Search

Recent heeft de regering twee belangwekkende brieven naar de Tweede Kamer gestuurd. Ten eerste de hoofdlijnenbrief constitutionele toetsing,1 die kort samengevat ziet op de plannen van het kabinet om wetten in formele zin te kunnen toetsen aan de Grondwet. De tweede brief ziet op de acties die het kabinet gaat uitvoeren om de menselijke maat in en bij de toepassing van wetten en regels te bevorderen. Welke betekenis hebben deze brieven voor het belastingrecht?

Sinds de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 20191 geldt dat de Belastingdienst/Toeslagen bij een besluit tot terugvordering op grond van art. 3:4 lid 1 Awb de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen. Dit is daarna ook gecodificeerd in art. 2 lid 2 onderdeel c, art. 13b en art. 26 lid 2 Awir. De Belastingdienst/Toeslagen kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. Die situatie doet zich voor wanneer het terugvorderen onevenredig is of uitpakt.

Inmiddels meer dan tien jaar geleden is de regeling tot het indienen van een suppletie omzetbelasting (hierna: regeling) per 1 januari 2012 wettelijk verankerd. De regeling, zoals opgenomen in art. 10a AWR juncto art. 15 Uitv.besl. OB, heeft gedurende die tien jaar met name voor veel rechtsvragen betreffende bestuursrechtelijke beboeting gezorgd. In deze korte bijdrage gaan wij in op enige vragen2 die resteren na HR 24 september 2001, nr. 19/01550, ECLI:NL:HR:2021:1351