0 Samenvatting In oktober 2007 zijn zes scholen gestart met het KIOSCproject (Kennis- Innovatie- en Onderzoekscentra in de School). In de loop van het project zijn twee scholen gestopt vanwege schoolorganisatorische problemen. Het doel was om te bevorderen dat docenten hun eigen onderwijspraktijk op een systematische manier leren onderzoeken en daardoor onderbouwd en kritisch met innovatie om kunnen gaan. Binnen het project is gelijktijdig een metaonderzoek gestart dat erop was gericht om de opbrengst van de KIOSC, in relatie tot de opzet en uitvoering ervan, voor de individuele docent en voor de school vast te stellen. Dit metaonderzoek is uitgevoerd door IVLOS. De daarbij horende onderzoeksvraag was: Welke samenhang is er tussen het functioneren van de KIOSC en de ontwikkeling van de werkbeleving, onderzoekscompetentie en onderzoekscultuur in de participerende scholen? Het metaonderzoek is hoofdzakelijk beschrijvend. Gedurende de looptijd van het KIOSCproject is per school halfjaarlijks de ontwikkeling in de tijd beschreven van respectievelijk de opzet en uitvoering van de KIOSC, de werkbeleving en onderzoekscompetentie van de KIOSCdocenten en van de onderzoekscultuur op school. In totaal zijn vijf metingen uitgevoerd, bij de eerste en laatste daarvan werden behalve de KIOSCmedewerkers ook de overige docenten op school bevraagd. Deze samenvatting van het eindrapport beschrijft de ontwikkeling van het KIOSCproject gedurende de periode vanaf begin 2008 tot juli 2010. Hierin zijn de opzet en uitvoering van de KIOSCen beschreven, daarnaast worden de opbrengsten van de KIOSC gepresenteerd en voor zover mogelijk aan opzet en uitvoering van de KIOSC gerelateerd. Methode van onderzoek De beschrijving van de opzet en uitvoering van de KIOSCen wordt gegeven aan de hand van de indicatoren: schoolcontext, doel van de KIOSC, de onderzoeksthema’s, de vorm van de KIOSC, de geplande output en de waardering die schoolleiding en de KIOSCmedewerkers geven aan de KIOSC. Voor de beschrijving van vorm en uitvoering van de KIOSC zijn gestructureerde interviews gehouden met medewerkers van de KIOSC en de schoolleiding. Om de werkbeleving van docenten te meten hebben we gebruik gemaakt van een bestaande vragenlijst, de zgn. Utrechtse Bevlogenheids Schaal (UBES, Bakker, 2007). De werkbeleving wordt hiermee beschreven aan de hand van drie aspecten: vitaliteit, toewijding, absorptie. Voor het bepalen van de onderzoekscompetentie en de onderzoekscultuur is gebruik gemaakt van een gestructureerde gesloten vragenlijst (OZC). De onderzoekscompetentie wordt gemeten in termen van de geneigdheid om vraagstukken en problemen op een onderzoeksmatige manier te benaderen alsook het vertrouwen in de eigen onderzoeksbekwaamheid. Met het begrip onderzoekscultuur bedoelen we de mate waarin docenten en schoolleiding een onderzoeksmatige houding tonen in hun professionele handelen en in werk- en leerprocessen gebruik maken van onderzoek. Ontwikkeling van de opzet en uitvoering van de KIOSC Wat betreft het doel waarmee de KIOSCen zijn gestart volgden de scholen gedurende het project dezelfde lijn: door docenten hun eigen praktijkvragen laten onderzoeken op den duur een onderzoekscultuur op school realiseren. De KIOSCdocenten onderschrijven die doelstelling en zien kansen om zichzelf door KIOSC te ontwikkelen. Aanvankelijk zijn er grote verschillen in opzet en uitvoering. In de loop van het traject zien we afhankelijk van de aanpak van de school kleine nuances ontstaan. Waar de schoolleiders aanvankelijk vooral de persoonlijke ontwikkeling als onderdeel van het KIOSCproject zagen, zien zij steeds meer als doel van onderzoek dat het innovaties binnen de school moet ondersteunen. Ook wat betreft de onderzoeksthema’s, het aantal docentonderzoekers, de werving en de output zijn we veel overeenkomsten. Op alle scholen staan zowel vakgerichte als schoolbrede thema’s op de onderzoeksagenda. De KIOSC wordt gevormd door enkele tot hooguit acht docentonderzoekers per school, en soms een of twee onderzoekscoördinatoren. Bij de werving speelt de schoolleider meestal nog de hoofdrol. Op alle scholen heeft het KIOSConderzoek producten opgeleverd zoals vragenlijsten en onderzoeksrapporten. Disseminatie daarvan heeft de vorm van presentatie aan directe collega’s, in teamvergaderingen, aan het managementteam of –afhankelijk van het onderwerp- aan de hele school. De KIOSCdocenten zijn blij met de kans om onderzoek te doen en vinden het prettig om gericht bezig te zijn met hun eigen vragen. Degenen die met hun onderzoek gestopt zijn deden dat omdat ze van baan veranderden of omdat de combinatie met onderwijs een te grote werkdruk veroorzaakte. Op de aspecten positionering, begeleiding en samenwerking was de aanpak van de scholen zeker in het begin, wat verschillend. De positionering verschilde in zoverre dat enkele scholen al direct verbindingen legden tussen KIOSC en andere onderzoeksinitiatieven binnen de school. Qua begeleiding hebben vijf scholen gekozen voor externe begeleiding in de vorm van een centraal aangeboden scholingstraject van het CNA met in de latere fase begeleiding op maat. Een school koos ervoor om alleen gebruik te maken van de door CNA geboden begeleiding op maat. Aan het einde van het project zijn op drie scholen onderzoekscoördinatoren benoemd voor de dagelijkse begeleiding, daarnaast is voorzien in een opleidingstraject voor nieuwe KIOSCdocenten. De samenwerking tussen de docentonderzoekers was gedurende het project weinig gestructureerd. Tegen het eind van het project is er wel een vorm van structureel overleg bij sommige scholen van de grond gekomen. Ontwikkeling werkbevlogenheid, onderzoekscompetentie en onderzoekscultuur Wat betreft de werkbevlogenheid van de KIOSCdocenten, die zich niet van de overige docenten onderscheidde, is er geen verschil tussen start en einde van het project, die was en bleef hoog. Omdat onderzoek van de startsituatie al een hoog gemiddelde liet zien voor werkbevlogenheid, viel er ook niet zo veel winst op dit punt te behalen. Wel had achteruitgang tot de mogelijkheden behoord, het was immers niet ondenkbaar dat docenten als gevolg van innovaties op school minder plezier in hun werk zouden krijgen. Dat is niet gebeurd, ondanks de hoge werkdruk en de schoolorganisatorische problemen die op alle scholen speelden. Onderzoekscompetentie De KIOSCdocenten schatten hun onderzoekscompetentie aan het begin hoger in dan de groep overige docenten, maar aan het eind van het project is hun inschatting hiervan even hoog als die van de overige docenten. De interviews weerspreken het beeld dat er met betrekking tot de onderzoekscompetentie geen ontwikkeling bij de KIOSCdocenten zou hebben plaatsgevonden. Zijzelf zeggen dat ze beter geleerd hebben om systematisch tot een onderzoekbaar probleem te komen en dat met de juiste methoden uit te werken. Ze vinden ook dat ze kritischer zijn gaan kijken naar zichzelf en naar anderen. Onderzoekscultuur Volgens de groep ‘overige docenten’ en de schoolleiding is de onderzoekscultuur op school toegenomen. De KIOSCdocenten zien wel dat zij daaraan bijdragen doordat ze zich meer doen gelden als kritische bevrager van zaken die in de school spelen, maar ze vinden dat hun collega’s nog te weinig in die ontwikkeling delen. Relatie opzet en opbrengst KIOSC Op basis van de data zijn een de belangrijkste aantal succesfactoren in de opzet van de KIOSC bepaald. Deze factoren zijn gevalideerd in de literatuur en werden door de scholen herkend. Factor 1: De hoge mate van eigenaarschap die docenten krijgen heeft een positieve invloed op de motivatie van docenten om onderzoek te doen in de eigen school. Factor 2: Een gezamenlijk trainingstraject dat gevolgd wordt door collega’s van dezelfde school, met aansluitende begeleiding op maat, heeft een positieve invloed op de onderzoekscompetentie en samenwerking. Factor 3: Op scholen waar de schoolleiders onderzoekscoördinatoren aanstellen en verbindingen leggen met verwante initiatieven is de kans op een duurzame onderzoekscultuur groter. Factor 4: Samenwerking tussen docentonderzoekers levert meer en kwalitatief betere onderzoeksresultaten op. Daarnaast genereert samenwerking meer communicatie over onderzoek, waardoor een groter draagvlak voor onderzoek in de school ontstaat. Factor 5: Voldoende en aaneengeschakelde onderzoekstijd werkt positief op de onderzoeksoutput.