ADC ArcheoProjecten heeft in april en mei 2020 een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de locatie Molenakkers 4 t/m 10 in Woensdrecht, gemeente Woensdrecht. De aanleiding voor het onderzoek is de sloop van de huidige woningen, gevolgd door nieuwbouw. Hiervoor is een aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk. Op basis van het bureauonderzoek is een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hieruit volgt dat het plangebied landschappelijk gezien is gelegen op de ‘Brabantse Wal’. Dit betreft een steilrand die de overgang markeert tussen het hooggelegen West-Brabantse dekzandplateau in het oosten en het laaggelegen zeekleigebied in het westen. Op grond van deze ligging kan het gebied reeds vroeg in gebruik zijn geweest voor bewoning, landbouw en andere menselijke activiteiten. Dit blijkt onder meer uit enkele bekende vondsten in het onderzoeksgebied bestaande uit aardewerk uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen. Vanwege de ouderdom van de aanwezige rivierduin- en dekzandafzettingen moet ook rekening worden gehouden met oudere resten, vanaf het Mesolithicum. Resten uit het Mesolithicum kunnen bestaan uit restanten van kampementen van jagerverzamelaars en zullen zich manifesteren in de vorm van vuursteenconcentraties en haardkuilen. Resten uit het Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen kunnen gerelateerd zijn aan onder andere nederzettingsterreinen, landbewerking en grafvelden. Deze manifesteren zich in de vorm van een cultuurlaag, een omgewerkte laag onder(in) het plaggendek met daarin aardewerkscherven en houtskool, en grondsporen. Organische resten en bot zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. Anorganische resten zullen redelijk tot goed bewaard zijn gebleven. Eventuele grondsporen (uitgezonderd diepe paalsporen, waterputten et cetera) zullen zich tot een halve meter in de natuurlijke ondergrond (rivierduinzand of dekzand) bevinden. Door afdekking met een plaggendek of oud bouwlanddek, dat in de periode Late Middeleeuwen- Nieuwe tijd is opgeworpen, kunnen eventueel onderliggende archeologische resten buiten het bereik van latere (agrarische) grondbewerking zijn gebleven. Dit komt de gaafheid van eventuele vindplaatsen en de conservering van archeologische resten ten goede. In het dek zelf kan allerlei vondstmateriaal worden aangetroffen, zoals fragmenten aardewerk en bouwmateriaal. Dit betreft vaak (huishoudelijk) afval, dat op de mestvaalt is gegooid en met het uitrijden van mest op het land terecht is gekomen. Het heeft, met uitzondering van vondstmateriaal aan de basis van het plaggendek, derhalve geen relatie met een ter plaatse aanwezige vindplaats. Op oude kaarten maakt het plangebied deel uit van een perceel dat in gebruik was als bouwland. Gelet op het kaartbeeld en de ligging ten opzichte van de oude dorpskern van Woensdrecht zijn geen resten van historische bebouwing te verwachten. De huidige bebouwing, die uit een viertal woonhuizen bestaat, dateert uit 1956. Aangenomen moet worden dat bij het bouwrijp maken van het gebied en de aanleg van funderingen, kelders en nutsvoorzieningen de bodem is verstoord. Daarbuiten zullen eventuele verstoringen een beperkte omvang en diepte hebben en kunnen archeologische resten intact aanwezig zijn. Teneinde deze verwachting te toetsen en aan te vullen is in het plangebied een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek wijst uit dat ondergrond van het plangebied uit duinzand (Formatie van Boxtel) bestaat. In boring 5, die aan de oostrand is verricht, lijkt sprake te zijn van een restant van een podzolbodem in de vorm van een inspoelingshorizont (B-horizont). In de andere boringen zijn geen duidelijke resten van een podzolbodem vastgesteld. Hier is enkel een roesthoudende overgangshorizont (BC-horizont) aanwezig en is het overige deel van het profiel opgenomen in de bovengrond. Het duinzand is aan de bovenkant scherp begrensd en is afgedekt met een 80 tot 110 cm dikke humushoudende bovengrond, dat als een (oud) bouwlanddek (Aap-horizont) wordt geïnterpreteerd. In boring 2, die aan de noordrand is verricht, heeft dit dek met 50 cm een relatief geringe dikte. Op basis van de aangetroffen bodemprofielen kunnen eventuele grondsporen in de duinafzettingen bewaard zijn gebleven. Op grond van de geraadpleegde bouwtekeningen van de huidige bebouwing is het aannemelijk dat bij het verwijderen van het bouwlanddek en de aanleg van de funderingen en kelders de bodem ter plaatse van de bebouwing tot in de top van het duinzand, het potentieel sporenniveau is aangetast. Omdat het grondplan van de nieuwbouw grotendeels het bouwvlak van de huidige woningen overlapt, zal de voorgenomen ontwikkeling waarschijnlijk in beperkte mate tot een verdere aantasting van het potentiële sporenniveau leiden. Daarom wordt een opgraving niet (meer) zinvol geacht.