Search

The ASDnavigator is a method that focuses on the support of people with ASD. The method distinguishes itself by emphasizing that a person with ASD is trying to bring order into his chaotic life: the person's self-arrangement. It is important that healthcare professionals take notice of this before they can start setting up the arrangement (structure) they will offer. The ASDnavigaor is a method that is used to chart, analyze and assess a person's self-arrangement and the arrangement of the environment. Advice about the arrangement that must be offered can be given based on all collected, analyzed and assessed data, so that persons with ASD can flourish and develop (further). In the ASDnavigator, the self-arrangement by the person with ASD has a central role. The goal of this research is to prove the effect of the use of the ASDnavigator. The central question in this research is: What effects does the use of the ASDnavigator by the behavioral scientist have on the person with ASD and mild/severe intellectual disabilitys in terms of coping, repetitive behavior and problem behavior and what effects does it have on the support of the person with ASD? In order to answer that question, six hypotheses were tested. The conclusion of this research is that the use of the ASDnavigator has a statistically significant effect on the type of advisement of the behavioral scientist regarding the imaging and the support.

Gezin Centraal is een programma dat zich richt op kinderen (6-14 jaar) met ernstige psychosociale problemen en hun gezinnen. Het programma bestaat uit intensieve gezinsbegeleiding, daghulp en residentiële hulp. Vraaggericht en gezinsgericht werken bepalen de methodiek. De dissertatie betreft een praktijkgestuurd effectonderzoek. De algemene vraagstelling is: Hoe verloopt de hulpverlening aan 6-14 jarigen bij het programma Gezin Centraal en welke resultaten worden gehaald in vergelijking met gebruikelijke hulpverlening? Gezin Centraal verleent hulp aan een doelgroep die bij aanvang vergelijkbaar is met de doelgroep van gebruikelijke hulpverlening. Er lijkt bij een deel van de doelgroep onvoldoende inzicht te bestaan in de probleemsituatie en de noodzaak van behandeling. Gezin Centraal onderscheidt zich in het vraaggericht werken en gezinsgericht werken minder van gebruikelijke hulpverlening dan verwacht. Op basis van een pilotstudie blijkt dat cliënten van Gezin Centraal na afloop minder problemen ervaren in het functioneren van het kind. Intern vergeleken is er sprake van minder opvoedingsstress. Meer zicht is verkregen op het proces van het programma. Het onderzoek zet aan tot het expliciteren van normen voor (proces)uitkomsten en het selecteren van de doelgroep.

This study is concerned with institutional rearing or treatment of adolescents staying in imposed custody in closed judicial juvenile institutions with different methods of rearing and treatment. It concerns 12-23-year-old male adolescents with a civil or criminal measure. When an adolescent is admitted into a judicial treatment institution the Government interferes actively in the parents’ right to rear their children. By taking over the parents’ upbringing of a child by the governmental authorities it is assumed that institutional rearing will yield better results. Considerable effects of such state rearing may be expected. However, a meta-analysis of the effects of such institutional youth care (Harder et al., 2005) shows that hardly any relation is established between the contents of the treatment and its effectiveness. As a description of the applied interventions is often lacking, it is unclear on what basis the effectiveness is determined.

In dit proefschrift wordt longitudinaal de ontwikkeling van de houding ten opzichte van sociale grenzen en van gedrag onderzocht van pupillen uit RIJ Den Engh en van ‘normale’ jongeren op VMBO, HAVO en VWO. Vervolgens wordt een verband gezocht tussen deze ontwikkeling bij de pupillen en het vaststaande heropvoedingsprogramma van RIJ Den Engh en daarnaast tussen die van de leerlingen en de veranderende opvoeding van hun ouders. Tot slot wordt een voorzichtige poging gedaan de invloeden van beide opvoedingswijzen te vergelijken wat betreft de genoemde ontwikkeling. De SGS-methode van Den Engh lijkt een stagnerende werking te hebben betreffende de houding en het gedrag van de (ex-)pupillen. Het verbetert niet significant na verblijf, maar verslechtert ook niet. De recidive op basis van justitiële gegevens lijkt gelijk te zijn aan landelijke cijfers; die van specifiek de groep Veelplegers lijkt zelfs lager. Een positievere houding en minder probleemgedrag bij de leerlingen blijken samen te gaan met een afname in opvoedingsactiviteit van hun ouders gedurende de puberteit. Andere omgevingsinvloeden dan de ouders lijken op de jongeren in te werken, maar niet ten ongunste. Wanneer de opvoedingscontexten vergeleken worden (vaststaand versus flexibel), blijkt de houding van de twee groepen jongeren de gehele periode nauwelijks van elkaar te verschillen en blijkt het gedrag uiteindelijk positief overeen te komen. Overigens blijkt steeds dat nauwelijks verschillen bestaan tussen PIJ’ers en OTS’ers op Den Engh. Gepleit wordt voor een herziening van de criteria voor het opleggen van een OTS, om de gedragsproblematische jongeren van de beschermingbehoeftige te onderscheiden.

Voor de hulperlening aan kinderen en jongeren met visuele beperkingen is een pedagogisch kader voor de interactie tussen slechtziendheid, ontwikkeling en opvoedingssituatie onontbeerlijk. Een dergelijk kader is niet voorhanden. Met behulp van literatuuronderzoek is nagegaan welke benaderingen van slechtziendheid daartoe opening geven. ... Zie: Samenvatting Het originele proefschrift uit 2004 is niet in elektronische vorm beschikbaar. In 2011 is een herziene uitgave van het proefschrift in elektronische vorm (PDF) in twee delen verschenen. Naast correcties in de tekst is er een naschrift: ontwikkelingen van 2004 t/m 2011 toegevoegd in deel 2 (p. 155 e.v.) met aanvullingen op de literatuur.

De centrale vraag is hoe het professioneel handelen van het maatschappehjk werk, zoals dit in de praktijk plaatsvindt en in theorieen in de afgelopen honderd jaar is verwoord, in concepten is uit te drukken, zodat het mogelijk wordt handelingsproblemen van maatschappelijk werkers beter te begrijpen en op te lossen. Het onderzoek beperkt zich daarbij tot het professioneel maatschappelijk werk vanuit organisaties. ... Zie: Samenvatting

This book describes the results of a study of the educational policy of the municipality of Groningen over a period of twenty-five years, from 1975-2000. Groningen, situated in the north, is the eighth largest city of the Netherlands with about 170.000 inhabitants. This study chose Groningen because the municipality was well known for its very active educational policy. Zie: Summery

The question about a connection between ego development and the development of reading attitude cannot be answered unambiguously. We have been able to show connections between ego development and education, ego development and denomination and ego development and sex. We were also able to show a connection between ego development and hedonism: if one kept on reading and functioned at a higher level of ego development, reading pleasure (Hedonism) increased. We could establish this connection for girls. For the boys the result is less clear because in the beginning of the study there were too few boys at the higher levels of ego development in the group of older adolescents. Respondents at high levels of ego development (E5 and E6) turned out to retain reading pleasure, this applied to half of the respondents at these levels. At the lower levels of ego development reading pleasure decreased sharply between the 1995 and 1998 measurement (the research period). Again this decrease was less sharp for girls than for boys. The importance of education lies in the fact that stimulating reflection on what you read has a positive effect on the development of reading attitude. A significant connection could be found between (development of) reading attitude and ego (development), where the development of reflection was taken into account. Higher levels of ego development show more differentiated forms of reflection, which is expressed in these levels: Self-Protective reflection, Relational reflection and Abstracting Existential reflection. Connections between the reflective levels and the ego levels existed for girls at the higher levels of ego development and the higher reflective level and for boys at the lower ego level and the lower reflective level. Female VWO respondents from the Intervention study (chapter 9) showed progress with regard to reflective capacity because they took part in an assignment which stimulated reflection on stories read, the other intervention respondents and the control groups showed a decrease in reflective ability. The Follow-up study (chapter 10) also showed that, contrary to expectations, boys did not show a statistically significant connection between ego development and reflective development. Some girls turned out to be almost three years ahead in their ego development of boys of the same age. They read more and reflected in a more differentiated way. Should we conclude that the theory about the connection between ego development and reflective development (chapters 3, 4) shows a weakness, because the results are not unambiguous? Perhaps results from follow-up studies can answer this question. A prolonged educational process, which starts at infancy and ends when the child has left secondary school, is in any case necessary for the development of reading attitude.

Verplaatsen, sluiten of innoveren zijn de bekendste locatiebeslissingen die bedrijven kunnen nemen als zij te maken krijgen met milieubeleid. Henk van der Veen onderzocht het effect van het milieubeleid op locatiebeslissingen van bedrijven in Nederland. Hij deed dat door middel van een schriftelijke enquête en interviews. Uit de enquête blijkt dat 284 bedrijven een locatiebeslissing namen waarbij milieufactoren een rol spelen. Daarvan overwogen er 33 om naar het buitenland te vertrekken. Op een totaal van ongeveer 750.000 bedrijven is er bij de huidige milieukosten voor bedrijven – gemiddeld 1% van de omzet – dus slechts een beperkt effect. Daarna onderzocht Van der Veen de locatiebeslissingen van tien bedrijven met hoge milieukosten op basis van interviews. De gegevens werden geanalyseerd met een besluitvormingsmodel waarmee de uitkomsten van toekomstige locatiebeslissingen van bedrijven succesvol werden voorspeld en de besluitvormingsprocessen inzichtelijk werden gemaakt. Uit de analyses blijkt dat bedrijven bij locatiebeslissingen hun aanvankelijke standpunten soms drastisch bijstellen onder invloed van de maatschappelijke omgeving. Volgens Van der Veen opereren gemeenten niet effectief om bedrijven en de daaruit voortvloeiende economische activiteit te behouden. In economische sectoren met lage winstmarges betekent een verhoging van de milieukosten voor bedrijven al snel een sluiting. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de fosforzuurindustrie in de kunstmestsector. Deze industrie is door de milieueisen uit Nederland verdwenen. Bron: RUG nieuws

Diese Arbeit wurde geleitet von der grundlegenden Frage der Wissenschaftsgeschichte und Wissenschaftsforschung nach den Bedingungen wissenschaftlichen Wandels. Einmal ging es mir darum, die Bedeutung Angewandter und praktischer Psychologie für die Wissenschaftsentwicklung der Disziplin Psychologie zu beleuchten. Zum Zweiten wollte ich klären, inwieweit sich der in der ersten Hälfte des Zwanzigsten Jahrhunderts zu beobachtende Wandel psychologischer Methodologievorstellungen mit den Überzeugungen der Akteure von ihrer Rolle in Wissenschaft und Gesellschaft und den Bedingungen der sie beschäftigenden Institutionen in Zusammenhang steht. ... Zie: Heft 6

Sinds een tiental jaren werkt men in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking met ondersteuningsplannen. In de praktijk bleek behoefte te bestaan aan een instrument om de kwaliteit van ondersteuningsplannen te beoordelen. De programmacommissie Kwaliteit van Zorg Onderzoek van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) wilde in deze leemte voorzien en heeft een onderzoek gesubsidieerd dat tot doel had een bruikbaar instrument te construeren ter beoordeling van de kwaliteit van ondersteuningsplannen (NWO-code:940-20-075). .... Zie: Samenvatting.

Voorafgaande aan het onderzoek 'bevorderen van tekstbegrip bij meerderjarige mensen met een verstandelijke handicap' is geconstateerd dat er een zeer beperkte aandacht is voor de ontwikkeling van tekstbegrip bij mensen met een verstandelijke handicap zowel in als na de reguliere schoolperiode (Nicolay, 1993). In de schoolperiode wordt voomamelijk aandacht besteed aan het stimuleren van technische leesvaardigheid. Zo verwonderlijk is dat niet redenerend vanuit de gedachte dat uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de cogutieve flexibiliteit, onder anderen voorwaarde voor verdere leesontwikkeling, bij mensen met een verstandelijke handicap beperkt is (Campione, Brown & Fenara, 1982; Simeonsson & Rosenthal, 1994).

In the Netherlands there are appoximately a quarter of a million people who belong to an animal club. Each club for devotees of dog, cat, dove, canary, chicken or rabbit consists of people who are united by a shared passion. These organizations form distinctive micro-worlds, which have their own symbols, language, customs, rules club activities and values. Organized pedigree-poultry breeding will be the subject of consideration in this book. In an certain sense, this particular micro-world serves as a moddel for other hobby clubs of which central values are more or less identical. ... Zie: Summary

In 1988 kwam de zorgverlening in Nederland voor mensen met een ernstige verstandelijke handicap en (zeer) ernstig probleemgedrag in opspraak. De aanleiding hiervoor was een foto van Jolanda Venema in de landelijke media. Naar aanleiding van de opspraak werd voor haar en nog drie medebewoners met een ernstige verstandelijke handicap en ernstig probleemgedrag, met succes een Very Intensive Care project opgezet en uitgevoerd.Vervolgens stelde de Geneeskundige Hoofdinspectie voor de Geestelijke Volksgezondheid voor de ontwikkeling en uitvoering van deze werkwijze te onderzoeken in een wetenschappelijk kader. In dit proefschrift wordt dit onderzoek beschreven. Het onderzoek is uitgevoerd in het Hendrik van Boeijen-Oord, een intramurale instelling voor mensen met een verstandelijke handicap. Het doel van het onderzoek is: het ontwikkelen van een effectief zorgprogramma voor intensieve zorgverlening aan mensen met een ernstige verstandelijke handicap en (zeer) ernstig probleemgedrag. Het onderzoek kent de volgende vragen: ‘waaruit bestaat het ontwikkelde zorgprogramma?’ (onderzoeksvraag 1) en ‘heeft het ontwikkelde zorgprogramma het bedoelde effect?’ (onderzoeksvraag 2). Voor de beantwoording van de onderzoeksvragen wordt een onderscheid gemaakt in een voorgenomen, een uitgevoerd en een gewenst zorgprogramma. In het voorgenomen zorgprogramma staat hoe de zorgorganisatie zich de uitvoering van het zorgprogramma voorstelt. Het uitgevoerde zorgprogramma is de wijze waarop daadwerkelijk gestalte wordt gegeven aan de voornemens. Het gewenste zorgprogramma is een van de theorie en praktijkervaring afgeleide externe norm aan de hand waarvan de wenselijkheid en de effectiviteit van het zorgprogramma op de onderzoekslocatie kunnen worden bepaald.

De uitspraak: "Die jongens zijn nu wel doof, maar daarom hoeven ze toch niet minder te zijn in sport", heb ik meerdere malen gehoord. De problemen die dove mensen hebben bij deelname aan spel en sport liggen niet zo voor de hand, omdat doofheid een onzichtbare beperking is. Bij doofheid denk je niet zo snel aan de mogelijke invloed hiervan op de ontwikkeling van sportieve vaardigheden en sportprestaties. Toch brengt doof zijn vele extra problemen met zich mee, zeker ook bij deelname aan spel en sport. ... Zie: Samenvatting.

This study had an exploratory character. The aim was to gain more insight into the complex behaviour of children with mild mental retardation and externalizing behavioural disorders. This study is one of the first to focus on such a complex target-group. The goals were: making recommendations for future research, discovering tendencies central to behaviour and improving the treatment that such children receive. The children in this study are institutionalized and have a long history of care prior to their admission. Outpatient care proved to be inadequate because of their severe complex behavioural problems, which are difficult to treat. These children have been diagnosed as mildly mentally retarded (MMR) with Attention Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) and Conduct Disorder (CD). As well as the official diagnoses, the children have many comorbid problems. They are limited in their cognitive skills, have attentional deficits and memory problems, are impaired in their social functioning, are aggressive and impulsive, come from stressful family backgrounds and are often abused. There are few studies concerning dual-diagnosis children. The number of MMR children with comorbid problems is increasing and there is a lack of scientific knowledge about this (target-) group. This study will focus on attentional abilities and impulsiveness, which are related to the disorders mentioned above. The many comorbid problems made it difficult to create an ideal design, because it was impossible to deal with all the variables present in the target group. The children in this target group will play a central role in this study and, depending on the research question, will be compared to control groups. Therefore it has been decided to take a broad approach and carry out seven experiments. About half of the children in the target group were receiving medication during the experiments. This was a low dosage of pipamperon, usually not the first choice of drug used to treat ADHD and CD; it is an anti-psychotic drug. In the Netherlands and Belgium it is also prescribed for mentally retarded patients with integration disabilities. It is unusual to combine medicated and non-medicated subjects in the same group. However, a number of statistical analyses revealed that medication had no effect on the experimental tasks, and in addition the nonmedicated group did not perform any differently from the medicated group when compared to the normal control group.

In the Netherlands there exist special residential facilities for youths with mild mental disabilities who have severe behaviour problems. This investigation was initially prompted by the question how people who have in the past spent some time in such residential care, are doing now. This question was investigated in two substudies, which together form the topic of this dissertation. The first substudy focused on the social position of these mildly mentally disabled people, the second on their quality of life. The latter aspect was investigated using a model based on the quality of integration and well-being. Former residents’ social position A small proportion of people with a mild mental disability spend a brief period of their lives in residential care. The Netherlands has two institutions (Groot Emaus in Ermelo and De Beele in Voorst) which provide residential care for young people with a mild mental disability who have such severe behaviour problems that they cannot be helped at other institutions. It is of great interest both to society at large and to the institutions concerned how young people who were discharged from residential care some time ago are coping now. In the first substudy, former residents - all of whom had been discharged from residential care some years ago - as well as their parents and counselors and the police, were asked about their current situation. Their social position was defined in chapter 2 as ‘an individual’s position in society in relation to others, keeping in mind that this position fluctuates with time and is based on the integration of his or her competences with the characteristics of his or her social surroundings’. The study’s design, execution and results with respect to individuals’ social position are described in chapter 3. A questionnaire was developed which was used during the interviews with 88 former residents. Most subjects had a satisfactory social position, certainly when compared to their former situation. Nor did information supplied by parents, counselors and the police at all suggest that some subjects might be in a specifically disadvantaged position. Although the results of this substudy were sufficient to inform the institutions of their former residents’ situation, the concept of social position only illustrated subjects’ current situation from society’s point of view, and not as they themselves might see it. Former residents’ quality of life In the second substudy, the concept ‘quality of life’ was substituted for ‘social position’. A model was developed to describe the concept, which is discussed in chapter 4. In this model, quality of life has a subjective component, well-being, and an inter-subjective component, integration. The components each consist of three aspects. Well-being comprises ‘physical well-being’, ‘self-acceptance’ and ‘self-fulfilment’, while integration comprises ‘physical presence’, ‘functional integration’ and ‘meaning’. In chapter 5, a secondary analysis of the empirical data is presented. Advice from experts in the field was solicited on linking a selection of questions from the questionnaire given to former residents with the quality of life model described in chapter 4. In this way, important characteristics were discerned for the distinct aspects of quality of life. The model containing these characteristics could be used to describe these youths’ quality of life. Thus the data of the first substudy (former residents’ responses to the questionnaire) could be rearranged using the information provided by experts. The general impression is that the youths’ quality of life is reasonable, although there are considerable inter-individual variations. These impressions agree with the conclusion of the first substudy regarding social position. On examining the average scores of the entire sample of former residents, almost no distinctions were found between the six aspects of the quality of life model. In chapter 6, the design and execution of the two studies is discussed. It is possible that the way the sample was drawn up, the interview method, and the procedure in which advice from experts in the field was solicited, may have influenced the results. Also some comments are made regarding the interpretation of the results. Should a reliable instrument be developed in future research to describe the quality of life of people with a mild mental disability, it could be used to improve the counseling that these people receive both within and outside residential institutions.

In this book a search is made for a content based framework for reflection about the methodology of social work. ‘Content based’ refers to a linkage between a central goal orientation of social work and an analysis of the problem situation of its clients. From these two perspectives is looked at the programmatic-relational performance of the professional. Such a content oriented approach towards methodology equals a critical position both with regards to a programmatic reduction and to a normative reduction of methodological action. The choice was made for promotion of the self-regulatory capacity of clients’ as the key goal orientation of social work. Confrontation of the clients with their self-regulating competence after all seems to be a core aspect of its methodology. Emphasis is put on the right of self-determination of the clients and on helping the clients to help themselves. In the transition to the twenty-first century, this theme of self-regulation surely has lost nothing of its value and relevance.

Dit onderzoek heeft betrekking op de totstandkoming, plaatsbepaling en validering van de herziene versie van de Snijders-Oomen Niet-verbale Intelligentietest voor kinderen van tweeënhalf tot zeven jaar, de SON-R 2 1/2-7 (zie ook Tellegen et al., 1998). De SON-R 2 1/2-7 is een individueel af te nemen instrument voor diagnostisch onderzoek van jonge kinderen. Met de test is het mogelijk een breed spectrum van intelligentiefuncties te onderzoeken zonder daarbij van taal afhankelijk te zijn. ... Zie samenvatting.

‘Markt waar het kan, overheid waar het moet.’ Met dit credo wordt marktwerking ingevoerd in het openbaar vervoer en de telecommunicatie, maar ook in sectoren als de sociale zekerheid en de gezondheidszorg. Het lijkt er op dat nu het onderwijs aan de beurt is. Scholen concurreren om klandizie, leerlingen en hun ouders eisen waar voor hun geld en kranten vullen hun pagina’s met vergelijkend warenonderzoek van scholen. Sommigen menen dat marktwerking de kwaliteit van het onderwijs zal verbeteren. Anderen vrezen dat op een onderwijsmarkt louter het recht van de rijkste zal gelden. De laatste jaren komt in Nederland een debat op gang over marktwerking in het onderwijs. In andere landen woeden hierover al veel langer felle discussies. Koopmanschap & burgerschap geeft een overzicht van de belangrijkste twistpunten in het debat over marktwerking in het onderwijs. Het boek heeft de vorm van een Angelsaksische rechtszaak. De lezer neemt als het ware zitting in de jury. Twee partijen, Markt en Overheid, hebben een hoog oplopend geschil en leggen dit aan de jury voor. Het boek geeft inzicht in de achtergronden van het geschil en zet de argumenten van voor- en tegenstanders helder op een rijtje. De auteur baseert zich daarbij op uitgebreide literatuurstudie en eigen onderzoek in binnen- en buitenland.

This thesis renders an account of the research, conducted for of the construction, standardisation and validation of two tests for the measurement of language development in children between the ages of fifteen and seventy­eight months. The tests that were developed are the Reynell Test voor Taalbegrip (RTB) and the Schlichting Test voor Taalproductie (STP). The tests are designed to diagnose children's language problems. The starting point for the design was formed by the Reynell Developmental Language Scales (RDLS; Reynell, 1977, 1985). The RTB can be seen as an elaborate revision (and Dutch translation) of the RDLS. The STP was newly designed during the research project. The central question in this thesis concerns the instrumental utility of the tests: do the tests answer their purpose? To answer this question a description is given of the construction of the tests, the guidelines for this construction and the standardisation research. Also an account is given of the research conducted in order to establish the reliability and the validity of both tests.

Chinese cuisine has become very familiar to Dutch society in the past few decades. Although there already existed a handful of Chinese restaurants in the Netherlands shortly after the Second World War, it was not until the 1970s that the Chinese restaurant and catering sector began to bloom. In 1960, the Netherlands still had only about 225 Chinese restaurants. Thirty-five years later, in 1995, this figure grew to around 2,000 – an increase of almost 800%. This rapid rate of growth has thus far been unparalleled in the overall restaurant and catering sector in the Netherlands. In the 1950s and 1960s, the Chinese restaurant and catering sector greatly encouraged the phenomenon of Dutch people dining out. By 1995, the total number of restaurants in the Netherlands had grown to approximately 10,000. Almost 25% of those restaurants offered Asian cuisine, most of which was Chinese. What factors have enabled Chinese cuisine to reach such an important position in the Netherlands’ restaurant and catering sector? The present study aims to answer this question. Towards that end, the entrepreneurship of Chinese restaurant owners will be examined in the context of the Chinese migration to the Netherlands and their adaptation to Dutch society. The conceptual model is based on a theoretical framework that proceeds from the following set of assumptions: the development of the Chinese restaurant and catering sector has been influenced by a number of social processes that have taken place in Dutch society in the past decades. Furthermore, it is supposed that several socio-cultural characteristics of the Chinese population in the Netherlands have played an important role in the development of the Chinese restaurant and catering sector. In turn, Chinese entrepreneurship has had consequences for the general position of the Chinese migrant population in the Netherlands, as well as for Dutch society itself. In addition, the present study analyses the extent to which the several sociocultural characteristics of the Chinese population in the Netherlands can also be observed in a different context. For that purpose, we shall compare the development of the Chinese restaurant and catering sector in the Netherlands to the one in the United States of America.

In Greek mythology the impenetrability of creativity led to the portrayal of creative minds as divine or satanic creatures. Creative achievements were seen as the result of supernatural powers. Although contemporary appreciation of creativity has not diminished, nowadays the explanation for exceptional creativity is commonly sought in the mind of individuals. The general belief is that creative minds distinghuish themselves because they are gifted with particular mental or cognitive abilities. This book about exceptional creativity in science challenges the latter view. It is argued that in order to understand the accomplishments of men like Copernicus, Einstein, or Freud it is not sufficient to study only the person deemed creative. In this book it is contended that other people are of essential importance to 'creative minds'. ... Zie: Summary

In this thesis, we present the results of research on the potential of an evaluation method to improve the quality of care in general and quality of residential care for those with profound multiple disabilities in particular. Opinions differ as to how quality of care should be studied and improved. How should quality of care be defined and how can it be measured? ... Zie: Summary.

Based on the results of previous research in the field of early home interventions in special education, we designed a programme for families with a profoundly physically disabled child. The programme “Rehabilitating toddlers from an educational perspective” is aimed at children between two and four years old, who attend toddler therapy sessions at a rehabilitation centre three or four mornings a week for treatment and counselling. The main goal of the programme is to prevent unnecessary developmental retardation in children with profound physical disabilities. Unnecessary retardation may occur due to the different, unfamiliar educational approach required of parents and educators. Educators’ typically intuitive approach will not work on these children because their profound physical disabilities impede an adequate response. This situation is referred to as an atypical educational situation, in which parental actions based on intuition, tradition or common sense do not suffice. When a child is treated in a rehabilitation centre, parents delegate part of their educational responsibility to careworkers in the centre. Careworkers thus become jointly responsible for the child’s education, although parents retain ultimate responsibility. A child participating in a toddler therapy group receives his or her education in three situations: at home, in the therapy group and during treatments. Each situation may make different, conflicting demands on the child. This may become confusing for the child and result in doubtfulness. In addition, treatment or stimulation effects may clash and parents’ educational questions may remain unanswered. These problems may be solved or prevented by tuning the education received at home and in the toddler therapy group. Such tuning could be achieved by offering parents early home intervention in special education (EHI), by treating the child and stimulating his or her development in toddler therapy groups and by training and coaching careworkers. These aspects are the main features of the programme “Rehabilitating toddlers from an educational perspective”.

Veel mensen met langdurige en ernstige psychische problemen blijven verstoken van hulp. Eerder onderzoek van Wolf (1990) heeft aangetoond dat hiervoor meerdere oorzaken zijn aan te wijzen. De cliënten stellen bijvoorbeeld geen of een onduidelijke hulpvraag. ... Zie: Samenvatting.

This thesis concerns the third phase of the Reaction Pattern Research at the Institute of special pedagogics of the Groningen State University. The project Reaction Pattern Research (RPR) started in 1980. It is an attitude research about reactions and motivation of juveniles when confronted with social limits. We are not interested in actual reactions and motives. The differences between youngsters with and without behaviour problems beheld in the existence and non-existence of observable behaviour that may be identified as problematic. The problem then is how to explain the difference. In broad outline there are two kinds of explanation . First the explanation wich state that the circumstances in wich some people grow force them to the wrong. Second, explanations wich assume that deviancy stems for a personality trait, wich causes the person to reject and exceed social limits. In our opinion only a combination of these two notions can yield a satisfactory explanation of deviant behaviour. Therefore we approached the problem from both sides. First we tried to study the attitude of juveniles to social limits by asking them how they would react if they were confronted with social limits and why they wouls react in that certain way. Second reviewing the literature in point (cf Rink et al.,1989), we considered the ecology of this attitude of equal importance. So we tried to determine how these juveniles valued their circumstances, basing on the assumption that the subjective perception has a greater influence on behaviour than the objective circumstances themselves.

Psychologen beklagen zich dikwijls over een gebrek aan waardering voor hun vak en over het feit dat leken een verkeerd beeld hebben van de psychologie. De oorzaak zoeken ze vaak bij een concurrerende soort kennis die onder andere 'alledaagse psychologie' en 'common sense' wordt genoemd. Leken verwerpen de wetenschappelijke psychologie als die niet met hun alledaagse psychologie overeenstemt, vermoeden psychologen. ... Zie: Samenvatting.

Overschrijding van de maximumsnelheden door bestuurders van motorvoertuigen behoort tot de meest gepleegde wetsovertredingen in het verkeer. Tegelijkertijd blijkt dat (te) hoge rijsnelheden en grote snelheidsverschillen tussen de weggebruikers een dominante rol spelen in de ongevalskans en -ernst. Bovendien gaan hoge rijsnelheden gepaard met een sterke toename van de uitstoot van schadelijke stoffen voor het milieu. ... Zie: Samenvatting.

Het proefschrift gaat over psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. Dit onderwerp wordt onderzocht met behulp van een in dit proefschrift ontwikkelde zelfbeoordelingsmethode. In het eerste deel (hoofdstuk 2 t/m 4) worden drie verschillende invalshoeken gepresenteerd, die van belang zijn voor het vervolg: theorieën over psychosociale arbeidsbelasting, theorieën over het ontstaan van psychologische (werk-)stress, en de meettechnische voor- en nadelen van een zelfbeoordelingsmethode. In het tweede deel (hoofdstuk 5 en 6) wordt een verzameling van zelfbeoordelingsschalen geconstrueerd voor het meten van psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. Het derde deel (hoofdstuk 7 t/m 9) gebruikt de geconstrueerde schalen voor het beantwoorden van een aantal fundamentele vragen op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting en werkstress: de structuur en de onderlinge relatie van deze onderwerpen, en de voorspellende waarde met betrekking tot ziekteverzuim. ... Zie: Samenvatting

This dissertation reports which adaptation strategies occur among Moroccans and Turks in the Netherlands, and how they are evaluated. Furthermore, we discuss several other factors that are related to adaptation strategies, like identity management strategies, general well-being, need for social comparison, outcomes of social comparison, self-esteem, and frustrations about the position of ethnic minorities in Dutch society. The reactions of the Dutch to the distinguished adaptation strategies will be discussed too.

This book is concerned with pupils and students who experience difficulties in learning a (second) language, such as deaf children learning spoken language, children with a specific language impairment and second language learners. I choose to call them "secondary language learners": those who are for secondary reasons in a process of language acquisition. The aim of this book is to develop a theoretical framework that can contribute to the development of didactic instruments for secondary language learners.

For years the revaluation of Dutch welfare state is accompanied by a lot of restructuring and reorganization. However, in the debate about those changes organizational considerations have hardly had any attention. Whatever the reason, this thesis offers, from business science angle, knowledge about complex organizational questions and management for all gremia where crucial decisions on this matter will be made. The study described in the book introduces for that purpose a new tool specially for practitioners, consultants and management. In addition the study represents a potential interest from a scientific and a social point of view. Finally, as far as we know, there is no audit or redesign method for organizations on the higher levels of aggregation, whereas the method could realize a better balance between the investment in non-profit organizations and the profit our society recieves. ... Zie: Summary.

Why do we loose contact with some friends while the relations with others remain stable over time? Research shows that the frequency of contact within personal relations changes during our life course. The aim of our research was to develop and test general hypotheses that explain differences in stability and change of contact within personal relations over a longer period in time. The concept of 'social capital' was introduced by anthropologist and sociologist to describe the influence of personal relationships on a persons life. They showed that differences in social capital influence someone's educational career and the position on the labor market. The idea that people invest in one another to gain future access to different resources is one of the basic assumptions in social capital theory. It is assumed that, because the (expected future) value of investments in relationships is not stable over time, relationships are always subject to change. Our main research question was based on this assumption: is it possible to explain stability and change in personal relations by differences in the way people invest in these relations? Other research questions concerned the differences between types of support relations (emotional, instrumental and relationships based on companionship) and the influence of different life-events. For the analyses, information on 282 subjects was divided into four subsamples: 80 female subjects who gave birth to their first child during the research period, 92 subjects who had recently moved house, 50 male subjects retiring from the labor market and a random sample of 64 subjects. All subjects were interviewed three times over a period of four years. At the first interview subjects named a mean of 21 relationships. A year afterwards, the same amount of names were mentioned but a lot had changed. In the relationships mentioned in the first interview frequency of contact had decreased with 50%. After four years in one on every four relationships contact was lost. For changes in the long term, over 40% of the variance is explained by the direct costs and benefits, the amount of former investments, changes in the expected future value of these investments and the certainty of a shared future. These aspects were important in all three types of relations. The influence of other characteristics of the subjects on a decrease in contact were not significant. No support was found for the influence of personality and social skills on stability and change. Time restrictions, financial restrictions or limitations in physical mobility had no distinct influence on changes in the frequency of contact. Our hypothesis that a larger number of alternative relations leads to a loss of contact in other relations proved wrong. Although the general model showed a satisfactory explanation for changes in the long term, it was shown that a more differentiated approach was useful to explain changes in the short term. This proved particulary true for differences in investment decisions at a certain moment in time. Changes following the three life-events showed differences only in the short term.

This research is related to developments in society with respect to the improvement of the quality of diagnostics and treatment and their interrelationship in Child Protection and Child Care. It focusses on the development of a system for the investigation and the reporting of disfunctional parenting (so called 2A-cases) from a pedagogic perspective by the Council for Child Protection. The core question of this research is: how can uniformity in the reporting on disfunctional parenting be obtained from a pedagogical perspective? This research is a first step in this process.

In hoofdsstuk I van het boek is de probleemstelling uitgewerkt en is het bestaande onderzoek besproken. Er blijkt behoefte aan meer inzicht in het complexe gebeuren van zorgbehoefte en zorgvraag bij ouderen. De vergrijzing en veranderende maatschappelijke opvattingen over zorg en zorgarrangementen zijn hier belangrijke redenen voor. Het inzicht bestaat dat hulpbehoefte van ouderen niet steeds tot een voorspelbare zorgvraag leidt. Dit geldt ook voor het verzorgingstehuis. Fysieke hulpbehoefte blijkt wel een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor de vraag naar opname in een verzorgingstehuis. Dit heeft geleid tot de volgende vraag als uitgangspunt voor deze studie: Waarom vragen sommige ouderen naar opname in een verzorgingstehuis terwijl anderen, met een vergelijkbare mate van fysieke beperkingen, voor een ander zorgarrangement kiezen? zie: Samenvatting

In vocational education it is very important for students to receive part of their training in a real-life situation. Most of the Dutch vocational colleges organize a practical training in a work setting that is relevant to the students' chosen field of study. Through practical training, students can gain as much as a years' work experience. Students generally consider their practical training as an important contribution to their vocational education. There are however sorne difficulties involved, the most important being that students experience a gap between their traineeship and what they have been taught in school.... Zie: Summary

In the Netherlands as in most other countries in Europe, there is a great concern about the costs of universty education. The demand for university education has increased and until some years ago each year more students attended university. But not all of these students graduate and the students who do, use more time than the four years of the official program. The policy of the Minister of Education aimed at an increase of completion rates and a reduction of the time to graduate. The last decade in research on study progress as well in policy on university education, factors within the organization of university education have gained more attention. This is in contrast with the sixties and seventies, when student-related factors were more prominent. In this thesis we deal with the following research question: Which model can explain differences in students’ study progress when we regard the effects of the curriculum organization as a starting point? In our research project we investigated the study progress of five cohorts of students (enrollment years 1987-1991) within six different departments at the University of Groningen.

The research object of this study is foster daycare: children in a problematic rearing situation (PRS) who are placed in foster daycare families for a part of the day.

More than 35% of the students in Dutch senior vocational education leave their course unqualified. Furthermore, the number of school-leavers transferring to higher vocational education is very high (around 25%). Due to the costs that are associated with these high dropout and transfer rates, senior vocational education is very topical. Often, high dropout and transfer rates are explained from different angles, but one could question if a more integrated approach could improve our understanding of school career decisions. Therefore, we investigated whether career decisions during a course can be explained within the same theoretical framework as career decisions at the end of a course.

Many people with a pschychiatric history encounter problems finding and keeping a job or in their daily activities. They consequently experience considerable limitations in their everyday functioning. People find it hard to structure their day and to maintain social contacts. They are in danger of becoming lonely, passive and feeling useless. From the mid-eighties onwards, public authorities in the Netherlands have been developing a policy to deal with these problems. The idea is to develop a range of services in each region aimed at providing employment and daily activities tailored to this group. ... Zie: Summary.

Intellectuele vorming voor allen is tegenwoordig een belangrrjke doelstelling in het funderend onderwijs van veel landen, waaronder ook Nederland. Die gewenste intellectuele vorming voor allen is anders dan de intellectuele vorming van vroeger. We zijn in deze eeuw getuige geweest van een transformatie van elitaire intellectuele vorming naar democratischer varianten. De transformatie kan moeilijk meer aÍgeschilderd worden als de ultieme realisatie van een utopie, zoals dat enkele tientallen jaren geleden nog wel kon gebeuren. Op de drempel van hetjaar 2000 is intellectuele vorming voor allen in de eerste plaats een onontkoombaar antwoord op de eisen die een geglobaliseerdee en geindividualiseerde kennismaatschappij van het onderwijs stelt. ... Zie: Samenvatting

Het doel van dit onderzoek is het leveren van een bijdrage aan de kennis over de vakbekwaamheid van docenten politieke vorming in het voortgezet onderwijs, teneinde een meer doeltreffende politieke vorming te bewerkstelligen. De centrale vraag in dit onderzoek luidt: welke van de twee categorieën docenten politieke vorming (docenten geschiedenis & staatsinrichting of docenten maatschappijleer) is, vakinhoudelijk gezien, beter toegerust voor de politieke vorming van middelbare scholieren? ... Zie: Samenvatting

In de voorafgaande negen hoofdstukken werd de constructie en de validering van de Groninger lntelligentietest voor Voortgezet Onderwijs (de GIVO) beschreven. Waar mogelijk zijn aan het einde van de hoofdstukken conclusies geformuleerd. Hier zullen bepaalde conclusies worden samengevat en van commentaar voorzien. Zie: Samenvatting en conclusies

In dit proefschrift wordt daartoe allereerst het studeerproces geanalyseerd teneinde de momenten aan te wijzen waarop uitstellen een rol speelt. Uitstellen blijkt betrekking te kunnen hebben op te laat willen beginnen (de intentie), op het feitelijk te laat beginnen (het studeren zelf , en op een verschil tussen het plan om te gaan studeren en het feitelijk begin ervan (intentie-gedrag-discrepantie) ... Zie: Samenvatting

This dissertation proposes an integration of two prominent conflict theories: the interdependence theory of Deutsch (1949, 1973) and the conflict grid theory of Blake and Mouton (1964, 1970). According to the former theory people pursue goals through the employment of activities. There is a dyadic conflict as soon as two individuals perceive that their mutual activities are incompatible. The actions the parties take to handle the conflict are determined by the perceived relation between the goals of the parties. Zie: Summary.

In this chapter the results of the studies decribed in the preceding chapters will be discussed in a broader perspective. Also, some critical remarks will be made about the clinical and diagnostic state of the art in social phobia. Finally, suggestions for future research will be made. ... Zie: Summary

In dit onderzoek wordt een methode ontwikkeld die leden van maatschappijkritische politiek aktieve groepen in de gelegenheid stelt om politieke invloed uit te oefenen. De methode stelt de groepsleden bovendien in staat hun politieke competentie te verhogen en biedt hen tevens de gelegenheid de negatieve effecten van groepsdynamische factoren op het groepsproces in hun greep te krijgen. ... Zie: Samenvatting

In dit proefschrift zijn veranderingen in de gezondheidsbeleving van personen van 75 jaar en ouder onderzocht. De analyses hebben plaatsgevonden op een dataset die over een periode van drie jaar werd verzameld. ... Zie: Samenvatting

In dit proefschrift worden de opzet, uitvoering en evaluatie beschreven van een programma voor deskundigheidsbevordering van groepsleiders in de residentiele jeugdhulpverlening. In het eerst, inleidende hoofdstuk worden de voorgeschiedenis en het ontstaan van het project 'Deskundigheidsbevordering van groepsleiders in de residentiele jeugdhulopverlening' beschreven. Om het doel van het project te realiseren moesten drie stadia worden doorlopen.... Zie: Samenvatting.