worden opgelost. Dat komt, omdat de procedures van de geschillenregeling nog steeds te lang duren en de enquêteprocedure een snel alternatief vormt. In deze scriptie wordt gepleit voor het opnemen van een definitieve aandelenoverdracht in de lijst van eindvoorzieningen van de OK, om op die manier de geschillen- en enquêteregeling met elkaar te combineren.
- Published
- 2022
33. Mr. Big-methode: ‘effectief’, maar omstreden…
- Author
-
Anoniem
- Subjects
grondslag ,verklaringsvrijheid ,Mr. Big-methode ,privéleven ,betrouwbaarheid ,verslaglegging - Abstract
In deze scriptie is onderzocht of artikel 6 en 8 EVRM worden geschonden bij toepassing van de Mr. Big-methode en welke waarborgen Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering biedt om deze schendingen te voorkomen. De Mr. Big-methode wordt toegepast op grond van Stelselmatig inwinnen van informatie. De wetgever heeft bij de totstandkoming van Stelselmatig inwinnen van informatie geen rekening kunnen houden met de Mr. Big-methode. De Mr. Big-methode wordt toegepast op met bevoegdheid die daar niet voor bedoeld is. Vervolgens is onderzocht hoe de Mr. Big-methode zich verhoudt tot artikel 6 en 8 EVRM. Het gebruik van de Mr. Big-methode zorgt per definitie voor een inbreuk op het recht op privéleven en het recht op een eerlijk proces van verdachten. Uit de analyse van de Kaatsheuvelzaak en de Posbankzaak is een beoordelingskader ontstaan. De specifieke kenmerken van de Mr. Big-methode zorgen voor te veel misleiding en te veel (psychische) druk op verdachten. Door de nieuwe wettelijke grondslag wordt de methode in de toekomst rechtmatig toegepast, maar waarborgen om de verklaringsvrijheid van de verdachte te beschermen zijn er niet. Door de Mr. Big-methode worden de rechten van een verdachte op een eerlijk proces en het recht op privéleven geschonden en de nieuwe juridische normering gaat daar nauwelijks verschil in maken.
- Published
- 2022
34. Geprofileerd en gediscrimineerd?:Geautomatiseerde individuele besluitvorming op basis van financiële gegevens in het risicoclassificatiemodel in kinderopvangtoeslagzaken
- Author
-
Anoniem
- Subjects
besluitvorming ,toeslagenschandaal ,belastingdienst ,gegevensbeschermingsrecht ,profilering ,AVG - Abstract
De bescherming van persoonsgegevens valt onder het recht op eerbiediging van mensen hun persoonlijke levenssfeer, een mensenrecht dat onder meer vastligt in art. 10 van de Nederlandse Grondwet en art. 8 EVRM. Indien de persoonsgegevens op een geautomatiseerde manier worden verwerkt is, onder voorwaarden, de AVG het toetsingskader voor deze verwerking. De AVG biedt een raamwerk om een geautomatiseerde verwerking rechtmatig te laten verlopen. De Belastingdienst heeft jarenlang financiële gegevens van burgers verwerkt in het risicoclassificatiemodel ter beoordeling van aanvragen kinderopvangtoeslag. Het risicoclassificatiemodel bestond uit indicatoren die de Belastingdienst verzamelde en waarvan de Belastingdienst verwachtte dat het een beoordeling kon geven van het frauderisico. Nadat het systeem een testfase had doorgemaakt, beoordeelde het systeem de aanvragen zelfstandig en ‘leerde’ het zelf de weging van de indicatoren bepalen. De controle op het systeem dat de aanvragen beoordeelde is nadien niet voldoende geweest. Uit dit onderzoek blijkt dat niet aan alle vereisten uit de AVG is voldaan, waardoor bepaalde verwerkingen van persoonsgegevens onrechtmatig zijn geweest.
- Published
- 2022
35. Art. 8:3, eerste lid Awb weggetoetst? Is de tijd rijp om rechtstreeks beroep tegen avv’s open te stellen en welke betekenis dient hierbij aan het evidentiecriterium toe te komen?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
algemeen verbindende voorschriften ,3, eerste lid Awb [art. 8] ,terughoudend ,exceptieve toets ,indringend ,evidentiecriterium - Abstract
De toeslagenaffaire geeft aanleiding om de rechtsbescherming van de burger tegen avv’s nader te onderzoeken en – waar nodig – te verbeteren. Het openstellen van rechtstreeks beroep tegen avv’s wordt gezien als een verbeterpunt in de terughoudende toetsing van wetgeving door de bestuursrechter. Deze mogelijkheid kan leiden tot het versterken van de rechtsbescherming van burgers in concrete gevallen. Toch heeft de wetgever deze bepaling tot op heden in stand gelaten. Om te concluderen of art. 8:3, eerste lid Awb kan worden geschrapt, zijn de volgende deelvragen onderzocht:- zijn de argumenten van de wetgever om dit artikel (bij de invoering van de Awb in 1994) op te nemen, inmiddels achterhaald?- is de rechtsgang bij de burgerlijke rechter om via een onrechtmatige daadsactie tegen een avv op te komen, nog wel zinvol?- is de exceptieve toetsing van avv’s door de bestuursrechter geïntensiveerd?- wat is het evidentiecriterium en kan dit een instrument zijn om het algemene belang (de rechtszekerheid van avv’s) te waarborgen wanneer rechtstreeks beroep tegen avv’s open wordt gesteld?
- Published
- 2022
36. De strafbare poging in het daadstrafrecht:‘Neemt de intentie van de verdachte in de voorbije jaren een meer prominente rol in bij de strafbaarheid ter zake van poging?’
- Author
-
Anoniem
- Subjects
poging ,ondeugdelijk ,subjectivering ,intentiestrafrecht ,daadstrafrecht ,intentie - Abstract
In deze scriptie wordt gepoogd een antwoord te geven op de vraag of de rol van de intentie in de voorbije jaren bij de strafbare poging een meer prominente rol inneemt, zoals dat het geval is bij de strafbare voorbereiding. Tevens wordt dan bekeken hoe zich dat verhoudt tot ons daadstrafrecht en of er daarmee van een verschuiving van een daadstrafrecht naar een intentiestrafrecht kan worden gesproken. In de scriptie wordt eerst een inkijk gegeven in het soort strafrecht dat Nederland kenmerkt. Daarna wordt het leerstuk poging en de voor de ontwikkeling van dit leerstuk relevante jurisprudentie besproken. De onderzoeksvraag wordt nadien beantwoord door een analyse van gewezen jurisprudentie in de laatste jaren. In dit kader valt op dat de intentie voornamelijk aan bod komt bij de ondeugdelijke poging. Door het aannemen van strafbaarheid bij een ondeugdelijke poging en verschuiving van het accent naar een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf lijkt de intentie gaandeweg ook bij de strafbare poging een grotere rol te spelen. Dit betekent overigens niet dat het daadstrafrecht daarmee is verschoven naar een intentiestrafrecht omdat de intentie nog steeds gekoppeld is aan de waarneembare fysieke daad.
- Published
- 2022
37. De wet ‘verschijningsplicht bepaalde verdachten’: de mogelijke invloed op de rechtspositie van slachtoffer en verdachte
- Author
-
Anoniem
- Subjects
rechtspositie ,verschijningsplicht ,verdachte ,spreekrecht ,slachtoffer ,slachtofferrechten - Abstract
De Wet uitbreiding slachtofferrechten kent gevolgen voor de rechtspositie van zowel slachtoffers als bepaalde verdachten. Onderzoeksvraag: In welke mate heeft de wet ‘wet ‘verschijningsplicht bepaalde verdachten’ invloed op de rechtspositie van enerzijds de verdachte en anderzijds van het slachtoffer? De belangrijkste bevindingen: 1. De huidige wetgeving biedt de rechter al de mogelijkheid om alle verdachten op zitting te laten verschijnen;2. Het fundament van de wetswijziging is ontoereikend. De nieuwe wet is namelijk gestoeld op een eenzijdige argumentatie, en de wetgever is in de MvT voorbijgegaan aan cruciale literatuur en empirische onderzoeken;3. De nieuwe wet richt zich op een zeer beperkte groep verdachten. Ergo, de impact van de nieuwe wet is minimaal. Dat ondersteunt de stelling dat een noodzaak tot nieuwe wetgeving lijkt te ontbreken.Gelet op dit drieluik aan conclusies is de gevolgtrekking dan ook dat de wetgever met deze nieuwe wet een oplossing heeft gemeend te moeten zoeken voor een niet bestaand probleem.
- Published
- 2022
38. Mr. Big is real
- Author
-
Anoniem
- Subjects
nemo tenetur-beginsel ,modernisering strafvordering ,undercover-operaties ,mr. big ,psychologische mechanismen ,werken onder dekmantel - Abstract
In deze scriptie zal eerst de onderzoeksmethode en plan van aanpak uiteen worden gezet. Er zal daarna worden ingegaan op de achtergrond van de Mr. Big methode en het wettelijk kader waarbinnen de bevoegdheden van Werken onder Dekmantel (WOD) wordt uitgeoefend. Vervolgens zal nader worden ingegaan op de kritiek van rechtspsychologen ten aanzien van de Mr. Big methode. Hierbij zal een aantal psychologische mechanismen in de context van de Mr. Big operatie worden besproken. Daarna volgt er een analyse om de omvang en reikwijdte van het nemo tenetur-beginsel nader te kunnen vaststellen. Er zal met betrekking tot de jurisprudentie van het EHRM worden ingegaan op de arresten die zien op de verklaringsvrijheid van de verdachte. De undercoveroperaties die vergelijkbaar zijn met de Mr. Big methode zullen worden behandeld. Daarna zal worden ingegaan op de wijzigingen die de vernieuwde regeling stelselmatige inwinning van informatie met zich meebrengt voor de Mr. Big methode. Ten slotte volgt in de conclusie de beantwoording van de onderzoeksvraag en de belangrijkste bevindingen van het onderzoek.
- Published
- 2022
39. Akkoord met de afkoelingsperiode?!:Een onderzoek naar de eigendomsbescherming van de leverancier in de afkoelingsperiode van de WHOA
- Author
-
Anoniem
- Subjects
gebruiksrecht ,WHOA ,leverancier ,artikel 1 EP EVRM ,eigendomsvoorbehoud ,afkoelingsperiode - Abstract
De overheid heeft door middel van de WHOA een nieuw herstructureringsmechanisme ingevoerd, namelijk een dwangakkoord buiten faillissement en surseance (pre-insolventieprocedure). In de WHOA is de afkoelingsperiode als voorziening opgenomen om de schuldenaar in staat te stellen het akkoord tot stand te kunnen brengen. Door de afkondiging van de afkoelingsperiode mag een leverancier die goederen onder eigendomsvoorbehoud heeft geleverd, zijn goederen niet zomaar bij de schuldenaar opeisen en blijft de schuldenaar onder voorwaarden bevoegd de goederen te gebruiken, verbruiken en vervreemden (gebruiksrecht). De beperking van de opeisingsbevoegdheid vormt een inbreuk op het recht op ongestoord genot van eigendom uit 1 EP EVRM van de bovengenoemde leverancier. In deze scriptie is antwoord gezocht op de vraag: “In hoeverre biedt de WHOA gelet op artikel 1 EP EVRM voldoende bescherming tegen inbreuken op een voorbehouden eigendomsrecht van een leverancier gedurende de afkoelingskoelingsperiode in een pre-insolventieprocedure ex artikel 369 Fw e.v.?”. Er is geconcludeerd dat de inbreuk die door de afkoelingsperiode wordt gemaakt op het eigendomsrecht van de leverancier voldoet aan de vereisten die gesteld worden in artikel 1 EP EVRM en de leverancier daarmee voldoende eigendomsbescherming wordt geboden in de WHOA.
- Published
- 2022
40. Toezicht door de belastingplichtige:Leidt de doorontwikkeling van het Horizontaal Toezicht tot een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
juridische kwalificatie ,horizontaal toezicht ,doorontwikkeling ,informatieplicht ,TCF ,doorkruisingsleer - Abstract
Het horizontaal toezicht is in 2020 door de belastingdienst doorontwikkeld, waarbij de eisen zijn aangescherpt. Het aangepaste convenant DHT, waarin de afspraken worden vastgelegd, kwalificeert als een privaatrechtelijke beleidsovereenkomst. Is er bij DHT, door gebruik van het privaatrecht, sprake van een onaanvaardbare doorkruising van het publiekrecht? De wet geeft geen uitdrukkelijk antwoord op de vraag of gebruik van het privaatrecht bij het houden van toezicht door de Belastingdienst is toegestaan. Bij twee van de vier verplichtingen uit het convenant is sprake van een onaanvaardbare doorkruising, namelijk bij het aantoonbaar werkend systeem van fiscale beheersing en bij het spontaan en periodiek inzicht verstrekken in de fiscale strategie en relevante bedrijfsontwikkelingen. Met name de inhoud en strekking van artikel 47 en 52 AWR verzetten zich hier tegen. Door de afspraken uit het convenant DHT komt een deel van de kosten van controle van de belastingaangiften voor rekening van de organisatie en dit sluit niet aan bij de bedoeling van de wetgever. Ook kan de Belastingdienst op grond van artikel 47 AWR zelf de voor een controle benodigde informatie verzamelen waarmee hetzelfde resultaat kan worden bereikt.
- Published
- 2022
41. AANSPRAKELIJKHEID VAN DE ORGANISATOR BIJ (SPORT)EVENEMENTEN:Waar liggen de juridische grenzen?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
buitencontracturele aansprakelijkheid ,exoneratie ,causaliteitsafweging ,verzekeringsplicht ,kelderluikfactoren ,relativiteitsvereiste ,samenloop ,eigen schul ,gevaarzetting ,billijkheidscorrectie - Abstract
Ten aanzien van de aansprakelijkheidspositie van organisatoren van evenementen bestaan nog veel onduidelijkheden. Hoe ver reikt de zorgplicht van een organisator en is er een onderscheid voor deelnemers en toeschouwers? Verder speelt bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van organisatoren het verzekeringsaspect. Kan een organisator een verzekeringsplicht hebben? Daarnaast is binnen contractuele verhoudingen de problematiek van exoneratieclausules van belang. In hoeverre hebben organisatoren de mogelijkheid om met succes te exonereren voor aansprakelijkheid? Staat de aansprakelijkheid van een organisator vast, dan dient met betrekking tot de omvang van de schadevergoeding ook de eigen verantwoordelijkheid van de deelnemer of toeschouwer in ogenschouw te worden genomen. De vraag is daarbij in hoeverre een deelnemer of toeschouwer zelf een verwijt kan worden gemaakt voor het ontstaan van de schade en welke omstandigheden in hun risicosfeer liggen. De onderzoeksvraag die centraal staat in deze scriptie luidt als volgt:Onder welke juridische voorwaarden is een organisator jegens een deelnemer of toeschouwer civielrechtelijk aansprakelijk voor schade als gevolg van ongevallen tijdens een (sport)evenement?Allereerst werd onderzocht onder welke juridische voorwaarden een organisator van een evenement jegens toeschouwers en deelnemers aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). In dat kader werd tevens onderzocht of er andere normstellingen gelden voor toeschouwers en deelnemers. Bij het maken van de afweging of een organisator potentieel onrechtmatig gevaarzettend heeft gehandeld, zijn de Kelderluikfactoren nog altijd van groot belang. In hoofdstuk 2 werden de Kelderluikfactoren o.a. aan de hand van het Disloque- en Skeelerarrest nader uitgewerkt en toegespitst op de positie van organisatoren. Evenals bij deelnemers gaat de zorgplicht van de organisator niet zo ver dat hij onder elke omstandigheid de veiligheid van toeschouwers dient te garanderen. Hoe waarschijnlijker de onvoorzichtigheid van de toeschouwer(s), des te groter het risico op schade en des te meer zorgvuldigheid van de organisator is vereist. De Hoge Raad heeft in het Disloque- en Skeelerarrest de zorgplicht van een organisator jegens deelnemers nader uitgewerkt. Uit deze arresten blijkt dat het voorkomen van gevaar door de organisator niet altijd mogelijk is, maar dat van belang is dat de organisator zich hiervan bewust is en voldoende waarschuwt voor mogelijke gevaren en voldoende toezicht houdt op de naleving van veiligheidsinstructies. Uit het Skeelerarrest blijkt verder dat de Hoge Raad ook rekening houdt met de mate van ervaring van een deelnemer. Hoe minder ervaring een deelnemer heeft, des te meer voorzorgsmaatregelen een organisator dient te treffen. Daarna werd in hoofdstuk 3 de aansprakelijkheid van een organisator op grond van art. 6:74 BW onderzocht. De normstelling waarnaar het handelen van de organisator wordt beoordeeld is ex art. 6:74 BW vergelijkbaar met die van art. 6:162 BW. Dat de organisator een zorgplicht jegens deelnemers en toeschouwers heeft om schade te voorkomen is meestal niet opgenomen in de overeenkomst. Op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ex art. 6:248 lid 1 BW zal een dergelijke zorgplicht van de organisator kunnen worden aangenomen. In de praktijk wordt vrijwel altijd geprocedeerd op grond van art. 6:162 BW. Ten aanzien van de vraag of een organisator in een contractuele relatie evenals een werkgever een verzekeringsplicht heeft jegens deelnemers en toeschouwers, blijkt uit het arrest X/St. ROC Twente dat de Hoge Raad een algemene contractuele verzekeringsplicht vooralsnog heeft afgewezen. De Hoge Raad lijkt de mogelijkheid open te laten dat onder bijzondere omstandigheden wel een verzekeringsplicht geldt. Voor de beoordeling of een organisator zich kan beroepen op een exoneratieclausule blijkt in de praktijk voornamelijk te worden getoetst aan de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW) en of het beding onredelijk bezwarend is (art. 6:233 BW) in geval het beding in de algemene voorwaarden is opgenomen. De mogelijkheden van art. 6:248 lid 2 BW en art. 6:233 BW overlappen elkaar in belangrijke mate omdat voor de invulling van de vraag of een beroep van een organisator op een exoneratieclausule kan slagen de gezichtspunten uit het Saladin/HBU van belang zijn. Vervolgens werd in hoofdstuk 4 onderzocht in hoeverre een organisator een beroep kan doen op eigen schuld ex art. 6:101 BW van de deelnemer of toeschouwer. Gebleken is dat het toeschouwen of deelnemen aan een (gevaarlijk) evenement doorgaans niet voldoende is voor het aannemen van eigen schuld. Indien sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van de deelnemer of toeschouwer kan eigen schuld worden aangenomen. Een activiteit als paardrijden kan een omstandigheid zijn die in de risicosfeer van de benadeelde ligt. Van belang is wel of de deelnemer het risico goed heeft kunnen inschatten. Nadat de causale verdeling is vastgesteld kan eventueel nog een billijkheidscorrectie worden toegepast. Factoren die daarbij meespelen zijn de uiteenlopende ernst en mate van verwijtbaarheid van de gemaakte fouten, de aard en ernst van het letsel, de leeftijd van benadeelde en of er een verzekering is afgesloten die de schade dekt. De aard en ernst van het letsel kunnen tot een vergaande billijkheidscorrectie leiden.
- Published
- 2022
42. (On)betwistbare feiten :Een onderzoek naar het vaststellen van feiten in de bestuurlijke voorprocedure en in beroep bij de belastingrechter in rechtsvergelijkend perspectief
- Author
-
Anoniem
- Subjects
rechtsbescherming ,waarheidsvinding ,feitenvaststelling ,rechtmatigheidstoetsing ,lijdelijk ,belastingrechter - Abstract
In deze scriptie is beoogd een antwoord te geven op de vraag wat de belangrijkste verschillen en overeenkomsten zijn tussen het belastingrecht en socialezekerheidsrecht bij het selecteren en vaststellen van de feiten.In de rechtspraktijk zijn twee vragen van groot belang: het achterhalen wat er feitelijk gebeurd is en het formuleren van een rechtsregel. In het juridisch theoretische debat wordt er nauwelijks aandacht besteed aan wat er feitelijk gebeurd is en hoe de relevante feiten worden geselecteerd en vastgesteld. In het huidige bestuursprocesrecht wordt de omvang van het geding door de partijen bepaald. De bestuursrechter zoekt en selecteert niet meer de feiten maar wacht af welke feiten en/of voldoende bewijs van het gebeurde worden aangedragen. Hoewel het belastingprocesrecht de vrije bewijsleer kent, heeft de belastingrechter buiten de wet om bewijsregels geformuleerd. De belastingrechter heeft zich vooral laten inspireren door de bewijsregels uit het burgerlijk procesrecht. De belastingrechter maakt nauwelijks gebruik van zijn bevoegdheden om de feiten te achterhalen. Dit gaat ten koste van waarheid en waarheidsvinding. We moeten terug naar het bestuursprocesrecht zoals de wetgever in 1994 voor ogen had. De belastingrechter moet zich actief opstellen tegenover de partijen én het bieden van rechtsbescherming tegen de overheid.
- Published
- 2022
43. Ecocide als vijfde internationale misdrijf:En de mogelijkheden voor het vervolgen van vervuilende bedrijfsactiviteiten
- Author
-
Anoniem
- Subjects
internationale misdrijven ,handhaving klimaatwetgeving ,Ecocide ,internationaal strafhof ,milieustrafrecht ,corporate crime - Abstract
Decennia lang zijn er initiatieven genomen om grootschalige schade aan het milieu en onze ecosystemen, in de vorm van ecocide, internationaal strafbaar te kunnen stellen. Tot op de dag van vandaag is hiervan geen sprake. De rol van bedrijven is hierin relevant omdat internationale ondernemingen een enorme bijdrage leveren aan de omvang van de schade. Vorig jaar heeft een internationaal juristenpanel een nieuwe juridische definitie gepubliceerd en een pleidooi gedaan deze op te nemen in het Statuut van Rome van het Internationaal Strafhof. Deze scriptie richt zich op de vraag in hoeverre het nieuwe ecocidebegrip mogelijkheden biedt om ernstig vervuilende bedrijfsactiviteiten door het ICC te kunnen vervolgen. Gezien de impact van bedrijven op het milieu is hierbij de aanname dat de vervolging van bedrijfsactiviteiten bij het ICC mogelijk zou moeten zijn om het ecocidebegrip effectief te kunnen operationaliseren. Om dit te beoordelen zal het nieuwe voorgestelde begrip worden geanalyseerd. Er wordt bekeken of het bruikbaar is om bedrijven op basis van het internationale recht aansprakelijk te kunnen stellen voor de bijdragen die ze leveren aan ernstige, structurele schade aan het milieu en onze ecosystemen. Tot slot vindt een analyse plaats op basis van de zaak tegen Monsanto, om te bepalen in hoeverre individuen voor ecocide door bedrijfsactiviteiten kunnen worden vervolgd.
- Published
- 2022
44. Het boerkaverbod: een gerechtvaardigde beperking van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, of toch niet?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
gerechtvaardigd ,Vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ,samenleven ,boerkaverbod ,margin of appreciation ,belangenafweging - Abstract
In deze scriptie is onderzocht of de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding in strijd is met de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging ex artikel 9 EVRM. De wet verbiedt het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer, onderwijsinstellingen, zorginstellingen en overheidsgebouwen. Hierdoor worden moslimvrouwen beperkt in het uiten van hun geloof. Getoetst wordt of de wet voldoet aan de beperkingsclausule uit het tweede lid van artikel 9 EVRM. De beperking moet bij wet zijn voorzien, een legitiem doel dienen en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Om die vraag te beantwoorden zijn de reacties uit de academische wereld besproken en is een rechtsvergelijking gemaakt met de verboden in Frankrijk, België en Zwitserland waarbij de uitspraken van het Hof in de zaken S.A.S. vs. Frankrijk en Belcacemi en Oussar vs. België worden meegenomen. Het Hof kende in deze uitspraken veel gewicht toe aan het vereiste van ‘samenleven’ en gaf lidstaten bij de noodzakelijkheidstoets een ruime ‘margin of appreciation’. Geconcludeerd wordt dat het verbod niet in strijd is met artikel 9 EVRM.
- Published
- 2022
45. Aanspoelsel: Zeer zeldzaam liggend bergvlas in NHD; Boek Meneer Walters nu digitaal; Iepenpage; Bijzondere nestplaats grauwe gans
- Author
-
Anoniem, G. Timmermans, E. Goverse, F. Koning, Anoniem, G. Timmermans, E. Goverse, and F. Koning
- Abstract
Vindplaats liggend bergvlas in NHD; Boek Meneer Walters digitaal beschikbaar; Iepenpage in A'dam; Nest grauwe gans in een boom
- Published
- 2022
46. Bewijsuitsluiting in het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering :Een reflectie op de normatieve basis van het moderniseringsvoorstel voor bewijsuitsluiting bezien vanuit een rechtsstatelijk perspectief
- Author
-
Anoniem
- Subjects
modernisering ,terughoudendheid ,rechtsstaatgedachte ,strafvordering ,beoordelingsbegrip ,bewijsuitsluiting - Abstract
De terughoudendheid die de Hoge Raad voorstaat bij de toepassing van bewijsuitsluiting in het strafrecht leidt al geruime tijd tot vragen over het toezicht op de opsporing en het bestaan van leemtes daarin. Doordat de Hoge Raad in zijn jurisprudentie sterk de nadruk legt op het waarborgen van het recht op een eerlijk proces, is het niet altijd helder in hoeverre ook wordt toegezien op de naleving van strafvorderlijke regels die niet direct aan dit recht raken. In de literatuur wordt daarom gewezen op het gevaar dat wanneer er geen corrigerende reactie volgt op onrechtmatige bewijsgaring, dit de grenzen van onbehoorlijk strafvorderlijk optreden kan oprekken. Met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt de bestaande regeling van bewijsuitsluiting herzien. Voorgesteld wordt om bewijsuitsluiting aan een nieuw beoordelingsbegrip te koppelen. Het centrale begrip voor de toepassing van bewijsuitsluiting wordt ‘het belang van een goede rechtsbedeling’. Met de introductie van dit nieuwe criterium beoogt de wetgever in een normatief richtsnoer te voorzien. In het huidige artikel 359a Sv mist een dergelijk normatief richtsnoer. In deze scriptie is onderzocht of de door de wetgever voorgestelde wijziging van de bewijsuitsluitingsregel het hoofd zal bieden aan de in de literatuur geconstateerde problematiek dan wel een verbetering vormt ten opzichte van de bestaande situatie.
- Published
- 2021
47. Beleggen of ondernemen in vastgoed?:In hoeverre is anno 2021 binnen het belastingrecht eenduidig onderscheid te maken tussen beleggen en ondernemen in een vastgoedinvestering?
- Author
-
Anoniem
- Subjects
box 3 ,vastgoed ,box 1 ,ondernemen ,beleggen ,open norm - Abstract
Onderzocht wordt op welke wijze een vastgoedinvestering anno 2021 wordt belast in de inkomstenbelasting. Van belang hierbij is of de activiteiten kwalificeren als normaal vermogensbeheer, een werkzaamheid of een materiële onderneming. Dit zijn open normen die niet gedefinieerd zijn in een formele wet wat zorgt voor een stroom aan feitelijke jurisprudentie en aanzienlijke verschillen in heffing in gelijksoortige omstandigheden. Bepalend voor de kwalificatie zijn de vereisten uit het arrest van de HR 17 augustus 1994 en verder. Uit deze jurisprudentie wordt geconcludeerd dat er anno 2021 nog steeds veel onduidelijkheid heerst welke factoren nu meewegen in deze beoordeling. Geschillen in de rechtspraak worden veelal afgedaan onder verwijzing naar de beschreven feiten en omstandigheden, mede in hun onderlinge verband beschouwd. Het te hanteren normrendement en de samenstelling van het nagestreefde rendement wordt niet op een eenduidige wijze vastgesteld. Een hulpmiddel voor eenduidige rechtspraak is het gebruik van de omstandighedencatalogus van Berkhout en Hoogeveen aangevuld met de mate waarin belastingplichtige zelf propertymanagement werkzaamheden verricht. Een wetswijziging van box 3 naar heffing over werkelijk rendement zou de problematiek grotendeels oplossing. Het systeem van Heithuis, waar het vastgoed wordt overgeheveld naar box 1, geniet de voorkeur.
- Published
- 2021
48. Persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder jegens de achtergebleven schuldeisers van een geturboliquideerde (besloten) vennootschap.:Over omstandigheden die bij een turboliquidatie kunnen leiden tot het vaststellen van de ernstig verwijtmaatstaf in het kader van de persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders jegens schuldeisers o.g.v. art. 6:162 BW
- Author
-
Anoniem
- Subjects
ernstig verwijtmaatstaf ,externe aansprakelijkheidsrisico's ,bestuurder ,turboliquidatie - Abstract
Wanneer de activiteiten van de rechtspersoon zijn gestaakt of de geplande activiteiten uitblijven wordt het uiteindelijk financieel onaantrekkelijk om het bedrijf in ‘leven’ te houden. De ontbinding van deze rechtspersoon is dan wenselijk. Een turboliquidatie conform art. 2:19 lid 4 BW kan dan een aantrekkelijke optie zijn vanwege het snelle karakter van deze ontbindingswijze. Een turboliquidatie is een snelle ontbinding van een rechtspersoon krachtens besluit van de algemene vergadering conform art. 2:19 lid 1 sub a BW. Het snelle karakter van deze ontbindingswijze (“turbo”) bestaat dus uit het feit dat er na ontbinding geen vereffening noodzakelijk is. De rechtspersoon houdt dus op te bestaan op het tijdstip van haar ontbinding, mits zij ten tijde van die ontbinding geen baten meer heeft conform art. 2:19 lid 4 BW. Een expliciete constateringsbevoegdheid met betrekking tot de afwezigheid van baten bij de vennootschap ontbreekt in de wet. In deze scriptie wordt ervan uitgegaan dat bij een turboliquidatie de beantwoording van de vraag of er nog baten aanwezig zijn in de vennootschap, in de praktijk, veelal bij het bestuur zal liggen. Dientengevolge ondanks het feit dat de algemene vergadering het besluit tot ontbinding neemt, kunnen er onder bepaalde omstandigheden alsnog situaties ontstaan waarin het bestuur externe aansprakelijkheidsrisico’s loopt vanwege de gemaakte keuzes in de voorfase van de turboliquidatie. In de literatuur worden twee situaties geschetst waarbij schuldeisers als gevolg van een geturboliquideerde vennootschap onrechtmatig benadeeld kunnen worden. Ten eerste kan er een situatie ontstaan waarin het faillissement van de vennootschap geboden maar volgens het bestuur niet gewenst is. In zulke gevallen is het niet uit te sluiten dat het bestuur zal proberen het vermogen van de vennootschap te vereffenen teneinde de vennootschap turbo te liquideren en om zodoende het faillissement te vermijden. Ten tweede kan er sprake zijn van de benadeling van de schuldeisers in de situaties zoals bepaald door de Hoge Raad in het arrest Ontvanger/Roelofsen. Met de zojuist geschetste situaties als uitgangspunt wordt in deze scriptie gezocht naar de omstandigheden/toetsingsmaatstaven die bij een turboliquidatie tevens kunnen leiden tot het toerekenen van onrechtmatig handelen of nalaten aan het bestuur of een bestuurder.In deze scriptie gaat het dan ook om de vraag: welke omstandigheden dragen bij aan de toerekenbaarheid van het onbehoorlijk bestuur aan een bestuurder en daarmee leiden tot een persoonlijk ernstig verwijt bij een turboliquidatie jegens de schuldeisers op grond van art. 6:162 BW? Met andere woorden onder welke omstandigheden kan het handelen of nalaten van het bestuur of een bestuurder tot ernstig verwijtbaarheid leiden indien een vennootschap wordt geturboliquideerd. Het beoogde doel van deze scriptie is om de externe aansprakelijkheidsrisico’s voor het bestuur in kaart te brengen teneinde de bestuurlijke positie te versterken bij een turboliquidatie. Deze externe aansprakelijkheidsrisico’s van bestuurders jegens schuldeisers, die opkomen in geval van turboliquidatie, worden onderzocht tegen de achtergrond van een voorgenomen conceptwetsvoorstel ‘Wet tot tijdelijke wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het vergroten van transparantie bij de ontbinding van rechtspersonen zonder baten en de invoering in dat kader van de mogelijkheid van een civielrechtelijk bestuursverbod’. In mijn uitleiding doe ik uiteindelijk aanbevelingen voor de (rechts)praktijk waarmee positie van de bestuurders versterkt kan worden bij een turboliquidatie tegen de achtergrond van dit nieuwe conceptwetsvoorstel.
- Published
- 2021
49. De geheime verwerking van persoonsgegevens door ‘SyRi’ als startinformatie voor een opsporingsonderzoek.:Een onderzoek naar de rechtmatigheid van een inbreuk op het privacyrecht van artikel 8 EVRM, bij de inzet van Predictive Policing-instrument ‘SyRi’ in relatie tot een strafrechtelijk onderzoek
- Author
-
Anoniem
- Subjects
strafprocessuele ,schadevergoeding ,startinformatie ,beginselen ,strafrecht ,SyRi - Abstract
De inzet van SyRi is strijdig met artikel 8 EVRM, indien een risicomelding wordt gebruikt als startinformatie voor een strafrechtelijk onderzoek. Door de geheime werking van SyRi was sprake van ‘secret surveillance’. Het EHRM stelt in dat geval striktere eisen in het kader van wettelijke procedurele waarborgen tegen misbruik zoals willekeur. Op dit punt schond de inzet van SyRi het privacyrecht van artikel 8 EVRM. Er is geen sprake van ‘rule of law’. Deze toets vindt doorgaans niet plaats bij het legaliteitsvereiste maar bij de noodzakelijkheidstoets (proportionaliteitsbeginsel) van artikel 8 lid 2 EVRM. Alhoewel het EHRM het transparantie-, dataminimalisatie- en doelbindingsbeginsel van de AVG niet bij deze toets betrekt of vereist stelt , spelen de inhoudelijke criteria van deze beginselen een bepalende rol in het kader van de voorzienbaarheid van de inbreuk op het privacyrecht.Uit jurisprudentie valt te herleiden dat de totstandkoming van startinformatie voor rechterlijke controle goed gedocumenteerd moet zijn in het strafdossier. Indien de startinformatie in strijd met artikel 8 EVRM is verkregen, is een strafprocessuele sanctie niet te verwachten zolang sprake is van een eerlijk proces ingevolge artikel 6 EVRM. Bij schending van artikel 8 EVRM hoeft geen ‘effective remedy’ te worden geboden binnen het strafproces. Het EHRM wijst in dergelijke gevallen een schadevergoeding toe.
- Published
- 2021
50. STIKSTOF DEPOSITIE MITIGEREN IN HET PROJECT PHS METEREN-BOXTEL TEN BEHOEVE VAN NATUURBEHOUD :Drie manieren om stikstofdepositie te mitigeren ten behoeve van natuurbehoud, getoetst aan het project PHS Meteren-Boxtel
- Author
-
Anoniem
- Subjects
habitatrichtlijn artikel 6 lid 3 ,samenhang ,beschermingsmaatregelen ,passende beoordeling ,stikstofdepositie ,afkapgrens - Abstract
Middels deze scriptie heb ik onderzocht welke manieren de toename van stikstofdepositie in een project voldoende mitigeren om door middel van een passende beoordeling zekerheid te bieden dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura-2000 gebied niet worden aangetast en daarmee daadwerkelijk bijdragen aan natuurbehoud. Drie verschillende mogelijkheden zijn aan bod gekomen te weten; het treffen van beschermingsmaatregelen, het begrenzen van de effecten van stikstofdepositie en een activiteit niet in al haar elementen en/of in samenhang met andere activiteiten te beoordelen. Er worden in de rechtspraak strenge eisen gesteld aan het treffen van beschermingsmaatregelen, maar zij dragen dan ook daadwerkelijk bij aan natuurbehoud. De tweede mogelijkheid wordt door het Adviescollege bekritiseert en behoeft volgens de Afdeling nadere onderbouwing. De afkapgrens draagt niet bij aan natuurbehoud. De derde mogelijkheid is, naast dat het een fictieve afname in stikstofdepositie betreft, niet toegestaan op grond van de Habitatrichtlijn en de Wet Natuurbescherming, maar de Afdeling biedt hiertoe wel mogelijkheden als er een duidelijk onderscheidt gemaakt kan worden. In het project PHS Meteren-Boxtel wordt van alle drie de genoemde mogelijkheden gebruik gemaakt. Het project zou echter geen rechterlijke toetst doorstaan.
- Published
- 2021
Catalog
Discovery Service for Jio Institute Digital Library
For full access to our library's resources, please sign in.