Search

De studie toont aan dat het totale aantal huishoudens tussen 1970 en 1991 met 22% is gestegen, terwijl de bevolking slechts met 3% toenam. Dit is een gevolg van de verdunning van de huishoudomvang. Na een periode van stabiliteit tussen 1947 en 1970, met een gemiddeld huishouden van 3,0 personen zakt dit gemiddelde tot 2,73 in 1981 en 2,52 in 1991, collectieve huishoudens inbegrepen. Voor de particuliere huishoudens alleen is dit 2,49 in 1991 en 2,41 in 1998. De overgang naar huwelijk en ouderschap blijft geassocieerd met het verwerven van meer werk- en inkomenszekerheid. Alleenstaanden en alleenstaande moeders zijn in de periode (1981-1991) in een precaire economische toestand gebleven. Een deel van de jongeren kiest voor een verlengd verblijf in het ouderlijk huishouden. De samenwonenden vallen uiteen in 2 tegengestelde groepen. Enerzijds de tweeverdieners (meestal zonder kinderen), anderzijds een behoorlijk grote groep die precies omwille van de zwakkere werkgelegenheids- en inkomensstructuur niet is overgegaan tot huwelijk of ouderschap.