Search

The relationship between language and cognition is often discussed by adherents with different views in linguistics. Constructivism states that language is solely learned on the basis of experience. With this view they assume that cognition and language are interdependent. Generativism states that language is hard-wired, every individual is born with the ability to develop language through the universal grammar (UG). They adopt the view of language and cognition being independent from each other. It remains unclear whether language and cognition function dependent or independent from each other. The aim of this research is to explore whether there is a relationship between language and cognition by focusing on cognitive flexibility and inflectional morphology by the means of explorative research. The following research question has been formulated: ‘Is there a relationship between cognitive flexibility and inflectional morphology?’. Cognitive flexibility is analyzed through children’s drawings of an existing flower and a non-existent flower. The modifications on the flower are showing internal representational change and flexibility. Inflectional morphology exists of the addition of affixes and vowel change, it does change a word grammatically but does not create a new word (e.g., I walk – he walks). Additionally, research has been conducted into the role of sex and intelligence within the relationship between cognitive flexibility and inflectional morphology. Quantitative explorative research has been conducted into previously collected data in order to give an answer to the research question. The used dataset contains data of 117 participants in the age of 5-7 years. The test battery contained a drawing task, an intelligence task and two tasks to measure inflectional morphology. The data is analyzed by the means of hierarchal multiple regression analysis. This research shows that cognitive flexibility is not significantly related to inflectional morphology. In add

Achtergrond: Er bestaat een tweedeling binnen de wetenschap, tussen de nativisten en constructivisten, over de (on)afhankelijkheid van taal en cognitie. Onderzoek toont aan dat executieve functies (EFs) positief samenhangen met de ontwikkeling van taalvaardigheid, maar beide zijn overkoepelende termen waar verschillende deelvaardigheden onder vallen, zoals cognitieve flexibiliteit (CF) en inflectionele morfologische flexibiliteit (IMF). Doel: Achterhalen of CF een significante voorspeller is voor IMF. Onderzoeken of andere variabelen (leeftijd, sekse, IQ) IMF beter voorspellen dan CF. Moderatie van variabelen (leeftijd, sekse, IQ) op de relatie tussen CF en IMF in kaart brengen. Methode: Aan dit onderzoek hebben N = 117 eentalige Nederlandse kinderen tussen de vijf en zeven jaar (60-95 maanden) deelgenomen. Deze kinderen waren niet gediagnosticeerd met een taal-, spraak-, leer-, sociaal-emotionele- of gedragsstoornis. Na uitsluiten van enkele participanten bestond de groep uit N = 103 participanten, waarvan n = 54 jongens en n = 49 meisjes. De testbatterij van het huidige onderzoek bestaat uit de Taaltoets Alle Kinderen, een verkorte Wechsler Nonverbal test, de WUK-taak en een tekentest. Resultaten: Er is geen significante samenhang gevonden tussen CF en IMF. Daarnaast was leeftijd de grootste significante voorspeller van IMF. Allerlaatst was er geen significante moderatie van leeftijd, sekse of IQ op de relatie tussen CF en IMF. Conclusie: Er is geen relatie gevonden tussen CF en IMF. Echter is het, in verband met de beperkingen van het huidige onderzoek en de lopende discussie over de (on)afhankelijkheid van taal en cognitie, van belang om meer onderzoek te doen naar deze samenhang.

Achtergrond: In de huidige literatuur heerst onduidelijkheid over taalverwerving bij kinderen. Waar de nativistische stroming stelt dat taalverwerving plaatsvindt onafhankelijk van cognitie, stelt de constructivistische stroming dat het verwerven van taal afhankelijk is van de cognitie. Onderzoek naar de relatie tussen cognitieve vaardigheden en taalverwerving is relevant, zodat meer inzicht wordt verkregen in het verloop van de taalverwerving. Doel: Het doel van deze studie is nagaan of er een verband bestaat tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Bovendien wordt onderzocht of leeftijd en sekse een modererende rol spelen in de mogelijke relatie tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Methode: In dit onderzoek participeerden 105 eentalige Nederlandse kinderen zonder cognitieve problemen in de leeftijd van 60 – 95 maanden. Deze groep bestond uit 51 jongens en 54 meisjes. De testbatterij bestond uit Taaltest Alle Kinderen (TAK), tekentest, WUG en twee subtesten van de WNV-NL (Berko, 1958; Karmiloff-Smith, 1990). Morfologie is getoetst aan de hand van overregularisaties in de TAK en cognitieve flexibiliteit aan de hand van de mate van aanpassingen in tekeningen bij de tekentest. Resultaten: Er werd geen significante relatie gevonden tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Er werd geen moderatie-effect van sekse gevonden. Er werd een moderatie-effect van leeftijd gevonden. Conclusie: De resultaten van het huidige onderzoek geven aanleiding om taalverwerving te zien als een zelf functionerend mechanisme. Echter is in dit onderzoek een kleine steekproef gebruikt en verder onderzoek is aanbevolen om de resultaten van dit onderzoek verder te bevestigen of te weerleggen.

This exploratory study investigated the relationship between executive function (cognitive flexibility) and language (inflectional morphology) in children aged five to seven. The following research question will be answered “Is there a relationship between executive function (cognitive flexibility) and language ( inflectional morphology)?’. Also, the influence of age, IQ and gender as moderators on the relationship executive function (cognitive flexibility) and language ( inflectional morphology) will be investigated. The aim of the study is to link the gap that there is in the literature. There was a closed hypothesis for age as a moderator. It was expected that age would have a positive relationship on executive function (cognitive flexibility) and language ( inflectional morphology). Furthermore, there was an open hypothesis for IQ and sex as a moderator because of incosistencies in the literature. Four tests were administered to 117 children. These tests were: Taaltoets Alle Kinderen, the drawing test of Karmiloff-Smith, the Wechsler Nonverbal Scale of Ability (the Dutch version of) and the Wug Test. The tasks that were measured with these tests are: cognitive flexibility, inflectional morphology, inflectional morphological flexibility and IQ. The results were analyzed with a regression analysis. The dependent variable in this study is inflectional morphology and the independent variable. Age, IQ and genders were control variables in this study. The results show that there is no significant relationship between executive function (cognitive flexibility) and language ( inflectional morphology). Also, the effects of age, gender and IQ were all insignificant. Further research is recommended for a better understanding of the relationship between executive function (cognitive flexibility) and language (inflectional morphology).

The relationship between language and cognition is often discussed by adherents with different views in linguistics. Constructivism states that language is solely learned on the basis of experience. With this view they assume that cognition and language are interdependent. Generativism states that language is hard-wired, every individual is born with the ability to develop language through the universal grammar (UG). They adopt the view of language and cognition being independent from each other. It remains unclear whether language and cognition function dependent or independent from each other. The aim of this research is to explore whether there is a relationship between language and cognition by focusing on cognitive flexibility and inflectional morphology by the means of explorative research. The following research question has been formulated: ‘Is there a relationship between cognitive flexibility and inflectional morphology?’. Cognitive flexibility is analyzed through children’s drawings of an existing flower and a non-existent flower. The modifications on the flower are showing internal representational change and flexibility. Inflectional morphology exists of the addition of affixes and vowel change, it does change a word grammatically but does not create a new word (e.g., I walk – he walks). Additionally, research has been conducted into the role of sex and intelligence within the relationship between cognitive flexibility and inflectional morphology. Quantitative explorative research has been conducted into previously collected data in order to give an answer to the research question. The used dataset contains data of 117 participants in the age of 5-7 years. The test battery contained a drawing task, an intelligence task and two tasks to measure inflectional morphology. The data is analyzed by the means of hierarchal multiple regression analysis. This research shows that cognitive flexibility is not significantly related to inflectional morphology. In add

Achtergrond: Er bestaat een tweedeling binnen de wetenschap, tussen de nativisten en constructivisten, over de (on)afhankelijkheid van taal en cognitie. Onderzoek toont aan dat executieve functies (EFs) positief samenhangen met de ontwikkeling van taalvaardigheid, maar beide zijn overkoepelende termen waar verschillende deelvaardigheden onder vallen, zoals cognitieve flexibiliteit (CF) en inflectionele morfologische flexibiliteit (IMF). Doel: Achterhalen of CF een significante voorspeller is voor IMF. Onderzoeken of andere variabelen (leeftijd, sekse, IQ) IMF beter voorspellen dan CF. Moderatie van variabelen (leeftijd, sekse, IQ) op de relatie tussen CF en IMF in kaart brengen. Methode: Aan dit onderzoek hebben N = 117 eentalige Nederlandse kinderen tussen de vijf en zeven jaar (60-95 maanden) deelgenomen. Deze kinderen waren niet gediagnosticeerd met een taal-, spraak-, leer-, sociaal-emotionele- of gedragsstoornis. Na uitsluiten van enkele participanten bestond de groep uit N = 103 participanten, waarvan n = 54 jongens en n = 49 meisjes. De testbatterij van het huidige onderzoek bestaat uit de Taaltoets Alle Kinderen, een verkorte Wechsler Nonverbal test, de WUK-taak en een tekentest. Resultaten: Er is geen significante samenhang gevonden tussen CF en IMF. Daarnaast was leeftijd de grootste significante voorspeller van IMF. Allerlaatst was er geen significante moderatie van leeftijd, sekse of IQ op de relatie tussen CF en IMF. Conclusie: Er is geen relatie gevonden tussen CF en IMF. Echter is het, in verband met de beperkingen van het huidige onderzoek en de lopende discussie over de (on)afhankelijkheid van taal en cognitie, van belang om meer onderzoek te doen naar deze samenhang.

Achtergrond: In de huidige literatuur heerst onduidelijkheid over taalverwerving bij kinderen. Waar de nativistische stroming stelt dat taalverwerving plaatsvindt onafhankelijk van cognitie, stelt de constructivistische stroming dat het verwerven van taal afhankelijk is van de cognitie. Onderzoek naar de relatie tussen cognitieve vaardigheden en taalverwerving is relevant, zodat meer inzicht wordt verkregen in het verloop van de taalverwerving. Doel: Het doel van deze studie is nagaan of er een verband bestaat tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Bovendien wordt onderzocht of leeftijd en sekse een modererende rol spelen in de mogelijke relatie tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Methode: In dit onderzoek participeerden 105 eentalige Nederlandse kinderen zonder cognitieve problemen in de leeftijd van 60 – 95 maanden. Deze groep bestond uit 51 jongens en 54 meisjes. De testbatterij bestond uit Taaltest Alle Kinderen (TAK), tekentest, WUG en twee subtesten van de WNV-NL (Berko, 1958; Karmiloff-Smith, 1990). Morfologie is getoetst aan de hand van overregularisaties in de TAK en cognitieve flexibiliteit aan de hand van de mate van aanpassingen in tekeningen bij de tekentest. Resultaten: Er werd geen significante relatie gevonden tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Er werd geen moderatie-effect van sekse gevonden. Er werd een moderatie-effect van leeftijd gevonden. Conclusie: De resultaten van het huidige onderzoek geven aanleiding om taalverwerving te zien als een zelf functionerend mechanisme. Echter is in dit onderzoek een kleine steekproef gebruikt en verder onderzoek is aanbevolen om de resultaten van dit onderzoek verder te bevestigen of te weerleggen.

This exploratory study investigated the relationship between executive function (cognitive flexibility) and language (inflectional morphology) in children aged five to seven. The following research question will be answered “Is there a relationship between executive function (cognitive flexibility) and language ( inflectional morphology)?’. Also, the influence of age, IQ and gender as moderators on the relationship executive function (cognitive flexibility) and language ( inflectional morphology) will be investigated. The aim of the study is to link the gap that there is in the literature. There was a closed hypothesis for age as a moderator. It was expected that age would have a positive relationship on executive function (cognitive flexibility) and language ( inflectional morphology). Furthermore, there was an open hypothesis for IQ and sex as a moderator because of incosistencies in the literature. Four tests were administered to 117 children. These tests were: Taaltoets Alle Kinderen, the drawing test of Karmiloff-Smith, the Wechsler Nonverbal Scale of Ability (the Dutch version of) and the Wug Test. The tasks that were measured with these tests are: cognitive flexibility, inflectional morphology, inflectional morphological flexibility and IQ. The results were analyzed with a regression analysis. The dependent variable in this study is inflectional morphology and the independent variable. Age, IQ and genders were control variables in this study. The results show that there is no significant relationship between executive function (cognitive flexibility) and language ( inflectional morphology). Also, the effects of age, gender and IQ were all insignificant. Further research is recommended for a better understanding of the relationship between executive function (cognitive flexibility) and language (inflectional morphology).

In deze bachelorscriptie wordt op basis van kwantitatief onderzoek de volgende onderzoeksvraag beantwoord: ‘Is er een relatie tussen cognitieve flexibiliteit en vaardigheid in inflectionele morfologie bij kinderen tussen de vijf en zeven jaar?’ Daarnaast wordt onderzocht of sekse een moderator is van de relatie tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Dit exploratieve onderzoek heeft als doel de empirical gap omtrent dit onderwerp te dichten. De verwachting was dat een hoge mate van cognitieve flexibiliteit resulteert in een betere vaardigheid in inflectionele morfologie. Voor sekse als moderator was er een open hypothese vanwege inconsistente literatuur. Voor dit onderzoek zijn vier testen afgenomen: Taaltoets Alle Kinderen, de tekentest van Karmiloff-Smith, de Wechsler Nonverbal Scale of Ability en (de Nederlandse versie van) de Wug Test. De resultaten van 100 kinderen (49% meisjes) tussen de vijf en zeven jaar oud zijn geanalyseerd middels een hiërarchische multipele regressieanalyse. Daarbij is inflectionele morfologie als afhankelijke variabele gebruikt, cognitieve flexibiliteit en sekse als onafhankelijke variabelen en intelligentie en leeftijd als controlevariabelen. Uit de resultaten is gebleken dat er geen significant verband is tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Tevens is sekse geen moderator van deze relatie. Verder onderzoek is gewenst naar dit onderwerp, waarbij het belangrijk is om gebruik te maken van een representatieve steekproef en meerdere gestandaardiseerde meetinstrumenten om cognitieve flexibiliteit te meten. Tevens is het interessant om de rol van inhibitie en werkgeheugen op dit verband te onderzoeken, omdat cognitieve flexibiliteit afhankelijk is van zowel inhibitie als werkgeheugen.

This study was conducted to study the long-disputed relationship between cognition and language from a new angle: Cognitive flexibility measured as creativity in drawing in relation to inflectional morphology in typically developing children aged 5-7. Research has found that cognitive flexibility and/or shifting are related to certain aspect of language development, particularly in groups of children with atypical language development such as specific language impairment, bilingualism and reading problems. The present study can contribute to a better understanding of the relationship between cognition and language problems, as well as provide a new angle to study the theoretical concept of cognitive flexibility from. Inflectional morphology was tested with two similar tasks, one that used existing Dutch words and another that tested children’s ability to generalize morphological rules to non-existing words. Contrary to the hypothesis there was no significant relationship between cognitive flexibility in drawing and inflectional morphology. Both intelligence and age explained more variance in inflectional morphology. Inspection of the data showed distinctive age patterns for inflectional morphology: The 7-year-olds scored higher than the 5- and 6-year-olds and there was especially less variation in the older groups compared with the younger groups. This is in accordance with the theory of the development of morphological awareness by Berko (1953). The results suggest that cognitive flexibility as measured with a creative drawing task is not related to inflectional morphology in typically developing children.

In deze bachelorscriptie wordt op basis van kwantitatief onderzoek de volgende onderzoeksvraag beantwoord: ‘Is er een relatie tussen cognitieve flexibiliteit en vaardigheid in inflectionele morfologie bij kinderen tussen de vijf en zeven jaar?’ Daarnaast wordt onderzocht of sekse een moderator is van de relatie tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Dit exploratieve onderzoek heeft als doel de empirical gap omtrent dit onderwerp te dichten. De verwachting was dat een hoge mate van cognitieve flexibiliteit resulteert in een betere vaardigheid in inflectionele morfologie. Voor sekse als moderator was er een open hypothese vanwege inconsistente literatuur. Voor dit onderzoek zijn vier testen afgenomen: Taaltoets Alle Kinderen, de tekentest van Karmiloff-Smith, de Wechsler Nonverbal Scale of Ability en (de Nederlandse versie van) de Wug Test. De resultaten van 100 kinderen (49% meisjes) tussen de vijf en zeven jaar oud zijn geanalyseerd middels een hiërarchische multipele regressieanalyse. Daarbij is inflectionele morfologie als afhankelijke variabele gebruikt, cognitieve flexibiliteit en sekse als onafhankelijke variabelen en intelligentie en leeftijd als controlevariabelen. Uit de resultaten is gebleken dat er geen significant verband is tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Tevens is sekse geen moderator van deze relatie. Verder onderzoek is gewenst naar dit onderwerp, waarbij het belangrijk is om gebruik te maken van een representatieve steekproef en meerdere gestandaardiseerde meetinstrumenten om cognitieve flexibiliteit te meten. Tevens is het interessant om de rol van inhibitie en werkgeheugen op dit verband te onderzoeken, omdat cognitieve flexibiliteit afhankelijk is van zowel inhibitie als werkgeheugen.

Is taalontwikkeling afhankelijk of onafhankelijk van de cognitieve ontwikkeling? In deze studie is door middel van een exploratief onderzoek het verband onderzocht tussen cognitieve flexibiliteit en grammaticale vaardigheid. Daarnaast is gekeken naar een modererende invloed van leeftijd en intelligentie. Bij kinderen van vijf tot en met zeven jaar zijn achtereenvolgens de TAK, teken-een-bloem-test, WNV-NL en WUG-test afgenomen. Uit het onderzoek is geen verband gebleken tussen cognitieve flexibiliteit en grammaticale vaardigheid. Een invloed van leeftijd en intelligentie op grammaticale vaardigheid is wel gevonden. De relatie tussen leeftijd en grammaticale vaardigheid werd verwacht. Naarmate kinderen ouder worden ontwikkelt hun taal zich en daarmee hun grammaticale vaardigheid. De resultaten worden besproken met het oog op vervolgonderzoek.

This exploratory study investigated the relationship between cognitive flexibility and flexibility in language, in children aged five to seven. This was done in hope to shed light on the debate on whether language is embedded in, or separate from the rest of cognition. The influence of gender and age on this potential relationship was also assessed. Four different tasks were administered to 117 children between five and seven years old. These tasks were used to measure cognitive flexibility, inflectional morphology, inflectional morphological flexibility, and IQ. Results show no significant relationship between cognitive flexibility and inflectional morphological flexibility. Furthermore, the effects of gender and age on this relationship were both insignificant. Results do show a significant correlation between cognitive flexibility and gender, and between inflectional morphology flexibility and age. This study has some limitations concerning the validity, reliability, and generalizability of the results. Therefore, the conclusions drawn in this study should be taken with caution. For a better understanding of the relationship between cognitive flexibility and flexibility in language, further research is needed and therefore recommended.

Deze explorerende studie onderzoekt of er een verband is tussen cognitieve flexibiliteit en flexibiliteit in taal bij kinderen in de leeftijd van vijf tot en met zeven jaar. De variabelen leeftijd en geslacht kunnen een modererende invloed hebben op dit verband en zijn daarom meegenomen in dit onderzoek. Vier verschillende taken zijn afgenomen bij 117 kinderen, waarmee hun vermogen op cognitieve flexibiliteit, inflectionele morfologie, inflectionele morfologische flexibiliteit en hun intelligentie is gemeten. Echter, de data van slechts 105 kinderen was bruikbaar voor de analyses. De resultaten van de analyses leverden geen significant verband op tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologische flexibiliteit. Evenzo is er ook geen significant effect gevonden voor de variabelen leeftijd en geslacht. Er zijn beperkingen met betrekking tot de validiteit en generaliseerbaarheid van deze studie, waardoor voorzichtigheid is vereist bij de interpretatie van de resultaten. Verder onderzoek is nodig om een beter begrip te krijgen van de relatie tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologische flexibiliteit.

In dit onderzoek is bekeken of er samenhang is tussen cognitieve flexibiliteit en morfologisch bewustzijn, en of dit verband wordt gemodereerd door leeftijd en sekse. Binnen de linguïstiek is er een aanhoudende discussie over hoe taalverwerving verloopt en of taal en cognitie invloed op elkaar hebben. In dit onderzoek is ernaar gestreefd om tot een duidelijke stellingname te komen in de discussie of taal wel of niet afhankelijk is van cognitieve vaardigheden. Om dit te bereiken, zijn er verschillende testen afgenomen bij eentalige Nederlandse kinderen tussen de 5 en 7 jaar. De testen hebben de cognitieve flexibiliteit en het morfologisch bewustzijn gemeten. Uit de resultaten van de analyses is gebleken dat er geen samenhang is. Ook is gebleken dat leeftijd en sekse hierin geen rol spelen. Ondanks dat er geen samenhang is gevonden, zijn de bevindingen waardevol omdat deze bijdragen aan de discussie binnen de linguïstiek. Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen via een aselecte wijze een grotere steekproef te creëren, zodat de resultaten beter te generaliseren zijn naar de populatie.

Doel : Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of er een verband is tussen morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit, en of leeftijd en sekse hierbij een rol spelen. Methode : 103 kinderen, waarvan 54 jongens en 49 meisjes, tussen de leeftijden van vijf tot zeven jaaroud hebben aan dit onderzoek deelgenomen. De cognitieve flexibiliteit van deze kinderen is middels de tekentest onderzocht. Op basis van deze test zijn drie klassen opgesteld, oplopend in de mate van cognitieve flexibiliteit. Het morfologisch bewustzijn van deze kinderen is middels overregularisatie met de Taaltoets Alle Kinderen onderzocht. Resultaten : Er is een stapsgewijze meervoudige regressie uitgevoerd. Uit deze analyse is gebleken dat er een significante samenhang is tussen morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit wanneer gecontroleerd voor leeftijd in maanden. Er is echter geen significante relatie gevonden tussen morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit zonder controlevariabelen, noch is er een een significant verband gevonden tussen morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit wanneer gecontroleerd voor sekse. Conclusie : Leeftijd is een voorspeller voor morfologisch bewustzijn. Oudere kinderen laten vaak een betere controle zien over morfologische regels. Ook is leeftijd een voorspeller voor cognitieve flexibiliteit. Verder is er gevonden dat kinderen die cognitief flexibel zijn, niet niet meer morfologisch bewustzijn laten zien dan kinderen die niet cognitief flexibel zijn. Jongens en meiden laten ook geen significant verschil zien in hun morfologisch bewustzijn. Dit onderzoek geeft reden om vervolgonderzoek door te zetten. Dit vervolgonderzoek kan meer inzicht bieden in de relatie tussen taal en de executieve vaardigheden.

De vraag of het taaldomein zelfstandig functioneert of afhankelijk is van andere cognitieve domeinen zoals executieve functies, blijft voor zover bekend onbeantwoord. Deze studie heeft zich gericht op specifieke onderdelen van deze domeinen, namelijk morfologie en cognitieve flexibiliteit. Om een mogelijk effect van cognitieve flexibiliteit op morfologische bewustzijn te onderzoeken, en daarmee de relatie tussen beide domeinen, werden 95 kinderen tussen vijf en zeven jaar oud getest op morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit. Er is geen effect gevonden voor de werkhypothese dat cognitieve flexibiliteit een effect heeft op morfologisch bewustzijn. Bovendien bleken de factoren geslacht en leeftijd geen moderators te zijn op de variabelen. Toch werd een klein verschil tussen de groepen van de moderators geslacht en leeftijd gevonden op het effect van cognitieve flexibiliteit op morfologisch bewustzijn. Desondanks concludeert deze studie dat er geen effect is van cognitieve flexibiliteit op morfologisch bewustzijn en dat geslacht of leeftijd geen moderators zijn. Er is dus geen aanvulling gevonden op de vragen betreffende dit onderwerp, maar dit exploratieve onderzoek is een waardevol uitgangspunt voor verder onderzoek.

This study was conducted to study the long-disputed relationship between cognition and language from a new angle: Cognitive flexibility measured as creativity in drawing in relation to inflectional morphology in typically developing children aged 5-7. Research has found that cognitive flexibility and/or shifting are related to certain aspect of language development, particularly in groups of children with atypical language development such as specific language impairment, bilingualism and reading problems. The present study can contribute to a better understanding of the relationship between cognition and language problems, as well as provide a new angle to study the theoretical concept of cognitive flexibility from. Inflectional morphology was tested with two similar tasks, one that used existing Dutch words and another that tested children’s ability to generalize morphological rules to non-existing words. Contrary to the hypothesis there was no significant relationship between cognitive flexibility in drawing and inflectional morphology. Both intelligence and age explained more variance in inflectional morphology. Inspection of the data showed distinctive age patterns for inflectional morphology: The 7-year-olds scored higher than the 5- and 6-year-olds and there was especially less variation in the older groups compared with the younger groups. This is in accordance with the theory of the development of morphological awareness by Berko (1953). The results suggest that cognitive flexibility as measured with a creative drawing task is not related to inflectional morphology in typically developing children.

In deze bachelorscriptie wordt op basis van kwantitatief onderzoek de volgende onderzoeksvraag beantwoord: ‘Is er een relatie tussen cognitieve flexibiliteit en vaardigheid in inflectionele morfologie bij kinderen tussen de vijf en zeven jaar?’ Daarnaast wordt onderzocht of sekse een moderator is van de relatie tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Dit exploratieve onderzoek heeft als doel de empirical gap omtrent dit onderwerp te dichten. De verwachting was dat een hoge mate van cognitieve flexibiliteit resulteert in een betere vaardigheid in inflectionele morfologie. Voor sekse als moderator was er een open hypothese vanwege inconsistente literatuur. Voor dit onderzoek zijn vier testen afgenomen: Taaltoets Alle Kinderen, de tekentest van Karmiloff-Smith, de Wechsler Nonverbal Scale of Ability en (de Nederlandse versie van) de Wug Test. De resultaten van 100 kinderen (49% meisjes) tussen de vijf en zeven jaar oud zijn geanalyseerd middels een hiërarchische multipele regressieanalyse. Daarbij is inflectionele morfologie als afhankelijke variabele gebruikt, cognitieve flexibiliteit en sekse als onafhankelijke variabelen en intelligentie en leeftijd als controlevariabelen. Uit de resultaten is gebleken dat er geen significant verband is tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologie. Tevens is sekse geen moderator van deze relatie. Verder onderzoek is gewenst naar dit onderwerp, waarbij het belangrijk is om gebruik te maken van een representatieve steekproef en meerdere gestandaardiseerde meetinstrumenten om cognitieve flexibiliteit te meten. Tevens is het interessant om de rol van inhibitie en werkgeheugen op dit verband te onderzoeken, omdat cognitieve flexibiliteit afhankelijk is van zowel inhibitie als werkgeheugen.

Is taalontwikkeling afhankelijk of onafhankelijk van de cognitieve ontwikkeling? In deze studie is door middel van een exploratief onderzoek het verband onderzocht tussen cognitieve flexibiliteit en grammaticale vaardigheid. Daarnaast is gekeken naar een modererende invloed van leeftijd en intelligentie. Bij kinderen van vijf tot en met zeven jaar zijn achtereenvolgens de TAK, teken-een-bloem-test, WNV-NL en WUG-test afgenomen. Uit het onderzoek is geen verband gebleken tussen cognitieve flexibiliteit en grammaticale vaardigheid. Een invloed van leeftijd en intelligentie op grammaticale vaardigheid is wel gevonden. De relatie tussen leeftijd en grammaticale vaardigheid werd verwacht. Naarmate kinderen ouder worden ontwikkelt hun taal zich en daarmee hun grammaticale vaardigheid. De resultaten worden besproken met het oog op vervolgonderzoek.

This exploratory study investigated the relationship between cognitive flexibility and flexibility in language, in children aged five to seven. This was done in hope to shed light on the debate on whether language is embedded in, or separate from the rest of cognition. The influence of gender and age on this potential relationship was also assessed. Four different tasks were administered to 117 children between five and seven years old. These tasks were used to measure cognitive flexibility, inflectional morphology, inflectional morphological flexibility, and IQ. Results show no significant relationship between cognitive flexibility and inflectional morphological flexibility. Furthermore, the effects of gender and age on this relationship were both insignificant. Results do show a significant correlation between cognitive flexibility and gender, and between inflectional morphology flexibility and age. This study has some limitations concerning the validity, reliability, and generalizability of the results. Therefore, the conclusions drawn in this study should be taken with caution. For a better understanding of the relationship between cognitive flexibility and flexibility in language, further research is needed and therefore recommended.

Deze explorerende studie onderzoekt of er een verband is tussen cognitieve flexibiliteit en flexibiliteit in taal bij kinderen in de leeftijd van vijf tot en met zeven jaar. De variabelen leeftijd en geslacht kunnen een modererende invloed hebben op dit verband en zijn daarom meegenomen in dit onderzoek. Vier verschillende taken zijn afgenomen bij 117 kinderen, waarmee hun vermogen op cognitieve flexibiliteit, inflectionele morfologie, inflectionele morfologische flexibiliteit en hun intelligentie is gemeten. Echter, de data van slechts 105 kinderen was bruikbaar voor de analyses. De resultaten van de analyses leverden geen significant verband op tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologische flexibiliteit. Evenzo is er ook geen significant effect gevonden voor de variabelen leeftijd en geslacht. Er zijn beperkingen met betrekking tot de validiteit en generaliseerbaarheid van deze studie, waardoor voorzichtigheid is vereist bij de interpretatie van de resultaten. Verder onderzoek is nodig om een beter begrip te krijgen van de relatie tussen cognitieve flexibiliteit en inflectionele morfologische flexibiliteit.

Doel : Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen of er een verband is tussen morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit, en of leeftijd en sekse hierbij een rol spelen. Methode : 103 kinderen, waarvan 54 jongens en 49 meisjes, tussen de leeftijden van vijf tot zeven jaaroud hebben aan dit onderzoek deelgenomen. De cognitieve flexibiliteit van deze kinderen is middels de tekentest onderzocht. Op basis van deze test zijn drie klassen opgesteld, oplopend in de mate van cognitieve flexibiliteit. Het morfologisch bewustzijn van deze kinderen is middels overregularisatie met de Taaltoets Alle Kinderen onderzocht. Resultaten : Er is een stapsgewijze meervoudige regressie uitgevoerd. Uit deze analyse is gebleken dat er een significante samenhang is tussen morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit wanneer gecontroleerd voor leeftijd in maanden. Er is echter geen significante relatie gevonden tussen morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit zonder controlevariabelen, noch is er een een significant verband gevonden tussen morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit wanneer gecontroleerd voor sekse. Conclusie : Leeftijd is een voorspeller voor morfologisch bewustzijn. Oudere kinderen laten vaak een betere controle zien over morfologische regels. Ook is leeftijd een voorspeller voor cognitieve flexibiliteit. Verder is er gevonden dat kinderen die cognitief flexibel zijn, niet niet meer morfologisch bewustzijn laten zien dan kinderen die niet cognitief flexibel zijn. Jongens en meiden laten ook geen significant verschil zien in hun morfologisch bewustzijn. Dit onderzoek geeft reden om vervolgonderzoek door te zetten. Dit vervolgonderzoek kan meer inzicht bieden in de relatie tussen taal en de executieve vaardigheden.

In dit onderzoek is bekeken of er samenhang is tussen cognitieve flexibiliteit en morfologisch bewustzijn, en of dit verband wordt gemodereerd door leeftijd en sekse. Binnen de linguïstiek is er een aanhoudende discussie over hoe taalverwerving verloopt en of taal en cognitie invloed op elkaar hebben. In dit onderzoek is ernaar gestreefd om tot een duidelijke stellingname te komen in de discussie of taal wel of niet afhankelijk is van cognitieve vaardigheden. Om dit te bereiken, zijn er verschillende testen afgenomen bij eentalige Nederlandse kinderen tussen de 5 en 7 jaar. De testen hebben de cognitieve flexibiliteit en het morfologisch bewustzijn gemeten. Uit de resultaten van de analyses is gebleken dat er geen samenhang is. Ook is gebleken dat leeftijd en sekse hierin geen rol spelen. Ondanks dat er geen samenhang is gevonden, zijn de bevindingen waardevol omdat deze bijdragen aan de discussie binnen de linguïstiek. Voor vervolgonderzoek wordt aanbevolen via een aselecte wijze een grotere steekproef te creëren, zodat de resultaten beter te generaliseren zijn naar de populatie.

De vraag of het taaldomein zelfstandig functioneert of afhankelijk is van andere cognitieve domeinen zoals executieve functies, blijft voor zover bekend onbeantwoord. Deze studie heeft zich gericht op specifieke onderdelen van deze domeinen, namelijk morfologie en cognitieve flexibiliteit. Om een mogelijk effect van cognitieve flexibiliteit op morfologische bewustzijn te onderzoeken, en daarmee de relatie tussen beide domeinen, werden 95 kinderen tussen vijf en zeven jaar oud getest op morfologisch bewustzijn en cognitieve flexibiliteit. Er is geen effect gevonden voor de werkhypothese dat cognitieve flexibiliteit een effect heeft op morfologisch bewustzijn. Bovendien bleken de factoren geslacht en leeftijd geen moderators te zijn op de variabelen. Toch werd een klein verschil tussen de groepen van de moderators geslacht en leeftijd gevonden op het effect van cognitieve flexibiliteit op morfologisch bewustzijn. Desondanks concludeert deze studie dat er geen effect is van cognitieve flexibiliteit op morfologisch bewustzijn en dat geslacht of leeftijd geen moderators zijn. Er is dus geen aanvulling gevonden op de vragen betreffende dit onderwerp, maar dit exploratieve onderzoek is een waardevol uitgangspunt voor verder onderzoek.

This study was conducted to study the long-disputed relationship between cognition and language from a new angle: Cognitive flexibility measured as creativity in drawing in relation to inflectional morphology in typically developing children aged 5-7. Research has found that cognitive flexibility and/or shifting are related to certain aspect of language development, particularly in groups of children with atypical language development such as specific language impairment, bilingualism and reading problems. The present study can contribute to a better understanding of the relationship between cognition and language problems, as well as provide a new angle to study the theoretical concept of cognitive flexibility from. Inflectional morphology was tested with two similar tasks, one that used existing Dutch words and another that tested children’s ability to generalize morphological rules to non-existing words. Contrary to the hypothesis there was no significant relationship between cognitive flexibility in drawing and inflectional morphology. Both intelligence and age explained more variance in inflectional morphology. Inspection of the data showed distinctive age patterns for inflectional morphology: The 7-year-olds scored higher than the 5- and 6-year-olds and there was especially less variation in the older groups compared with the younger groups. This is in accordance with the theory of the development of morphological awareness by Berko (1953). The results suggest that cognitive flexibility as measured with a creative drawing task is not related to inflectional morphology in typically developing children.

Previous research with children learning a second language (L2) has reported errors with verb inflection and cross-linguistic variation in accuracy and error patterns. However, owing to the cross-linguistic complexity and diversity of different verbal paradigms, the cross-linguistic effects on the nature of default forms has not been directly addressed in L2 acquisition studies. In the present study, we compared accuracy and error patterns in verbal agreement inflections in L2 children acquiring Dutch and Greek, keeping the children’s L1 constant (Turkish). Results showed that inflectional defaults in Greek follow universal predictions regarding the morphological underspecification of paradigms. However, the same universal predictions do not apply to the same extent to Dutch. It is argued that phonological properties of inflected forms should be taken into account to explain cross-linguistic differences in the acquisition of inflection. By systematically comparing patterns in child L2 Dutch and Greek, this study shows how universal mechanisms and target language properties work in tandem in the acquisition of inflectional paradigms.

Previous studies have found that the morpho-syntactic aspects of grammatical morphemes, including articles, pose problems for Dutch-speaking children with Specific Language Impairment (SLI). In the present study it is demonstrated that article errors in Dutch children with SLI appear to be modulated by the pragmatic context to some extent. This study examines the pragmatic aspects of articles in 19 6- to 8-year-old children with SLI, comparing the results with those of 26 monolingual typically developing age-matched (TD-AM) and 17 language-matched (TD-LM) children. An elicitation task was used to test the specific discourse-new context (definite articles) and non-specific context (indefinite articles). In both contexts, the SLI group omitted articles more often than the TD-AM group, thus behaving similarly to the younger TD-LM group. The SLI group substituted articles more often than children in both control groups. Many children in the SLI group displayed variable behaviour and relatively many children with SLI used definite articles in non-specific contexts. We conclude that processing limitations in SLI may lead to less stable lexical knowledge of articles and hinder the successful integration of lexical, syntactic and pragmatic information that is required for target-like use of articles.

In this study the concentrations of metals were investigated in Phragmites australis (Cav.) Trin. eh Steud. 1841 and sediment samples from the bed of the River Tisza in Serbia. Al, As, B, Cd, Co, Cr, Cu, Fe, Hg, Mn, Ni, Pb, Se, Sr and Zn levels were analyzed using inductively coupled plasma - optical emission spectrometry. The sediment samples contained elevated concentrations of cadmium, chromium, copper, nickel and zinc. The increased concentration of these metals had no significant effect on wildlife of the river Tisza as the determined concentrations of the metals tested in the comon reed do not exceed the threshold of phytotoxicity. The research proved a strong positive correlation between the concentrations of metals in the sediment and all common reed organs (rhizome, stem and leave). Accumulated metals in the common reed are not distributed evenly, but there are target organs for bioaccumulation. Concentrations in belowground organs were usually higher than aboveground organs, and the general decreasing trend of element content was rhizome>leaves>stems.

In this study the concentrations of metals were investigated in Phragmites australis (Cav.) Trin. eh Steud. 1841 and sediment samples from the bed of the River Tisza in Serbia. Al, As, B, Cd, Co, Cr, Cu, Fe, Hg, Mn, Ni, Pb, Se, Sr and Zn levels were analyzed using inductively coupled plasma - optical emission spectrometry. The sediment samples contained elevated concentrations of cadmium, chromium, copper, nickel and zinc. The increased concentration of these metals had no significant effect on wildlife of the river Tisza as the determined concentrations of the metals tested in the comon reed do not exceed the threshold of phytotoxicity. The research proved a strong positive correlation between the concentrations of metals in the sediment and all common reed organs (rhizome, stem and leave). Accumulated metals in the common reed are not distributed evenly, but there are target organs for bioaccumulation. Concentrations in belowground organs were usually higher than aboveground organs, and the general decreasing trend of element content was rhizome>leaves>stems.

Objective - To study changes in cerebrospinal fluid (CSF) protein markers of blood-CSF barrier integrity and immunological reactions during surgical stress. Subjects and methods - Thirty-five patients without neurological or psychiatric disorders undergoing knee replacements had CSF and serum samples drawn from spinal and arterial catheters before, 3 h after and the morning after surgery. Results - Serum albumin decreased during surgery and CSF albumin decreased during and after surgery, and, as a consequence, the CSF/serum albumin ratio decreased significantly during the study period, especially after the intervention. In contrast, CSF concentrations of beta-2-microglobuline (β2M) increased significantly during surgery and remained high. The CSF general marker beta-trace protein (βTP) remained unchanged. Conclusions - Central nervous system protein reactions to a non-neurological surgical intervention include sharply decreased permeability of albumin into the CSF and signs of intrathecal inflammatory activity.

The lacustrine facies in Serbia contain sedimentary zeolites, bentonite, oil shale with authigenic minerals, magnesite and borates. Some of the deposits formed by diagenesis, including the alteration of volcanic glass. In some cases hot waters of volcanic origin migrated through serpentinites that underlie the lake basins, bringing magnesium to the lake water. Boron was derived by the leaching of volcanic and pyroclastic rocks by meteoric waters. The marine shallow-water facies mined at Tajmiste in western Macedonia include oolitic ironstones, mostly chamositic clays, which were deposited within a clastic sequence composed of clays, silts and sands which were subsequently metamorphosed. All primary structures were destroyed by metamorphism and/or tectonic activity. The internal structures of the chamosite ooids are mostly tangential, although in some cases they are radial. The iron had a multiple origin, including streams that drained weathered terrains and possibly upwelling deep basin waters., The lacustrine facies in Serbia contain sedimentary zeolites, bentonite, oil shale with authigenic minerals, magnesite and borates. Some of the deposits formed by diagenesis, including the alteration of volcanic glass. In some cases hot waters of volcanic origin migrated through serpentinites that underlie the lake basins, bringing magnesium to the lake water. Boron was derived by the leaching of volcanic and pyroclastic rocks by meteoric waters. The marine shallow-water facies mined at Tajmiste in western Macedonia include oolitic ironstones, mostly chamositic clays, which were deposited within a clastic sequence composed of clays, silts and sands which were subsequently metamorphosed. All primary structures were destroyed by metamorphism and/or tectonic activity. The internal structures of the chamosite ooids are mostly tangential, although in some cases they are radial. The iron had a multiple origin, including streams that drained weathered terrains and possibly upwelling deep basin waters.