A common mycoparasite,Verticillium biguttatum, was found to kill sclerotia ofRhizoctonia solani placed on an inert material (perlite) as well as in soil at 15°C and 20°C, but not at 10°C. Compared with the effectivity ofV. biguttatum, that ofGliocladium roseum, Gliocladium nigrovirens, Hormiactis fimicola andTrichoderma hamatum on sclerotia was only low. In laboratory experiments, treatment of sclerotia-bearing seed potatoes withV. biguttatum reduced disease symptoms in the first stage of growth of the potato plant.V. biguttatum was found to occur on the subterranean part of the potato plant. On untreated plants the surface of the sprouts was colonised byV. biguttatum originating from the soil, presumably partly in response to the presence ofR. solani mycelium. In a preliminary field experiment,Verticillium treatment did not reduce symptoms on the stem. However, there was a marked reduction in sclerotium formation on the newly formed potato tubers. This offers perspectives for a commercial use ofV. biguttatum in the control ofR. solani. Sclerotien vanRhizoctonia solani, die bij het rooien van aardappelen op de knollen zitten, blijken veelvuldig geinfecteerd te zijn met de schimmelVerticillium biguttatum. In dit onderzoek is aangetoond datV. biguttatum in staat is de sclerotien vanR. solani te doden. Dit effect wordt bereikt zowel wanneer de beente sclerotien geincubeerd worden op perliet als in grond.V. biguttatum kan zich ook in het bodemmilieu goed op de sclerotien handhaven. In vergelijking met de doding van sclerotien doorV. biguttatum is het effect van andere bekende mycoparasieten alsGliocladium roseum enHormiactis fimicola vrij gering, en dat vanGliocladium nigrovirens enTrichoderma hamatum zelfs te verwaarlozen. De temperatuur blijkt voor de activiteit vanV. biguttatum een belangrijke factor. Pas tussen 10 en 15°C treedt groei en doding van sclerotien op. Onder laboratoriumomstandigheden bij 15°C resulteerde een behandeling van sclerotiendragende pootaardappelen in een vermindering van deRhizoctonia-aantasting van de jonge spruiten. De ontwikkeling vanRhizoctonia-mycelium op de ondergrondse stengels was bij de onbehandelde aardappelen aanzienlijk groter. V. biguttatum groeide bij de behandelde serie met de spruiten mee. Ook bij de onbehandelde objecten trad een sterke kolonisatie van het stengeloppervlak doorV. biguttatum vanuit de grond op. HoewelV. biguttatum ook zonderR. solani voorkomt als bewoner van aardappelstengels, lijkt het frequente voorkomen vanV. biguttatum in aanwezigheid vanR. solani te duiden op een interactie op het stengeloppervlak. In een kleine veldproef kon vermindering van de stengelaantasting door behandeling van het pootgoed metV. biguttatum niet worden aangetoond. De onderdrukking van de sclerotiumbezetting op de eindoogst bleek evenwel aanzienlijk. In latere veldproeven, waarover nog gepubliceerd zal worden, werd ook een effect op de stengelaantasting geconstateerd. De uitkomsten bieden perspectief voor de toepassing vanV. biguttatum als biologische bestrijder vanR. solani in de praktijk. De vraag ofV. biguttatum de aardappelplant ook bescherming biedt tegenRhizoctonia-infectie vanuit de grond dient nader te worden onderzocht.