Search

Dit rapport bevat geactualiseerde ramingen van de Nederlandse CO2-emissie en het energiegebruik in het jaar 2000, opgesteld door RIVM, CPB en ECN op verzoek van de ministeries van VROM en EZ. De ramingen zijn gebaseerd op twee (partieel) verlengde economische scenario's van het CPB. Het 'Behoedzame' scenario kent voor de periode 1990-2000 een gemiddelde BBP-groei van 1,8% ; in het 'Gunstige' scenario is dat 2,3%. Deze cijfers liggen dicht bij het groeicijfer dat enkele jaren geleden werd verondersteld in het NMP2 en de Vervolgnota Energiebesparing (1,9%). De economische groei verschilt per energiegebruikssector ; per saldo wordt het energiegebruik echter niet of nauwelijks beinvloed door de veranderingen in de sectorstructuur. Ook dit komt overeen met de scenario's die aan het NMP2 en de Vervolgnota Energiebesparing ten grondslag liggen. In het Behoedzame scenario daalt de reele olieprijs tussen 1996 en 2000 met ruim twee dollar per vat ; in het Gunstige scenario stijgt de olieprijs in die periode met ruim drie dollar per vat. Deze 'prijspaden' liggen lager dan in de eerdere scenario's. De energiebesparing in de periode 1990-2000 wordt geraamd op gemiddeld 1,2 (Behoedzaam) a 1,3% (Gunstig) per jaar. Deze uitkomsten op basis van actuele inzichten liggen onder het beleidsdoel van de Vervolgnota Energiebesparing en het NMP2: 1,7%. In de brief van de minister van Economische Zaken over het energiebesparingsbeleid aan de Tweede Kamer (de 'reparatiebrief') is aangegeven dat het thans vastgestelde beleid voldoende zou moeten zijn om een besparing van 1,6% per jaar te realiseren. De besparingen waren in de periode 1990-1994 1,1% per jaar. Sectoren met relatief lage besparingen in de periode 1990-2000 zijn de petro- en kunstmestchemie, de basismetaal, de bouwnijverheid en de transportsector. Relatief hoge besparingen van ruim 2% per jaar worden gerealiseerd in de overige chemie en de energiesector. Al deze besparingscijfers zijn berekend inclusief de efficiency-verbetering door de opkomst van decentrale warmte-kracht-koppeling. Groei en besparingen resulteren in een gemiddelde groei van het binnenlands energiegebruik met 0,7 (Behoedzaam) a 0,9% (Gunstig) per jaar. Bij het bepalen van deze ramingen hebben de drie instituten inschattingen gemaakt van de effectiviteit van beleidsmaatregelen. Bijvoorbeeld van de meerjarenafspraken over energiebesparing met landbouw en industrie wordt in Behoedzaam verwacht dat zij niet steeds volledig effectief zullen zijn. Bij de chemie zal naar verwachting ongeveer 90% van de afgesproken energiebesparing worden gerealiseerd ; bij de basismetaal 0 tot 50% ; bij de landbouw ongeveer 60%. Bij de overige industrie ligt dit percentage tussen 75 en 100%. Bij het doorrekenen van het mobiliteitsbeleid is uitgegaan van een niet volledige uitvoering van de beleidsvoornemens. Dit is gedaan op basis van ervaringen tot dusverre, en van onderzoek over de te verwachten toekomstige mate van uitvoering van het overheidsbeleid. De relatief hoge besparingen in de energiesector worden voor een groot deel bereikt door de uitvoering van het warmteplan. De inzet van duurzame energiebronnen blijft, met name bij windenergie en warmtepompen, achter bij de doelstellingen. Dit leidt tot een groter gebruik van fossiele brandstoffen dan de beleidsdoelen aangeven. De verdeling van het energiegebruik over de verschillende fossiele brandstoffen komt ongeveer overeen met de eerdere verwachtingen. Op basis van het verbruik per brandstof kan worden berekend dat de totale potentiele Nederlandse CO2-emissie tussen 1990 en 2000 met 3,5% (Behoedzaam) a 6,3% (Gunstig) toeneemt. De groei ten opzichte van 1989/1990 bedraagt 4,6% (Behoedzaam) a 7,5% (Gunstig). Dit wijkt af van het beleidsdoel van het NMP2: een daling van de potentiele emissie met 3 a 5% ten opzichte van 1989/1990. Naast de potentiele emissie is ook de zogenaamde actuele emissie berekend ; deze is gebaseerd op internationaal overeengekomen definities. De actuele CO2-emissie groeit tussen 1990 en 2000 met 3,4% (Behoedzaam) a 6,2% (Gunstig). Ten opzichte van 1989/1990 groeit deze emissie met 4,3% (Behoedzaam) a 7,1% (Gunstig).

niet beschikbaar

Dropout prevention is highly ranked on the political agenda in many countries. It remains unclear, however, how dropout can be eectively reduced, as many different factors are determining student dropout. Community schools recognize this and modernize education such that it better accommodates students' personal needs. As a result these schools cooperate more with external organizations, stimulate parental involvement in the educational process and organize more extra-curricular activities. Despite the increasing number of community schools, there is no empirical evidence that these schools reduce student dropout. This study examines the impact of Dutch community schools on student dropout. It focuses in particular on pre-vocational education, because dropout is particularly high in this educational track. Moreover, the focus is on the city of Rotterdam because this city is a forerunner in the Netherlands in establishing community schools. Unique registration data are used on all Rotterdam students who were enrolled in pre-vocational education between 2004 and 2008. The impact of community schools is identied by exploiting the fact that community schools were created not before the beginning of the school year 2006/2007. This enables us to estimate the community school impact by means of a dierence-in-dierences estimation model combined with an iterative matching approach. The estimation results suggest that community schools are as effective as regular schools with respect to dropout reduction. Community school subsidies do not seem to contribute to reducing dropout.

The empirical literature on education and crime suggests that both criminal behavior and educational attainment are transferred from parents to children. However, the impact of criminal involvement of parents on educational outcomes of children tends to be ignored, even though the entailed social costs may be substantial. This study examines the effects of parents‟ criminal involvement on the educational attainment of their children. A multinomial probit model is applied in combination with a Mahalanobis matching approach to identify this effect. The findings suggest that having criminally involved parents: (1) increases the probability of only finishing primary education by 8 percentage points, and (2) decreases the probability of having a higher education degree by 13 percentage points.

Lower vocational-oriented education is under pressure in the Netherlands. Small educational institutions are looking for sustainable quality solutions for offering high quality curricula. Cloud computing and social media may be one part of the solution. This research contributes to develop a sustainable quality vocational education 2.0 concept that can be used in small vocational oriented education. Different experts contributed to a concept, called Vakschool1 2.0, in three different sessions. The concept can be applied within small vocational oriented education in the Netherlands.

Community schools are quickly increasing in number, but there is no evidence whether they are more effective than traditional schools. No study has empirically compared community schools to other schools. This study reviews the literature on the effectiveness of community schools. We focus on their three main components: cooperation with external organizations, parental involvement, and extracurricular activities. This review indicates that involving external organizations seems valuable in terms of social cohesion in neighborhoods. Parental involvement is particularly important for the educational development of lower socio-economic status families. Extracurricular activities positively relate to students‟ development in academic and social terms.

The growing importance attached to education as a key factor to improve economic performance coupled with the persistent scarcity of resources for education makes it important that skills and literacy are produced efficiently. This paper provides an international comparison of the efficiency of literacy production. We find substantial differences between countries in levels of literacy, differences in literacy between education levels and differences in the efficiency of literacy production. There are some notable differences between more Anglo-Saxon countries and the Continental European countries. The findings suggest that in almost all countries the scope for efficiency improvements in education is large. So even without major increases in (public) funding, improvements in educational outcomes are achievable. We can get better value for the money we spend on education.

Sinds 2001 wordt in Nederland geëxperimenteerd met Individuele Leerrekeningen. Onder dit vouchersysteem kunnen specifieke groepen werknemers, zoals laagopgeleiden en ouderen, een bedrag van duizend euro besteden aan scholing. Deze scholingsbudgetten verhogen de deelname aan scholing meer naarmate de omvang van het budget hoger is, en meer voor laagopgeleiden dan voor hoogopgeleiden

De huidige economische crisis heeft invloed op het verkeer- en vervoersyteem in Nederland. In deze notitie wordt beschreven welke veranderingen zich in 2008 hebben voorgedaan ten opzichte van 2007, in de automobiliteit en de congestie, de luchtvaart en het goederenvervoer. Vervolgens wordt een vooruitzicht voor de komende jaren geschetst. In de tweede helft van 2008 zijn nog geen grote effecten op de congestie zichtbaar, echter bij een economisch scenario waarbij de wereldhandel in 2009 diep wegzakt en in 2010 nog niet herstelt, zou de congestie met respectievelijk 8 en 3 procent kunnen afnemen. De verkeersomvang neemt in 2009 met een ½ procent af. In 2010 treedt vervolgens weer een lichte groei op. Sinds het laatste kwartaal van 2008 is een duidelijke krimp zichtbaar in de luchtvaartsector. Vooral in de luchtvracht is een scherpe daling zichtbaar. Voor 2009 wordt een verdere afname in het passagiers- en vrachtvervoer verwacht. Bij het internationale wegvervoer is het aantal ritten fors is afgenomen. De vooruitzichten voor het goederenwegvervoer geven een zeer somber beeld. Bij de goederenwegvervoerbedrijven was in de gehele tweede helft van 2008 de ontwikkeling van de omzet duidelijk negatief.. De containervaart gaat in 2009 een moeilijk jaar tegemoet. Op belangrijke internationale routes wordt een volumeafname van 7 tot 12 procent verwacht.

This research uses the British National Child Development Study to examine the effect of higher education on individual membership of voluntary groups and organizations. Gender differences in the education effects are given emphasis. We apply parametric and nonparametric econometric methods to isolate the influence of confounding variables. There is strong evidence of education endogeneity in the female sample and we observe a negative education effect on women's group membership. Education endogeneity does not cause serious estimation bias in the male sample. Higher education is a significantly positive determinant of men's group membership. Further investigations from a mid-life perspective reveal that the boost of female participation in the workforce and their attitudes towards employment are key factors in the negative association between higher education and women's group membership. Our research provides clues for the divergence in the enrolment in higher education and social participation behavior in Western countries.

Patrick Jeurissen en Wim Groot, respectievelijk adviseur en lid van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, vergelijken de werking van basisverzekering en Wmo, ‘de twee belangrijkste sturingsmodellen in de zorg’.

Public health draws from a range of academic disciplines, social, medical and statistical, and answers questions relevant to improving the health of populations. We have initiated a Europe-wide study, Strengthening Public Health Research in Europe, to assess the development and use of public health research in both public policy and local decision making. The contemporary challenge for public health research is to integrate the capabilities of different academic disciplines to address policies for health. We have considered the development of public health research in five fields: political epidemiology, community health, health services, economics,and evaluation evidence and synthesis. The organisation and funding of research in Europe should be able to support new research fields and issues, to contribute to policy development and public health practice. Public health draws from a range of academic disciplines, social, medical and statistical, and answers questions relevant to improving the health of populations. We have initiated a Europe-wide study, Strengthening Public Health Research in Europe, to assess the development and use of public health research in both public policy and local decision making. The contemporary challenge for public health research is to integrate the capabilities of different academic disciplines to address policies for health. We have considered the development of public health research in five fields: political epidemiology, community health, health services, economics,and evaluation evidence and synthesis. The organisation and funding of research in Europe should be able to support new research fields and issues, to contribute to policy development and public health practice.

Lit.opg. en verklarende woordenlijst.

In Nederland zijn steeds meer mensen te dik. Mensen met overgewicht lopen grotere gezondheidsrisico's en de kosten voor gezondheidszorg nemen erdoor toe. Tijd voor een 'snack tax'?